ECLI:NL:RBNHO:2023:953

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
HAA 21/3360 en HAA 21/7172
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tijdelijke omgevingsvergunning voor aanbouw ten behoeve van mantelzorg

In deze zaak gaat het om een aanbouw aan de woning van eiseres, waarvoor een omgevingsvergunning vereist is. Eiseres heeft geen vergunning en ontvangt een last onder dwangsom van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. Eiseres vraagt een tijdelijke omgevingsvergunning aan voor de aanbouw ten behoeve van mantelzorg aan zichzelf, maar deze aanvraag wordt afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de gemeente de vergunning niet mocht weigeren en de last onder dwangsom niet mocht opleggen. De rechtbank stelt vast dat de aanbouw noodzakelijk is voor de medische situatie van eiseres, die geen trappen kan lopen en afhankelijk is van gelijkvloerse voorzieningen. De rechtbank vernietigt de besluiten van de gemeente en herroept de last onder dwangsom, waarbij het belang van eiseres zwaarder weegt dan de belangen van derde-partijen. De rechtbank bepaalt dat de gemeente binnen twaalf weken een nieuw besluit moet nemen over de aanvraag voor de tijdelijke omgevingsvergunning.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/3360 en HAA 21/7172

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. ing. E.W.M. Aalsma),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Ouggaâli).
Als derde-partijen nemen aan de zaken deel:
[derde-partij 1]alsmede
[derde-partij 2]en
[derde-partij 3], allen uit [plaats]
(gemachtigde: mr. J. Jong).

Samenvatting

Deze zaak gaat over een aanbouw aan de woning van eiseres. Voor deze aanbouw is een omgevingsvergunning nodig, die eiseres niet heeft. Verweerder heeft wegens deze overtreding een last onder dwangsom opgelegd aan eiseres. Eiseres heeft een tijdelijke omgevingsvergunning aangevraagd voor de aanwezigheid van de aanbouw ten behoeve van mantelzorg aan haarzelf. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aangevraagde vergunning niet mocht weigeren en de last onder dwangsom niet mocht opleggen.

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eiseres onder oplegging van een dwangsom van in totaal € 25.000,00 gelast de woonvoorzieningen in de bijbehorende bouwwerken bij haar woning te verwijderen en verwijderd te houden, de bewoning van de voormalige mantelzorgwoning te staken en gestaakt te houden en de bijbehorende bouwwerken in de achtertuin zodanig aan te passen en aangepast te houden of te verwijderen en verwijderd te houden dat sprake is van maximaal 50% bebouwing van het achtererfgebied.
Bij besluit van 5 juli 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het door eiseres tegen het primaire besluit 1 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de motivering van dat besluit aangepast.
Tegen het bestreden besluit 1 heeft eiseres beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer HAA 21/3360.
Bij besluit van 10 juli 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de door eiseres aangevraagde omgevingsvergunning voor een met het bestemmingsplan strijdige aanbouw aan haar woning ten behoeve van mantelzorg geweigerd.
Bij besluit van 16 november 2021 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het door eiseres tegen het primaire besluit 2 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit 2 heeft eiseres beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer HAA 21/7172.
Bij besluit van 12 oktober 2021 (het bestreden besluit 3) heeft verweerder de aan de last verbonden begunstigingstermijn verlengd tot en met 7 januari 2022. Bij uitspraak van
9 december 2021 [1] heeft de voorzieningenrechter het door eiseres ingediende verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. Het bestreden besluit 1 en het primaire besluit 1 zijn daarbij geschorst tot de uitspraak op het beroep tegen het bestreden besluit 1.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften. Derde-partijen hebben ook schriftelijk gereageerd.
Eiseres en derde-partijen hebben bij verweerder bezwaarschriften ingediend tegen bestreden besluit 3. Verweerder heeft deze bezwaarschriften doorgestuurd naar de rechtbank ter behandeling als beroepschriften.
[dochter 1] , dochter van eiseres, heeft bij e-mail van zondag 30 oktober 2022, ook nog schriftelijk gereageerd. Omdat dit stuk niet overeenkomstig artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de tiende dag voor de zitting door de rechtbank is ontvangen, heeft de rechtbank dit stuk buiten beschouwing gelaten.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [dochter 1] en [dochter 2] (dochters van eiseres), de gemachtigde van eiseres, derde-partijen, de gemachtigde van derde-partijen en de gemachtigde van verweerder. Tevens waren namens verweerder ter zitting aanwezig: H. Bottema en F. Oussouma.

Totstandkoming van de besluiten

Achtergrond
1.1
Eiseres, geboren in 1940, is eigenares van het perceel [adres 1] in [plaats] en woont op dat perceel. Derde-partijen wonen op respectievelijk [adres 2] en [adres 3] in [plaats] . Daarnaast zijn de bewoners van [adres 3] ook eigenaar van [adres 4] in [plaats] , welke woning door hun dochter wordt bewoond.
1.2
In februari 2016 is aan de zij- en achterkant van de woning op het perceel [adres 1] in [plaats] (hierna: het perceel) een aanbouw gerealiseerd die de woning met het op het perceel reeds aanwezige bijbehorend bouwwerk verbindt. Het bestaande bijbehorend bouwwerk is gelijktijdig met de woning opgericht, als bakkerij, met bedrijfsbestemming. Thans rust op het perceel een woonbestemming en het bijbehorend bouwwerk werd voor de realisatie van de aanbouw gebruikt als schuur, ten behoeve van de woonbestemming. Door de gerealiseerde aanbouw werd de woning geschikt om mantelzorg te verlenen aan de echtgenoot van eiseres, die op 12 augustus 2015 door een herseninfarct is getroffen en, na een verblijf in een verpleeghuis, in februari 2016 weer thuis is gaan wonen. In de voormalige schuur en de aanbouw zijn een rolstoeltoegankelijke badkamer en slaapkamer gerealiseerd.
1.3
Naar aanleiding van een handhavingstraject heeft eiseres op 10 juni 2016 geprobeerd de aanbouw te legaliseren door een permanente omgevingsvergunning voor de met het bestemmingsplan strijdige aanbouw aan te vragen. In eerste instantie heeft verweerder deze aanvraag toegewezen. Na door derde-partijen gemaakt bezwaar is de gevraagde omgevingsvergunning alsnog geweigerd. Deze weigering is onherroepelijk geworden als gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 3 april 2019. [2]
1.4
Op 25 oktober 2017 heeft de echtgenoot van eiseres een aanvraag voor een tijdelijke omgevingsvergunning ingediend in verband met mantelzorg. Bij besluit van 22 januari 2018 heeft verweerder aan de echtgenoot van eiseres een tijdelijke omgevingsvergunning verleend, te weten voor de duur van de mantelzorg. Bij besluit van 16 juli 2018 heeft verweerder op het door derde-partijen daartegen gemaakte bezwaar beslist en de omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan in stand gelaten. Op 4 oktober 2019 is de echtgenoot van eiseres overleden en is de tijdelijke omgevingsvergunning komen te vervallen.
Handhaving
2.1
Bij brief van 28 november 2019 hebben derde-partijen verweerder verzocht handhavend op te treden tegen de aanbouw op het perceel.
2.2
Op 4 augustus 2020 heeft een toezichthouder van de gemeente geconstateerd dat de aanbouw nog ongewijzigd aanwezig is.
2.3
Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), alsmede van artikel 2.3a van de Wabo.
2.4
Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder aangegeven dat voor het bouwen van de aanbouw op zichzelf geen omgevingsvergunning was vereist, omdat op het bijbehorend bouwwerk de vrijstelling in artikel 3, aanhef en onder 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) van toepassing is. Van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.3a van de Wabo is daarom geen sprake. In zoverre is de motivering van de last onder dwangsom aangepast. Voor de aanbouw was echter wel een omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo vereist. De bebouwing is immers in strijd met de bebouwingsregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, te weten wat betreft het maximale bebouwingspercentage en de diepte van het bijbehorend bouwwerk. Daarom is sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Van concreet zicht op legalisatie is geen sprake, omdat verweerder bij het primaire besluit 2 heeft geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het met het bestemmingsplan strijdige gebruik. In de medische situatie van eiseres ziet verweerder ook geen aanleiding om van handhavend optreden af te zien. De verklaring van de huisarts is niet overtuigend voor zover het de noodzakelijkheid van een badkamer of douche betreft die toegankelijk is voor twee personen omdat hij enkel heeft aangegeven te denken dat een daarvoor te kleine badkamer niet wenselijk is. Uit het in opdracht van verweerder opgestelde rapport van Argonaut van 8 april 2021 blijkt dat eiseres niet in staat is trappen te lopen, dat eiseres niet in staat is om langdurig een transfer naar een traplift te maken, dat het gebruik van een traplift door optredende duizeligheidsaanvallen beperkt veilig is, dat een gelijkvloerse aanwezigheid van alle primaire ruimten noodzakelijk is en dat eiseres ondersteuning nodig heeft bij het douchen. Ook dit rapport maakt niet dat sprake is van een als gevolg van de medische omstandigheden zeer uitzonderlijke situatie op grond waarvan verweerder van handhavend optreden had moeten afzien. Vast staat dat eiseres geen trappen meer kan lopen maar zij heeft onvoldoende aangetoond dat de woning niet ook volstaat als deze anders wordt ingedeeld. Er zijn voldoende vergunningsvrije of voor de buren minder belastende bouwmogelijkheden waarbinnen eventueel ook voldoende gelijkvloerse ruimte kan worden gemaakt. Eiseres maakt buiten gebruik van een scootmobiel. Nu zij medisch gezien in staat is om deze te berijden en aan het verkeer deel te nemen, acht verweerder haar medische toestand en de mogelijkheid om gebruik te maken van de woning niet van dien aard dat van handhavend optreden moet worden afgezien. Eiseres wist verder dat de aanbouw illegaal was en dat er een tijdelijke omgevingsvergunning was verleend voor het kunnen verlenen van mantelzorg aan haar echtgenoot. Eiseres wist, gelet ook op de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2019, dat de aanbouw verwijderd diende te worden. Eiseres heeft op de situatie niet geanticipeerd door een woning te zoeken of andere maatregelen te treffen, aldus verweerder.
Omgevingsvergunning
3. Op 25 maart 2020 heeft eiseres een tijdelijke omgevingsvergunning aangevraagd voor het gebruik van de aanbouw in strijd met het bestemmingsplan ten behoeve van mantelzorg aan haarzelf, aangezien zij stelt inmiddels zelf hulpbehoevend te zijn. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder de door eiseres aangevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder de weigering van de omgevingsvergunning in stand gelaten, omdat de aanvraag niet in overeenstemming is met de maximaal te bebouwen oppervlakte voor vergunningsvrij bouwen, waarbij in de beleidsregels, neergelegd in de Nota woonbebouwing Zaanstad 2020 (hierna: de Nota), wordt aangesloten. Verweerder acht het belang van eiseres bij afwijking van de beleidsregels minder zwaarwegend dan de belangen van derde-partijen en het algemeen belang. Volgens verweerder bestaan immers andere bouwkundige oplossingen voor de situatie van eiseres, waarbij meer tegemoet kan worden gekomen aan de belangen van derde-partijen en het doel van de voorschriften van het bestemmingsplan.

Beoordeling door de rechtbank

Toepasselijke regels
4.1
Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4.2
Op het perceel is van toepassing het bestemmingsplan “Oud Koog - Rooswijk”. Het perceel heeft volgens het bestemmingsplan de bestemming “Wonen”. In artikel 16.2.2 van de regels van het bestemmingsplan zijn de regels opgenomen voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken op gronden met deze bestemming.
Overtreding
5. Niet in geschil is dat de bebouwing in strijd is met de bouwregels van het geldende bestemmingsplan nu het maximale bebouwingspercentage van 50% van het buiten het bouwvlak gelegen deel van de grond wordt overschreden en het bijbehorend bouwwerk een diepte van meer dan drie meter achter de oorspronkelijke achtergevellijn heeft. Voor het realiseren van de bebouwing is derhalve een omgevingsvergunning voor gebruik in afwijking van het bestemmingsplan vereist. Nu eiseres niet over deze vergunning beschikt, is sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
Bevoegdheid verweerder
6. Nu de aanbouw zonder de vereiste omgevingsvergunning is geplaatst en dus sprake is van een overtreding van de Wabo, is verweerder bevoegd om handhavend op te treden.
Beginselplicht tot handhaving
7. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Legalisatie
8. De regels van het bestemmingsplan bieden geen mogelijkheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor de hier aan de orde zijnde afwijking van het bestemmingsplan. Zoals in het bestreden besluit 2 is opgemerkt, biedt artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II bij het Bor wel die mogelijkheid. De Nota bevat beleidsregels voor het gebruik van die mogelijkheid. Volgens paragraaf 4.1 van de Nota wordt bij bijbehorende bouwwerken voor de maximaal te bebouwen oppervlakte aangesloten bij de regels voor vergunningsvrij bouwen. Niet in geschil is dat daar niet aan is voldaan. Volgens paragraaf 2.4 van de Nota kan in bijzondere gevallen maatwerk geleverd worden door middel van een tijdelijke vergunning in verband met mantelzorg. Volgens paragraaf 2.5 van de Nota kan in een uitzonderlijke situatie, bijvoorbeeld in verband met een medische indicatie, worden afgeweken van de beleidsregels. Daarbij kan gedacht worden aan het verlenen van medewerking aan een ruimere maatvoering in het kader van toegankelijkheid, vanwege het gebruik van een rolstoel. Verweerder beoordeelt daarbij of het individuele belang in zo’n geval zwaarder weegt dan het algemeen belang.
Bespreking beroepsgronden
9.1
Eiseres heeft aangevoerd dat vanwege haar medische situatie een tijdelijke omgevingsvergunning moet worden verleend en dient te worden afgezien van handhavend optreden. Uit de medische stukken die eiseres heeft overgelegd, blijkt dat zij geen trap meer kan lopen, dat eiseres nu reeds is aangewezen op een gelijkvloerse woning en dat die noodzaak niet zal afnemen maar toenemen. Er is in [plaats] geen andere gelijkvloerse woning beschikbaar. Eiseres ontvangt mantelzorg van haar dochter en kleinzoons die in dezelfde straat wonen. In het licht daarvan is verhuizing naar een ander deel van Zaanstad geen optie. De aanbouw veroorzaakt geen enkele overlast voor derde-partijen, aldus eiseres.
9.2
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
9.3.1
Verweerder heeft aangevoerd dat geen sprake is van mantelzorg in de zin van de Nota, omdat ten tijde van de bestreden besluiten aan eiseres geen mantelzorg werd verleend door een andere bewoner van haar woning. Weliswaar staat de dochter van eiseres sinds
29 november 2021 ingeschreven op het adres van eiseres, maar verweerder kon hiermee ten tijde van de bestreden besluiten geen rekening houden en de rechtbank moet de bestreden besluiten toetsen op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van die besluiten. Overigens heeft verweerder ter zitting gesteld dat inwoning van de dochter niet afdoet aan zijn bezwaren tegen vergunningverlening.
9.3.2
De rechtbank stelt vast dat de medische situatie van eiseres niet in geschil is tussen eiseres en verweerder en dat dus ook niet in geschil is dat eiseres afhankelijk is van zorg van derden. Derde-partijen hebben dit betwist, maar hun waarnemingen acht de rechtbank onvoldoende om af te doen aan de stukken van medische deskundigen in het dossier. Met verweerder is de rechtbank echter van oordeel dat de bebouwing zoals deze nu ter plaatse aanwezig is niet de enige wijze is waarop in de woonbehoefte van eiseres kan worden voorzien, maar dat er ook andere - binnen het bestemmingsplan passende - mogelijkheden zijn die daarin kunnen voorzien. Zo zou de woning, zoals deze vóór de realisatie van de aanbouw was, op een andere manier kunnen worden ingedeeld. Ook kan het perceel na het slopen van de bijgebouwen of een deel daarvan op een andere manier worden ingericht, bijvoorbeeld door een vergunningsvrije uitbouw direct aan de woning. De schuur hoeft daarvoor niet door een aanbouw bij het hoofdgebouw te worden betrokken.
9.3.3
Desondanks is de rechtbank van oordeel dat verweerder in deze concrete situatie de aanvraag om een tijdelijke omgevingsvergunning had moeten toewijzen, omdat verweerder het belang van eiseres niet in redelijkheid minder zwaarwegend heeft kunnen achten dan het belang van derde-partijen en het algemeen belang. Een verbouwing waarbij op zijn minst een deel van de bijgebouwen moet worden gesloopt en de woning intern gewijzigd moet worden, kan naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet gevergd worden van een vrouw in deze levensfase en in een medische situatie waarvan aannemelijk is dat die alleen maar zal verergeren. Bovendien voorziet de aanbouw in gelijkvloerse aanwezigheid van de primaire ruimten van de woning, hetgeen voor eiseres, gezien haar medische situatie, noodzakelijk is, zoals ook het geval was voor haar echtgenoot voor wie verweerder wel een tijdelijke omgevingsvergunning wilde verlenen.
9.3.4
Daarbij komt dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft bevestigd dat als de voormalige schuur of een deel daarvan wordt gesloopt de aanbouw aan de zijde van [adres 2] , vergunningsvrij is en dus mag blijven staan. Dat betekent dat de overlast die de bewoonster van [adres 2] ervaart doordat de aanbouw tegen haar woning staat, niet zal verdwijnen als de voormalige schuur of een deel daarvan zal worden gesloopt en het perceel op een andere manier wordt ingericht, bijvoorbeeld door een vergunningsvrije uitbouw direct aan de woning. Datzelfde geldt voor de overlast die wordt ervaren door de bewoonster van [adres 4] . Doordat een aanbouw vergunningsvrij mag blijven staan, kan zij immers last blijven houden van minder zonlicht. Tot slot moet de overlast die door de bewoonster van [adres 2] wordt ervaren vanwege de klepperende poort tussen haar woning en de woning van eiseres los gezien worden van het plaatsen van de aanbouw, aangezien de poort geen deel uitmaakt van de aanbouw. Gelet hierop heeft verweerder het belang van derde-partijen niet in redelijkheid zwaarwegender kunnen achten dan het belang van eiseres.
9.3.5
Ook het algemeen belang heeft verweerder niet in redelijkheid zwaarwegender kunnen achten dan het belang van eiseres. Het algemeen belang ligt volgens verweerder in de vrees voor precedentwerking, maar die werking ziet de rechtbank niet omdat het geval van eiseres heel specifiek is en het bovendien een tijdelijke situatie betreft. De dochters van eiseres hebben ter zitting toegezegd dat de aanbouw na het vertrek dan wel overlijden van eiseres zal worden afgebroken of aangepast conform de regels van het bestemmingsplan, hetgeen bevestigt dat de aanbouw in zijn huidige vorm niet permanent zal blijven staan.
9.3.6
Omdat verweerder de aangevraagde tijdelijke omgevingsvergunning niet in redelijkheid kan weigeren, is er concreet zicht op legalisering van de met het bestemmingsplan strijdige situatie. Dit betekent dat verweerder geen gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden tegen de overtreding. De last onder dwangsom had dus niet opgelegd mogen worden.

Conclusie en gevolgen

Conclusie bestreden besluit 1 (handhaving)
10. Gelet op hetgeen is overwogen onder 9.3.6 is het beroep van eiseres gericht tegen het bestreden besluit 1 (handhaving) gegrond en moet dat besluit worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit 1 te herroepen en het handhavingsverzoek van derde-partijen af te wijzen. In zoverre treedt deze uitspraak in de plaats van het bestreden besluit 1. Dit betekent dat voor eiseres geen last onder dwangsom meer geldt.
Conclusie bestreden besluit 2 (omgevingsvergunning)
11. Gelet op hetgeen is overwogen onder 9.3.3 tot en met 9.3.5 is ook het beroep van eiseres gericht tegen het bestreden besluit 2 (omgevingsvergunning) gegrond en moet dat besluit eveneens worden vernietigd. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de aangevraagde tijdelijke omgevingsvergunning niet geweigerd mag worden, zal de rechtbank op dit punt niet zelf in de zaak voorzien, omdat het aan verweerder is om concrete invulling te geven aan de vergunning en aan eventueel daaraan te verbinden voorschriften. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak binnen twaalf weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 2 te nemen.
Conclusie bestreden besluit 3 (begunstigingstermijn)
12.1
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit 1 van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 3 (begunstigingstermijn), waarbij het bestreden besluit 1 is gewijzigd op een wijze waarmee eiseres het niet eens is. Zij vindt immers dat de begunstigingstermijn verder verlengd had moeten worden. Door vernietiging van het bestreden besluit 1 komt de grondslag aan het bestreden besluit 3 te ontvallen. Daarom wordt ook het beroep van eiseres gericht tegen het bestreden besluit 3 gegrond verklaard, zodat ook dat besluit moet worden vernietigd.
12.2
Gezien de Afdelingsjurisprudentie [3] heeft artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege ook een beroep van derde-partijen tegen het bestreden besluit 3 (begunstigingstermijn) meegebracht. Zij hebben aangevoerd dat de begunstigingstermijn ten onrechte is verlengd. Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van
9 december 2021 hebben zij hun beroep ter zitting ingetrokken. Voor dit van rechtswege ontstane beroep is ten onrechte griffierecht geheven. De griffier zal het griffierecht terugbetalen aan derde-partijen.
Proceskosten en griffierecht
13. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat eiseres recht heeft op vergoeding van de proceskosten en dat verweerder deze proceskosten moet vergoeden. Verweerder moet de proceskosten van eiseres in verband met beroepsmatig verleende rechtsbijstand vergoeden tot een bedrag van € 4.960,50. Dit bedrag is vastgesteld conform het puntenstelsel van het Besluit proceskosten bestuursrecht waarbij voor de beroepsfase een punt een waarde heeft van € 837,00 en voor de bezwaarfase € 597,00 en waarbij de rechtbank een wegingsfactor van 1 hanteert wegens het gemiddelde gewicht van de zaken. Dit betekent: twee punten voor de beroepschriften tegen de bestreden besluiten 1 en 2 (€ 1.674,00), twee punten voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank in beide zaken (€ 1.674,00), een halve punt voor het als een desgevraagd gegeven nadere schriftelijke reactie in beroep te beschouwen bezwaarschrift tegen het bestreden besluit 3 (€ 418,50), een punt voor het bezwaarschrift tegen het primaire besluit 1 dat de rechtbank zal herroepen (€ 597,00) en een punt voor het verschijnen op de hoorzitting over dat bezwaarschrift (€ 597,00). Ook bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan eiseres moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiseres gericht tegen het bestreden besluit 1 (handhaving) gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 1;
  • herroept het primaire besluit 1 en wijst het verzoek van derde-partijen om handhavend op te treden af;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 1;
  • verklaart het beroep van eiseres gericht tegen het bestreden besluit 2 (omgevingsvergunning) gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 2;
  • bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak binnen twaalf weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 2 neemt;
  • verklaart het beroep van eiseres gericht tegen het bestreden besluit 3 (begunstigingstermijn) gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 3;
  • bepaalt dat de griffier het door derde-partijen betaalde griffierecht van € 181,00 voor hun beroep gericht tegen het bestreden besluit 3 aan hen terugbetaalt;
  • bepaalt dat verweerder het voor de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 betaalde griffierecht van in totaal € 362,00 aan eiseres moet vergoeden; en
  • bepaalt dat verweerder de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 4.960,50 moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
30 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (…),
(…)
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…):
1o. met toepassing van de in het bestemmingsplan (…) opgenomen regels inzake afwijking,
2o. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
(…)

Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht

Artikel 4Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de wet van het bestemmingsplan (…) wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, (…);
(…)

Bestemmingsplan “Oud Koog - Rooswijk”

Artikel 16 Wonen
(…)
16.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
(…)
b. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 50% van het buiten het bouwvlak gelegen deel van de in lid 1 genoemde gronden tot een maximum van 75 m²; indien het buiten het bouwvlak gelegen deel meer is dan 300 m², mag maximaal 100 m² worden bebouwd;
(…)
g. bijbehorende bouwwerken gebouwd aan de eerste bouwlaag met een diepte van maximaal 3 meter achter de oorspronkelijke achtergevellijn zijn toegestaan;
(…)

Nota woonbebouwing Zaanstad 2020

Paragraaf 2.4 Maatwerk
(…)
Mantelzorg
Mantelzorg is intensieve zorg of ondersteuning. Mantelzorg is meer dan de gebruikelijke hulp en zorg van huisgenoten voor elkaar. Mantelzorg vindt plaats tussen mensen die een sociale relatie met elkaar hebben. Veel van deze gevallen zijn bij de gemeente al bekend door een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Landelijk zijn regels opgesteld die uitzonderingen bieden op de reguliere regels ten behoeve van mantelzorg en huisvesting in verband met mantelzorg. Deze bieden voldoende ruimte om te voorzien in de zorg en de gemeente kent geen aanvullende regels hierop. In bijzondere gevallen kan maatwerk geleverd worden. Het betreft dan altijd een tijdelijke vergunning voor de duur van de zorgbehoefte.
Paragraaf 2.5 Uitzonderingen
De nota is bedoeld als algemeen toetsingskader. Het kan voorkomen dat er in specifieke gevallen argumenten zijn om van het beleid en de regels af te wijken. Daarbij kan gedacht worden aan het verlenen van medewerking aan een ruimere maatvoering in het kader van toegankelijkheid, vanwege het gebruik van een rolstoel.
Essentieel is dat de aanvrager zelf onderbouwt waarom er sprake is van een uitzonderlijke situatie en waarom beleid en regels onvoldoende mogelijkheden bieden. Dit betekent dat een aanvrager zelf zorgdraagt voor bijvoorbeeld een verklaring van een medische indicatie of een bezonningsstudie wanneer hier sprake van is. De gemeente beoordeelt vervolgens of het individuele belang in die gevallen zwaarder weegt dan het algemeen belang.
Paragraaf 4.1 Nieuwe bijbehorende bouwwerken(…)
Bijbehorende bouwwerken die op minder dan 4 meter afstand komen te staan van het hoofdgebouw en drie meter achter de voorgevelrooilijn zijn gepositioneerd.Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
(…)
- Voor de maximaal te bebouwen oppervlakte wordt aangesloten bij de regels voor vergunningvrij bouwen.
(…)

Voetnoten

1.HAA 21/4508.
3.Zie de uitspraken van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4647, r.o. 6.1, en 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3508, r.o. 3.1.