ECLI:NL:RBNHO:2023:9513

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
C/15/343673 / JU RK 23-1379
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.W.M. de Wolf MSM
  • N.L. de Groot
  • S.M.J. Boon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van een spoedbeschikking tot uithuisplaatsing van een minderjarige na verzoek van de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 september 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van een spoedbeschikking tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De kinderrechter heeft de spoedbeschikking van 6 september 2023, waarbij de minderjarige bij de gezaghebbende vader was geplaatst, bekrachtigd tot en met 26 september 2023. De machtiging voor de uithuisplaatsing is echter opgeheven voor de periode daarna. De gecertificeerde instelling (GI) had verzocht om verlenging van de uithuisplaatsing voor vier weken, maar dit verzoek is afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat de uithuisplaatsing bij de vader niet noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, vooral gezien de omstandigheden en de betrokkenheid van de ouders. De kinderrechter benadrukte het belang van een objectief onderzoek naar de meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en de noodzaak om de minderjarige niet te beïnvloeden. De ouders zijn betrokken bij een conflict, wat de situatie verder compliceert. De kinderrechter concludeerde dat de minderjarige beter af is bij de moeder, gezien de omstandigheden en de noodzaak voor een onafhankelijke beoordeling van de situatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/343673 / JU RK 23-1379
Datum uitspraak: 26 september 2023
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing; na spoed
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (Regio Amsterdam),
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
over de minderjarige
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. J.C.I. Veerman, kantoorhoudende te Volendam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. L.D. Weerkamp, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de (spoed)beschikking van de kinderrechter van 6 september 2023 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 september 2023. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] .
1.3.
Op 20 september 2023 zijn verzoeker en de belanghebbenden door de rechtbank telefonisch op de hoogte gesteld dat de kinderrechter op 26 september 2023 schriftelijk uitspraak zal doen.

2.De feiten

2.1.
De moeder en [de minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit, de vader de Surinaamse nationaliteit.
2.2.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is bij de moeder, maar [de minderjarige] verblijft sinds 1 september 2023 bij de vader.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 17 maart 2023 [de minderjarige] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nu nog voortduurt tot 17 maart 2024.
2.5.
Bij spoedbeschikking van de kinderrechter van 6 september 2023 is [de minderjarige] uit huis geplaatst bij de gezaghebbende vader met ingang van 5 september 2023 voor de duur van vier weken. In de beschikking is aangegeven dat de behandeling van het verzoekschrift is bepaald op 19 september 2023 teneinde de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen te worden gehoord door de kinderrechter.

3.3. Het verzoek

3.1.
De GI heeft een spoedmachtiging verzocht om [de minderjarige] uit huis te plaatsen bij de vader voor de duur van maximaal vier weken. Daarnaast verzoekt de GI aansluitend een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader voor de duur van maximaal vier weken. De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft het verzoek als volgt toegelicht. De zedenpolitie heeft op 5 september 2023 aangegeven voldoende gronden te hebben om per direct met een zedenonderzoek te starten. De aanleiding hiervan is dat een – voor de GI – anonieme melder (een campinggast op de camping in Italië waar [de minderjarige] met de moeder verbleef) en de vader melding bij Veilig Thuis hebben gedaan over mogelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag dan wel misbruik van [de minderjarige] . De moeder is vanuit de zorgmeldingen de verdachte. In het belang van het onderzoek stelt de zedenpolitie dat het van wezenlijk belang is dat [de minderjarige] niet bij de moeder verblijft, om beïnvloeding van het onderzoek te voorkomen en een gedegen en zuiver strafrechtelijk onderzoek te kunnen verrichten. Doordat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder is, wordt een machtiging uithuisplaatsing verzocht, zodat [de minderjarige] gedurende het onderzoek bij de vader kan verblijven. De GI gaat komende periode onderzoeken of begeleide omgang tussen [de minderjarige] en de moeder te realiseren is.
3.3.
De GI heeft hier ter zitting aan toegevoegd dat de GI de gehele periode in contact heeft gestaan met de zedenpolitie. De zedenpolitie kon in eerste instantie na de anonieme melding geen onderzoek meer verrichten, omdat Veilig Thuis de melding met de moeder had besproken en daardoor mogelijk sprake kon zijn van enige beïnvloeding van [de minderjarige] . Er heeft toen wel een taxatiegesprek met [de minderjarige] plaatsgevonden waaruit geen zorgen naar voren zijn gekomen. Na het taxatiegesprek heeft de vader ook een melding bij Veilig Thuis en aangifte bij de politie gedaan, waarin hij refereert aan de zorgen die in de eerste melding zijn gedaan. Door deze melding en de aangifte heeft de zedenpolitie aanleiding gezien om toch een onderzoek te verrichten. De eerste melding zal daarin worden meegenomen. Het is van belang dat het onderzoek in verband met de jonge leeftijd van [de minderjarige] zo snel mogelijk plaatsvindt. Daarnaast is het belangrijk dat het onderzoek volledig en zorgvuldig wordt verricht. Complicerende factor is dat de anonieme melder – een Nederlander – woonachtig is in Duitsland. In de tussentijd zal de GI kijken naar mogelijkheden voor begeleide omgang tussen [de minderjarige] en de moeder. Het heeft de voorkeur om hiermee te starten nadat het verhoor van [de minderjarige] heeft plaatsgevonden.

4.4. De standpunten

4.1.
Door en namens de vader is naar voren gebracht dat hij achter het verzoek van de GI staat. De vader geeft aan zich ernstige zorgen te maken; hij gelooft niet dat de specialist die het taxatiegesprek heeft gevoerd binnen een halfuur [de minderjarige] op zijn gemak kan stellen en kan concluderen dat geen sprake is van seksueel misbruik. De vader maakte zich zo veel zorgen dat hij daarop zelf een melding en aangifte heeft gedaan. Er ligt volgens de vader voldoende op tafel voor de zedenpolitie om onderzoek te doen. De vader is ervan overtuigd dat de moeder [de minderjarige] seksueel heeft misbruikt, iedere dag weer. Volgens de vader is [de minderjarige] nu niet veilig bij de moeder, maar is hij wel veilig bij hem. Het gaat nu goed met [de minderjarige] , aldus de vader.
4.2.
Door en namens de moeder is – mede aan de hand van de ter zitting overgelegde pleitaantekeningen – naar voren gebracht dat de moeder met ongeloof kennis heeft moeten nemen van wat is voorgevallen. In de anonieme melding worden dingen beschreven die aantoonbaar onjuist zijn. De moeder was dan ook blij met de uitkomst van het kindgesprek met [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft in dit gesprek aangegeven dat er een meneer was van buiten de camping en dat hij niet met hem heeft gevolleybald. Expliciet laat [de minderjarige] in dit gesprek weten dat hij de meneer niet heeft aangeraakt en dat hij nooit zelf door iemand is aangeraakt op een plek die hij niet prettig vindt. Een dag nadat de GI kenbaar had gemaakt geen feiten en redenen te zien om in te grijpen, komt opeens de melding van de vader. De melding van de vader dient met de nodige voorzichtigheid te worden bekeken aangezien de relatie tussen de ouders ernstig is verstoord. De moeder heeft niet de handelingen verricht waarvan de vader haar beticht. Daarnaast wordt wel gesteld dat de zedenpolitie heeft aangegeven dat [de minderjarige] niet bij de moeder mag verblijven tijdens het onderzoek, maar dat blijkt niet uit de stukken. De moeder is van mening dat het onderzoek voortgezet kan worden, maar dat betekent niet dat [de minderjarige] niet bij haar kan verblijven. Nu blijkt dat het voor de vader al vaststaat dat de moeder schuldig is, aan seksueel misbruik, maakt dat [de minderjarige] juist nu kan worden beïnvloed tijdens zijn verblijf bij de vader. Gelet hierop heeft de moeder verzocht om afwijzing van het verzoek zodat [de minderjarige] weer in zijn vertrouwde omgeving bij de moeder kan verblijven.

5.5. De (verdere) beoordeling

Rechtsmacht5.1. Voordat wordt toegekomen aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek dient, door de omstandigheid dat de moeder en [de minderjarige] de Nederlandse nationaliteit hebben en de vader de Surinaamse nationaliteit heeft, eerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek en of het Nederlandse recht hierop van toepassing is. Aangezien de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] zich in Nederland bevindt, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 10:113 van het Burgerlijk Wetboek jo. artikel 7 Brussel II ter rechtsmacht toe ter zake van het verzoek. Daarnaast is op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht op het verzoek van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Aan de orde is de vraag of na het horen van de belanghebbenden aanleiding is anders te beslissen dan op 6 september 2023. De kinderrechter overweegt als volgt.
5.3.
Uit de stukken en wat ter zitting naar voren is gebracht is gebleken dat de GI op 5 september 2023 door de zedenpolitie is geïnformeerd dat zij een onderzoek gaan starten.
Omdat de moeder daarbij als verdachte is aangemerkt en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder is, heeft de GI aanleiding gezien om een spoedverzoek in te dienen. De kinderrechter is van oordeel dat het geformuleerde oordeel van de spoedbeschikking van 6 september 2023 voor wat betreft de spoedmachtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader op dat moment de juiste beslissing was. De vraag is echter of een voortzetting van de uithuisplaatsing bij de vader noodzakelijk is in het belang van [de minderjarige] zijn verzorging en opvoeding. De kinderrechter overweegt daarbij het volgende.
5.4.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat het van belang is dat een objectief onderzoek plaatsvindt naar de meldingen over seksueel grensoverschrijdend gedrag bij dan wel seksueel misbruik van [de minderjarige] . De kinderrechter is met de GI van oordeel dat het onderzoek snel moet plaatsvinden en [de minderjarige] niet beïnvloed mag worden en dat daarbij de veiligheid van [de minderjarige] voorop moet staan.
Het is de kinderrechter echter, gelet op de grondhouding van de vader ter zitting, die op voorhand veroordelend en sturend is, niet gebleken dat [de minderjarige] op het gebied van beïnvloeding, beter af is bij de vader dan bij de moeder. Duidelijk is dat de vader niet achter de conclusie van het taxatiegesprek staat en dat hij, een dag nadat de GI had aangegeven dat zij geen feiten en redenen zagen om in te grijpen, een melding bij Veilig Thuis en aangifte heeft gedaan met daarin de mededeling dat het verhaal van [de minderjarige] exact overeenkomt met het verhaal van de anonieme melder. Gelet op de veroordeelde houding van de vader en de langdurige hevige strijd tussen de ouders, draagt een uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader naar het oordeel van de kinderrechter niet bij aan de uitvoering van een onafhankelijk onderzoek. Daar komt bij dat door de GI wel gesteld maar, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de moeder, niet met stukken is onderbouwd dat [de minderjarige] volgens de zedenpolitie niet bij de moeder mag verblijven tijdens het onderzoek. En daarnaast: het is in het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige] dat hij zo snel mogelijk weer naar school gaat. [de minderjarige] is immers 6 jaar, zit in groep 3 en is leerplichtig.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader niet noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Nu niet is voldaan aan het wettelijk criterium, ziet de kinderrechter aanleiding de spoedbeschikking van 6 september 2023 te wijzigen in die zin dat de uithuisplaatsing bij de gezaghebbende vader wordt bekrachtigd tot en met 26 september 2023 en de machtiging voor het overige wordt opgeheven. Het resterende verzoek van de GI – tot verlenging van de uithuisplaatsing voor de duur van vier weken – zal worden afgewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
bekrachtigt de spoedbeschikking van de kinderrechter van 6 september 2023 met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot en met 26 september 2023;
6.2.
heft op de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de gezaghebbende vader, met ingang van 27 september 2023;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.W.M. de Wolf MSM, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. N.L. de Groot en S.M.J. Boon als griffiers, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.