6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een diefstal van een bromfiets. Hij heeft hiermee laten zien geen enkel respect te hebben voor het eigendom van anderen. Dergelijke misdrijven veroorzaken naast schade ook veel hinder voor de gedupeerde personen en dragen bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid aangaande eigendommen in de maatschappij.
Bovendien heeft verdachte daarnaast ook nog op de openbare weg een geladen vuurwapen bij zich gehad. Dit is op zichzelf al een zeer ernstig feit. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie vormt namelijk een evident onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een enorme maatschappelijke impact. De praktijk wijst uit dat personen die een vuurwapen bij zich dragen bereid en in staat kunnen zijn dit ook daadwerkelijk te gebruiken. Dit kan leiden tot levensgevaarlijke situaties, ook voor omstanders. De rechtbank vindt het extra zorgelijk dat de verdachte dit feit heeft gepleegd op slechts vijftienjarige leeftijd, waarbij er bovendien zorgen zijn over de kringen waarin verdachte zich begeeft, nu hij dit wapen zegt te hebben gekregen van een onbekend iemand die hem bovendien vertelde dat er ergens een bromfiets open stond.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 juli 2023, waaruit blijkt dat verdachte al eerder voor onder meer een vermogensdelict onherroepelijk tot een deels voorwaardelijke werkstraf is veroordeeld. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- het psychologisch onderzoek Pro Justitia, gedateerd 22 mei 2023, opgesteld door [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog. Dit onderzoek houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Er is sprake van ADHD en een gedragsstoornis (CD). Die waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Mogelijk heeft de diagnose een rol gespeeld in verdachtes gedragskeuzes en gedragingen van destijds, maar dit is niet duidelijk geworden door de ontkennende houding van verdachte. Er wordt geen advies gegeven over de mate van toerekening.
Er kan gesproken worden over een hoog recidiverisico op soortgelijk gedrag zonder inzet van begeleiding of behandeling. Er worden veel risicofactoren gezien. Het is voorstelbaar dat impulsiviteit en invloed van leeftijdsgenoten een rol hebben gespeeld en ook een rol zouden kunnen spelen bij recidive.
[plek] in [plaats] lijkt voor verdachte passend. Het is positief dat hij uit zijn oude netwerk is gehaald en elders aan zijn toekomst kan werken. Het is van belang dat verdachte over adequate dagbesteding gaat beschikken, zowel passend bij zijn intelligentie als ook met voldoende ondersteuning, structuur en begeleiding. Hierdoor is de kans kleiner dat hij op gedragsniveau gaat uitvallen. Er kan gedacht worden aan de [School] . Daarbij wordt behandeling geadviseerd bij een forensische instelling zoals de Waag of een forensische poli van Levvel.
Met de conclusies van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 15 juni 2023, opgesteld door [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming. Dit rapport houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
De Raad adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden meewerken aan een plaatsing bij [plek] of een soortgelijke plek, meewerken aan het verkrijgen en behouden van een dagbesteding, meewerken aan behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling en een meldplicht bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam (de jeugdreclassering).
Het algemene recidiverisico wordt als hoog ingeschat, het dynamisch risicoprofiel geeft een zeer hoog recidiverisico aan. Dat verdachte zo kort na een veroordeling opnieuw in aanraking komt met de politie wegens een ernstig feit en hij geen openheid wil geven over zijn eigen aandeel, maakt dat een jeugddetentie een passende reactie is. De Raad vindt het allereerst van belang dat begeleiding vanuit de jeugdreclassering wordt voortgezet. Hoewel het door het NIFP geadviseerde ITB Harde Kern niet meer wordt aangeboden door Jeugdbescherming regio Amsterdam, is het in het belang van verdachte dat deze instelling belast blijft met de uitvoering van de jeugdreclasseringsmaatregel. Daarnaast is het belangrijk dat verdachte behandeling van De Waag of een soortgelijke instantie blijft accepteren. Ook vindt de Raad het belangrijk dat verdacht op een zo kort mogelijke termijn een vorm van dagbesteding krijgt.
Gezien de ernstige zorgen rondom verdachte zou een PIJ-maatregel mogelijk ook passend kunnen zijn. Vanwege de huidige verdenking lijkt dit echter niet het geval. Mocht verdachte op termijn wederom recidiveren, dan acht de Raad een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel passend en noodzakelijk.
- de over verdachte uitgebrachte evaluatie van 21 augustus 2023 (pagina’s 1 tot en met 5), opgesteld door [gezinsmanager] , als gezinsmanager werkzaam bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam. Deze evaluatie houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Jeugdbescherming adviseert op grond van de huidige recidiverisico’s een Toezicht en Begeleiding met de voorwaarden zoals in de eerdere schorsing van de voorlopige hechtenis zijn gesteld.
Verdachte heeft vanaf jonge leeftijd hulpverlening voor zijn gedrag gehad. Tijdens de evaluaties van de schorsing spreekt verdachte uit dat hij gemotiveerd is om niet meer in contact te komen met de politie. Hij meent echter dat hij dit zelf kan en ziet hulp vanuit De Waag niet als toevoeging. Verdachte lijkt echter zeer duidelijke regels en grenzen nodig te hebben om zich aan de voorwaarden te kunnen houden en lijkt onvoldoende te beseffen dat dit ook voordelen voor hem oplevert. Verdachte lijkt de opgelegde voorwaarden moeilijk te accepteren, bij een consequentie lukt dit hem kortstondig. Jeugdbescherming schat de kans op recidive in als fors en heeft op alle leefgebieden zorgen, met als belangrijkste zorg het ontbreken van passende dagbesteding en het feit dat niemand op de hoogte is van het sociale netwerk van verdachte. Ook begeleiding vanuit [plek] heeft niet het gewenste effect. Bij het vinden en behouden van dagbesteding laat verdachte zelfbepalend gedrag zien: hij stelt zich hierin niet begeleidbaar op.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen.
Door de houding van verdachte heeft de GZ-psycholoog niet kunnen vaststellen of er sprake is van een relatie tussen de strafbare feiten en de diagnoses van verdachte. De rechtbank acht deze houding van verdachte kwalijk mede gelet op de grote zorgen die rondom verdachte spelen. Uit de rapportages komt namelijk duidelijk naar voren dat de kans op recidive groot wordt geacht zonder behandeling en begeleiding. Echter heeft verdachte tot dusver laten zien niet gemotiveerd te zijn voor de noodzakelijke behandeling en begeleiding. Dit heeft vervolgens geleid tot een opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte op 16 augustus 2023.
De rechtbank heeft van verdachte ter terechtzitting gehoord dat hij sinds de opheffing van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis flink heeft nagedacht en dat hij zich vanaf nu wel zal inzetten voor de behandeling en de begeleiding. De rechtbank wil de verdachte daarom ook de kans geven om deze woorden om te zetten in daden.
Daarnaast acht de rechtbank het positief dat verdachte voorheen ook veel baat heeft gehad bij de coach vanuit de Hoofdtrainer. Hoewel de desbetreffende coach inmiddels niet meer werkzaam is bij de Hoofdtrainer, staat het belang van dergelijke coaching nog steeds voorop.
Gelet op de grote zorgen in het leven van verdachte, waarbij het gebrek aan intrinsieke motivatie voor behandeling en een gebrek aan een positieve dagbesteding de belangrijkste zorgen zijn, ziet de rechtbank – met de officier van justitie en conform de adviezen – aanleiding om een deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden op te leggen. Behandeling en begeleiding dienen wat de rechtbank betreft zo spoedig mogelijk van start te gaan om zo het hoge recidiverisico te verkleinen. Dit maakt dat de rechtbank zal bepalen dat het onvoorwaardelijke gedeelte van de te bepalen jeugddetentie gelijk zal zijn aan het huidige voorarrest.
Gelet op de straffen die in gelijksoortige zaken worden opgelegd, komt de rechtbank vanwege al het voorgaande dan ook uit op een iets lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 97 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat daarvan 30 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank een meldplicht bij de jeugdreclassering, een avondklok voor de duur van maximaal één maand, verblijf bij [plek] , meewerken aan het hebben en behouden van dagbesteding, meewerken aan de al betrokken hulpverlening en een contactverbod met medeverdachten voor de duur van drie maanden noodzakelijk. Deze voorwaarden zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.