ECLI:NL:RBNHO:2023:9321

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
C/15/341715 / JU RK 23-1069
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 5 september 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende een minderjarige. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd van 7 september 2023 tot 10 augustus 2024, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin voor dezelfde periode. De minderjarige, die sinds 26 juni 2021 in een pleeggezin verblijft, heeft een goede band met haar pleegouders en lijkt zich daar te hechten. De moeder van de minderjarige heeft zich akkoord verklaard met de plaatsing in het pleeggezin, maar is het niet eens met de beslissing dat de minderjarige tot haar achttiende niet bij haar kan wonen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder kampt met persoonlijkheidsproblematiek en middelengebruik, wat een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van de minderjarige. De Raad heeft geconcludeerd dat, hoewel de wettelijke gronden voor gezagsbeëindiging aanwezig zijn, het voor de minderjarige niet schadelijk is als de moeder belast blijft met het gezag. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en dat deze maatregelen bijdragen aan haar goede ontwikkeling. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en kan binnen drie maanden na de uitspraak worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
locatie Haarlem
zaaknummer: C/15/341715 / JU RK 23-1069
datum uitspraak: 5 september 2023
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de pleegmoeder] en [de pleegvader],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [plaats] ,
de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Haarlem.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van 10 augustus 2023 en de daarin genoemde stukken;
- de e-mailberichten van de GI van 31 augustus en 4 september 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 31 juli 2023, waarbij zijn gehoord:
- de moeder;
- de pleegvader;
- [vertegenwoordiger van de raad] , als vertegenwoordiger van de Raad,
- [vertegenwoordiger van de GI] , als vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
[de minderjarige] heeft haar mening gegeven tijdens een apart gesprek met de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 4 juli 2017 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is telkens verlengd en duurde tot 4 juli 2023.
2.4.
Bij beschikking van 1 augustus 2017 is machtiging verleend [de minderjarige] uit huis te plaatsen bij de vader van haar halfzus. Deze machtiging heeft voortgeduurd tot 4 juli 2019.
Bij beschikking van 1 juli 2020 is machtiging verleend [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een pleeggezin. Deze machtiging is daarna steeds verlengd en duurde tot 4 juli 2023.
2.5.
Bij beschikking van 7 juni 2023 heeft deze rechtbank het ouderlijke gezag van de moeder over [de minderjarige] in stand gehouden.
2.6.
Bij beschikking van 11 juli 2023 is de GI niet ontvankelijk verklaard in haar verzoek de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlengen. Dit omdat de rechtbank, door een administratieve fout, niet tijdig op dat verzoek had beslist.
2.7.
Bij beschikking van 10 augustus 2023 is [de minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld tot 7 september 2023, en is machtiging verleend haar uit huis te plaatsen in een pleeggezin, van 10 augustus 2023 tot 7 september 2023. Het verzoek is voor het overige aangehouden.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 10 augustus 2023 is het verzoek van de Raad [de minderjarige] voor een jaar onder toezicht te stellen en machtiging te verlenen haar voor eenzelfde duur uit huis te plaatsen, toegewezen voor vier weken. Verdere beslissingen zijn aangehouden, teneinde de moeder, [de minderjarige] en de pleegouders in de gelegenheid te stellen hun mening te geven.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek heeft de Raad verwezen naar het verzoekschrift, met bijlagen, van de GI van 30 april 2023. Hieruit blijkt dat de moeder kampt met persoonlijkheidsproblematiek en middelengebruik. [de minderjarige] heeft vanaf jonge leeftijd veel meegemaakt en werd belast met volwassenproblemen. In juli 2017 is zij voor het eerst uit huis geplaatst. Thuisplaatsing daarna is niet goed verlopen, zodat zij in 2020 opnieuw uit huis geplaatst werd. Ondanks diverse hulpverleningstrajecten, laat de moeder op verschillende leefgebieden onvoldoende verbetering zien. Zij heeft nu begeleiding en hulp van de reclassering en Fivoor, maar de GI heeft niet altijd voldoende zicht op het verloop hiervan.
[de minderjarige] verblijft sinds 26 juni 2021 in een perspectief biedend pleeggezin. Deze plaatsing verloopt goed. Er is een duidelijke click en match met haar pleegouders, die bij haar ontwikkelingsbehoefte kunnen aansluiten. [de minderjarige] is er gelukkig en lijkt zich steeds meer aan de pleegouders te durven hechten. Het lijkt haar rust te hebben gebracht dat zij weet dat ze bij deze pleegouders mag opgroeien. In januari 2022 heeft de GI als opvoedbesluit genomen dat er niet langer aan gewerkt wordt [de minderjarige] bij de moeder terug te plaatsen.
De vaste omgangsregeling verloopt goed, maar [de minderjarige] heeft niet altijd zin om te gaan. Als zij de afspraak afzegt, kan de moeder aan haar blijven trekken. [de minderjarige] is zeer loyaal naar haar moeder en gaat dan toch. Daarnaast uit de moeder dat zij voor haar dochter wil blijven vechten, waar ze [de minderjarige] erg mee belast. Het gedrag van de moeder zorgt bij [de minderjarige] voor onrust en een loyaliteitsconflict, waardoor ze in beslag wordt genomen door de behoeftes van de moeder en niet goed toekomt aan haar eigen ontwikkelingstaken.
De GI wil waken voor parentificatie en voorkomen dat [de minderjarige] zich verantwoordelijk voelt voor het welzijn van haar moeder. Hoewel de moeder weet dat zij [de minderjarige] niet kan opvoeden, houdt ze toch die wens.
[de minderjarige] kan niet bij haar vader wonen, omdat zijn woon- en leefsituatie niet stabiel is. Ook is hij niet voldoende zichtbaar voor de GI en is hij niet actief betrokken.
3.3.
[de minderjarige] heeft gezegd het eens te zijn met het verzoek.
Zij zit op haar plek in het pleeggezin. Toch zou zij het liefst terug willen naar haar moeder. Het gaat beter met haar moeder dan een paar jaar geleden, maar [de minderjarige] ziet dat het nog niet zó goed gaat dat zij weer bij haar zou kunnen wonen. Haar moeder weet wel dat [de minderjarige] niet bij haar zou komen als de moeder zou zeggen dat dat moet.
3.4.
De moeder heeft zich akkoord verklaard met toewijzing van het verzoek.
Zij ziet dat het goed gaat met [de minderjarige] en staat achter de plaatsing in het pleeggezin.
Zij is het er echter niet mee eens dat is besloten dat [de minderjarige] tot haar achttiende niet bij haar kan wonen. Ook vindt de moeder het belangrijk dat haar dochter naar haar toe kan komen op de momenten dat [de minderjarige] dat zelf wil.
3.5.
Namens de GI is gezegd dat het in het vrijwillig kader onvoldoende lukt om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen, ook al zijn de intenties van de moeder en [de minderjarige] goed. Het is van groot belang dat [de minderjarige] structuur en duidelijkheid heeft en ook duidelijkheid over de momenten waarop zij haar moeder ziet. De ondertoezichtstelling is daarom nog steeds nodig.
3.6.
De pleegvader heeft aangegeven dat [de minderjarige] echt structuur en duidelijkheid nodig heeft, omdat zij zich voor iedereen verantwoordelijk voelt. Daarom moeten er afspraken zijn waar iedereen zich aan houdt.
3.7.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De concrete bedreiging bestaat uit de persoonlijkheidsproblematiek van de moeder en het gebrek aan een veilige opvoedsituatie bij haar. Het gedrag van de moeder brengt [de minderjarige] in een loyaliteitsconflict. Daarnaast belast de moeder [de minderjarige] met volwassenproblemen en met haar eigen wensen, wat bij [de minderjarige] onrust veroorzaakt en het risico meebrengt dat zij geparentificeerd raakt. Diverse en langdurige hulpverlening heeft er niet toe kunnen leiden dat de moeder [de minderjarige] een stabiele en veilige thuissituatie kan bieden.
3.8.
Uit het onderzoek naar gezagsbeëindiging van de Raad van 7 oktober 2022, blijkt dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een termijn die voor [de minderjarige] aanvaardbaar is. Hoewel voldaan is aan de wettelijke gronden voor een gezagsbeëindigende maatregel, heeft de Raad geconcludeerd dat het voor [de minderjarige] – onder bepaalde voorwaarden – niet schadelijk is als de moeder belast blijft met het gezag. De rechtbank heeft vervolgens in haar beschikking van 7 juni 2023 geoordeeld dat er, gelet op artikel 8 van het EVRM, onvoldoende grond is het gezag van de moeder te beëindigen.
Daarmee zijn (verlenging van) de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing de maatregelen die thans het meest bijdragen aan een goede ontwikkeling van [de minderjarige] .
Omdat ook overigens is voldaan aan het wettelijk criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zal het verzoek tot ondertoezichtstelling worden toegewezen voor de duur van twaalf maanden. De ondertoezichtstelling heeft als doel dat de moeder haar persoonlijke hulp behoudt, zich aan afspraken met [de minderjarige] en de hulpverlening houdt en dat zij voor haar dochter voorspelbaar is. Verder moet er aandacht blijven voor goed contact tussen [de minderjarige] en haar beide ouders.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is gebleken dat het de bedoeling is dat [de minderjarige] verder opgroeit in haar huidige pleeggezin. Het gaat in dit gezin goed met haar en ze hecht zich steeds meer aan haar pleegouders, die goed bij haar kunnen aansluiten. Gelet hierop zal machtiging verleend worden [de minderjarige] uit huis te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De kinderrechter overweegt nog dat het van groot belang is dat de moeder deze plaatsing (blijvend) accepteert, zodat haar dochter rust heeft en zich in het pleeggezin zo goed mogelijk kan ontwikkelen. De moeder moet daarom heel voorzichtig zijn, welke gevoelens zij met [de minderjarige] deelt. Dit om haar niet het gevoel te geven dat de moeder haar geen (emotionele) toestemming geeft om bij de pleegouders op te groeien.

4.De beslissing

De kinderrechter:
4.1.
Verlengt de ondertoezichtstelling van
- [de minderjarige]
door de gecertificeerde instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers, van 7 september 2023 tot 10 augustus 2024;
4.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
- [de minderjarige]
in een pleeggezin, van 7 september 2023 tot 10 augustus 2024;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2023 door mr. A.L. Diender, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier, en
op schrift gesteld op 11 september 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.