ECLI:NL:RBNHO:2023:9386

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
15/289836-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag met toepassing van adolescentenstrafrecht en afwijzing beroep op noodweer

Op 21 september 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond plaats in Alkmaar en betreft een steekpartij die op 7 november 2022 in Koog aan de Zaan plaatsvond. De verdachte heeft het slachtoffer met een keukenmes meermalen gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard, wat resulteerde in een bewezenverklaring van de poging tot doodslag. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de feitelijke toedracht van de steekpartij onduidelijk bleef en er onvoldoende bewijs was voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte werd veroordeeld tot jeugddetentie van 365 dagen, waarvan 174 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het geding zou opleveren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/289836-22 (P)
Uitspraakdatum: 21 september 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 september 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H. Plantenga, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 november 2022 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een (keuken)mes meermalen op het hoofd, althans het oor en/of in de richting van het bovenlichaam en/of in de bovenarm en/of in het bovenbeen heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 november 2022 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een (keuken)mes meermalen op het hoofd, althans het oor en/of in de richting van het bovenlichaam en/of in de bovenarm en/of in het bovenbeen heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
 De verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 7 september 2023 heeft afgelegd;
 Een proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] van 8 november 2022 (dossierpagina 154 e.v.);
 Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 8 november 2022 (dossierpagina 101)
 Een geschrift, zijnde een Letselrapportage Forensische Geneeskunde [naam 1] van 9 november 2022 (dossierpagina 103 e.v.).
3.3.2
Bewijsmotivering – poging doodslag
Op basis van de bewijsmiddelen is het volgende komen vast te staan. De verdachte heeft de aangever met kracht met een groot keukenmes gestoken, waarbij hij het slachtoffer heeft geraakt op zijn hoofd, in het oor, in het bovenbeen en in de bovenarm.
Het met een mes steken op deze plekken, op de manier zoals de verdachte dat heeft gedaan, brengt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Het hoofd is immers een kwetsbaar onderdeel van het lichaam. In het bovenbeen bevindt zich een slagader. Nu het algemene ervaringsregels betreft, heeft iedereen, dus ook de verdachte, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Dat de aangever niet is komen te overlijden, doet geen afbreuk aan de aanmerkelijkheid van de kans daarop.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Het met een groot keukenmes steken op de plaatsen zoals de verdachte dat heeft gedaan, moet naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van de aangever dat het niet anders kan dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard en het opzet van de verdachte is dan ook in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 7 november 2022 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een keukenmes meermalen op het hoofd, in het oor, in de bovenarm en in het bovenbeen heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

5.Strafbaarheid van het feit

5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van feiten en omstandigheden die een beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr), rechtvaardigen. De stelling van de verdachte dat hij zich heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf door de aangever, wordt niet onderbouwd door de overige bevindingen in het dossier.
Mocht de rechtbank aannemen dat wel sprake is geweest van een noodweersituatie, dan staat het gegeven dat de verdachte bewust een afspraak met de aangever heeft gemaakt om illegale handel te drijven en naar die afspraak een groot keukenmes heeft meegenomen, aan een geslaagd beroep op noodweer in de weg.
5.2
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitaantekeningen aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf.
Daartoe heeft de verdediging – kort gezegd – de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
De verdachte is op enig moment, naar aanleiding van een woordenwisseling over de betaling van hasj door de verdachte met de aangever, met een mes aangevallen door de aangever. De aangever heeft de verdachte gestoken aan diens zijkant, bij zijn borst. De verdachte heeft geprobeerd het mes van de aangever weg te slaan. Toen dat de aanval door de aangever niet deed stoppen, heeft de verdachte de aangever in zijn bovenbeen gestoken, zodat de verdachte weg kon komen. Toen de verdachte vervolgens inderdaad weg wilde gaan, heeft de aangever hem opnieuw gestoken. De verdachte is op de grond beland en heeft vanaf daar de aangever meermalen gestoken.
Gelet op deze feiten en omstandigheden waren de door de verdachte gemaakte stekende bewegingen richting de aangever geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw nog betoogd dat de verklaringen van de verdachte geloofwaardiger zijn dan die van de aangever en dat het geconstateerde letsel van de verdachte en de aangever past bij de verklaring van de verdachte.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat het dossier beperkt inzicht geeft in wat tussen de verdachte (hierna ook: [verdachte]) en de aangever (hierna ook: [slachtoffer]) heeft plaatsgevonden op 7 september 2022. De vaststelling van de feiten wordt bemoeilijkt doordat de verklaringen van [verdachte] en [slachtoffer] op diverse wezenlijke onderdelen uiteenlopen, terwijl forensische gegevens – de letselverklaringen – slechts in beperkte mate uitsluitsel bieden. De door getuige [naam 2] afgelegde verklaringen zijn wisselend en inconsistent en passen niet volledig bij de verklaring van [verdachte] of [slachtoffer]. Bovendien heeft deze getuige het begin van de steekpartij niet gezien. Objectieve informatie, zoals camerabeelden, ontbreekt. De rechtbank is daarom uiterst behoedzaam omgegaan met de verklaringen van [verdachte] en [slachtoffer].
Op basis van het dossier is een aantal zaken wél komen vast te staan, namelijk het volgende.
[verdachte] en [slachtoffer] hebben via een app afgesproken elkaar te ontmoeten in Koog aan de Zaan. De afspraak zag op de verkoop van een illegaal product of voorwerp door [slachtoffer] aan [verdachte]. [verdachte] heeft naar deze afspraak een keukenmes van ongeveer dertig centimeter meegenomen. [slachtoffer] heeft naar deze afspraak een ‘toolmes’ meegenomen, welke is gedetermineerd als stiletto. Op enig moment is het gesprek dat [verdachte] en [slachtoffer] met elkaar voerden omgeslagen in een ruzie en vervolgens in een steekpartij, waarin beide verdachten op enig moment hun mes hebben gepakt. Zij hebben allebei de ander meerdere keren gestoken en letsel toegebracht. Ook hebben [verdachte] en [slachtoffer] allebei letsel dat zou kunnen worden aangemerkt als ‘afweerletsel’. De precieze toedracht van de steekpartij en de volgorde waarin over en weer is gestoken, zijn onduidelijk gebleven. Beiden verdachten verklaren dat het de ander was die als eerste zijn mes toonde en als eerste gestoken heeft en beiden verdachten verklaren dat zij zich daartegen hebben moeten verdedigen.
Op grond van deze vaststellingen blijven feitelijk drie scenario’s mogelijk. Eén: de verdachte [verdachte] heeft als eerste (richting) [slachtoffer] gestoken en de verdachte [slachtoffer] heeft zich genoodzaakt gevoeld zich hiertegen te verdedigen door zelf uit te halen met zijn mes. Twee: de verdachte [slachtoffer] heeft als eerste richting [verdachte] gestoken, waarop laatstgenoemde zich genoodzaakt voelde zichzelf met zijn mes te verdedigen. Drie: er is een situatie geweest waarin beide verdachten min of meer tegelijkertijd hun mes hebben gepakt en hier over en weer naar elkaar mee hebben gedreigd. Een situatie waarin het vervolgens min of meer toevallig is geweest wie als eerste heeft uitgehaald met zijn mes en wie daar vervolgens met messteken op heeft gereageerd, welk handelen in de kern bezien dan als aanvallend moet worden beschouwd en niet als verdedigend (zie ook ECLI:HR:2023:633).
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank echter onvoldoende vaststellen wat de feitelijke toedracht van de steekpartij is geweest en daarmee niet beoordelen van welk scenario sprake is geweest. De rechtbank stelt enkel vast dat op enig moment tussen [verdachte] en [slachtoffer] een escalatie van geweld heeft plaatsgevonden en dat zij in die escalatie beiden een aandeel hebben gehad. Echter, dat voor één van beide verdachten sprake is geweest van een noodzaak tot verdediging enerzijds tegen de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf door de ander anderzijds kan niet met voldoende zekerheid uit het dossier worden afgeleid. De verklaring die de verdachte daarover heeft afgelegd, namelijk dat [slachtoffer] begonnen is met steken en hij zich daartegen heeft moeten verdedigen, staat op zichzelf en vindt onvoldoende steun in het dossier. Dat de verklaringen van de verdachte geloofwaardiger zouden zijn dan de verklaringen van [slachtoffer], zoals door de raadsvrouw ter zitting is betoogd, volgt de rechtbank niet. De rechtbank kan zich bovendien op basis van de verklaringen die de verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft afgelegd niet aan de indruk onttrekken dat de verdachte niet volledige openheid heeft gegeven over de toedracht van de steekpartij. Zo weigerde de verdachte antwoord te geven op de vraag wat de inhoud van het pakket was dat hij kwam ophalen, ook bleef hij over het meenemen van een keukenmes antwoorden in algemeenheden en bleef onduidelijk ondanks herhaalde vragen hierover waar hij [slachtoffer] van kende, hoe de afspraak met [slachtoffer] tot stand was gekomen, waarom een bedrijventerrein in Koog aan de Zaan was gekozen voor de afspraak en wat voor het pakket zou worden betaald. Openheid en eerlijkheid mogen wel worden verwacht van een verdachte die zich beroept op noodweer.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Dat van zo’n aanranding sprake was, is niet aannemelijk gemaakt.
Het verweer wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beroep op noodweerexces door de verdachte, anders dan het primaire standpunt dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding en daarmee ook geen sprake is geweest van een situatie van noodweerexces.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar pleitaantekeningen betoogd dat, indien het beroep op noodweer niet slaagt omdat niet is voldaan aan de eis van proportionaliteit, het ervoor dient te worden gehouden dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging door de verdachte het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding is veroorzaakt.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de onder 5.3.1 vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Het verweer wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, in lijn met het advies van de reclassering en het psychiatrisch en psychologisch onderzoek Pro Justitia, het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 365 dagen, waarvan 173 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten. De officier van justitie heeft gevorderd dat de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf worden verbonden, met uitzondering van het locatiegebod en het elektronisch toezicht op de naleving daarvan. Ook heeft zij gevorderd dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht daarop dadelijk uitvoerbaar zullen worden verklaard.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de strafmaat gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging doodslag, door het slachtoffer meerdere keren te steken met een keukenmes. Dit keukenmes had de verdachte bewust meegenomen naar de afspraak tussen hem en het slachtoffer. Het slachtoffer heeft door toedoen van de verdachte meerdere steekverwondingen opgelopen aan zijn hoofd, meer in het bijzonder bij/in zijn oor, bovenbeen en bovenarm. Het slachtoffer is met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Blijkens bij de vordering tot schadevergoeding gevoegde stukken ervaart het slachtoffer nog altijd problemen met zijn gehoor en heeft hij littekens overgehouden aan de steekpartij. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het feit grote gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer.
Strafblad
De rechtbank heeft gelet op het op strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 26 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.
Adviezen
De rechtbank heeft gelet op het over de verdachte uitgebrachte
 psychiatrisch rapport Pro Justitia van 28 februari 2023, opgesteld en ondertekend door [naam 3], arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van [naam 4], psychiater;
 psychologisch rapport Pro Justitia van 5 maart 2023, opgesteld en ondertekend door [naam 5], GZ-psycholoog;
 reclasseringsadvies van 1 september 2023, opgesteld en ondertekend door [naam 6], reclasseringswerker bij Reclassering Nederland.
In deze stukken wordt geadviseerd het adolescentenstrafrecht toe te passen. Ter terechtzitting heeft [naam 6] het namens de reclassering gegeven advies herhaald en toegelicht. Hierbij heeft hij, in afwijking van het schriftelijke advies, geadviseerd aan de verdachte geen locatiegebod en het elektronisch toezicht daarop op te leggen.
Overige persoonlijke omstandigheden
De rechtbank weegt bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd nog mee dat hij tijdens het begaan van het bewezenverklaarde feit in een andere strafzaak al in een toezicht bij de jeugdreclassering liep. Hoewel dit toezicht naar tevredenheid van de reclassering verliep, heeft de verdachte zich desondanks schuldig gemaakt aan het onderhavige feit. Dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Toepassing adolescentenstrafrecht
De verdachte was op het moment van plegen van het feit achttien jaar oud en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassene, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenstrafrecht wordt toegepast. De rechtbank kan op grond van artikel 77c Sr het sanctierecht voor jeugdigen toepassen bij een verdachte die ouder is dan achttien jaar en niet ouder is dan 23 jaar, indien zij daartoe grond vindt in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
Gelet op de rapporten van de psycholoog, psychiater en reclassering is de rechtbank van oordeel dat pedagogische beïnvloeding van de verdachte nog mogelijk is en dat hij daarbij gebaat zal zijn. Toepassing van het adolescentenstrafrecht is van belang voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte en in het belang van de maatschappij, om de verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat jeugddetentie van na 365 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan, namelijk 174 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank de voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd. Het in het schriftelijk advies geadviseerde locatiegebod en het elektronisch toezicht daarop is ter terechtzitting door [naam 6] niet gehandhaafd. Deze voorwaarde zal de rechtbank dan ook niet opleggen.
Dadelijk uitvoerbaar
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht daarop dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.890,83 ingediend tegen verdachte wegens (im)materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank overweegt ten aanzien van die vordering dat de feitelijke toedracht voor het bewezenverklaarde feit, waardoor de door de benadeelde partij gestelde schade is ontstaan, onduidelijk is gebleven. Wel is op basis van het dossier duidelijk dat zowel aan de zijde van de verdachte als aan de zijde van de benadeelde partij sprake is van enige mate van eigen schuld zoals bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. De bepaling van de omvang van de eigen schuld en de daarmee gepaard gaande aansprakelijkheids-vermindering vergen evenwel nader onderzoek waarmee de behandeling een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren en daarbij bepalen dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 45,63, 77c, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4.3.3 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 174 (honderdvierenzeventig) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
 zich laat begeleiden door jeugdreclassering. Hij houdt zich aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering en meldt zich op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
 zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra er een plek voor de veroordeelde beschikbaar is. de behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan hier ook onder vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
 onderwijs volgt totdat hij zijn diploma van de huidige opleiding (horeca, niveau 2) heeft behaald, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde geeft inzicht in zijn lesrooster;
 zich inzet voor het behouden van zijn dagbesteding (werk) en overhandigt zijn contract en werkrooster ter inzage aan de reclassering;
 meewerkt aan de begeleiding vanuit Indaad. De veroordeelde komt zijn afspraken na en zet zich positief in voor de begeleiding;
 meewerkt aan controle op het gebruik van cannabis. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan William Schrikker Groep de opdracht als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Schoorl, voorzitter,
mr. E.M. van Poecke en mr. M.A.J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 september 2023.