ECLI:NL:RBNHO:2023:9267

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
15/256111-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor moord, veroordeling voor zware mishandeling met voorbedachten rade in penitentiaire inrichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot moord, omdat niet bewezen kon worden dat hij met de intentie om te doden handelde. De verdachte had op 9 september 2021 in Westzaan een steelpan met hete olie over een medegedetineerde gegooid, wat leidde tot ernstige brandwonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, wat resulteerde in een veroordeling voor zware mishandeling. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 10 jaar opgelegd, mede vanwege zijn recidive, aangezien hij eerder was veroordeeld voor doodslag. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 100.000,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, terwijl de vorderingen van de naasten van het slachtoffer werden afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die blijvende littekens en psychische schade had opgelopen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/256111-21 (P)
Uitspraakdatum: 19 september 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 september 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [detentieadres] ,
thans (uit andere hoofde) gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. N. Swart en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 9 september 2021 te Westzaan, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven een pan met zeer hete olie, althans een zeer hete vloeistof, tegen en/of over het lichaam van die [slachtoffer] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 9 september 2021 te Westzaan, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden over 22% van diens lichaam, te weten het gelaat en/of de romp en/of de armen en/of de benen, heeft toegebracht, door een pan met zeer hete olie, althans een zeer hete vloeistof, tegen en/of over het lichaam van die [slachtoffer] te gooien.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot moord. Zij heeft daartoe het volgende gesteld.
Vaststaat dat de verdachte hete olie over het slachtoffer heeft gegooid. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij slechts wilde dreigen met de pan met olie en dat hij de olie heeft gegooid nadat het slachtoffer hem bij de arm pakte, is in strijd met de stukken uit het dossier en dient als onaannemelijk ter zijde te worden geschoven. Uit het dossier blijkt dat de verdachte tot doel had om het slachtoffer ‘te branden’ door hete olie over hem heen te gooien. Op grond van het letseladvies van een forensisch arts van de GGD Amsterdam kan worden geconcludeerd dat bij een verbrandingspercentage van boven de 20% sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood. Bij het slachtoffer was het verbrandingspercentage 22%. Een aantal factoren, die niet binnen de invloedssfeer van de verdachte lagen, hebben ervoor gezorgd dat het slachtoffer het heeft overleefd. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes gedragingen, te weten de planmatige wijze waarop de verdachte heeft gehandeld, het gekozen middel en de gekozen hoeveelheid, alsmede de locaties waarover hij de hete olie heeft gegoten, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer het niet zou overleven en aldus gehandeld met voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte de aanval op het slachtoffer rustig voorbereid en is hij doelbewust te werk gegaan. Alleen al in het tijdsbestek van het koken van de olie heeft de verdachte uitgebreid de tijd gehad om na te denken over de gevolgen van zijn plan. Op grond hiervan kan volgens de officier van justitie worden bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. De stukken houden immers niets in over de grootte van de kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden, zodat niet gesproken kan worden over een aanmerkelijke kans. Ook blijkt nergens uit dat de verdachte heeft geweten dat zodanige aanmerkelijke kans bestond, laat staan dat hij die kans bewust zou hebben aanvaard. Ook kan niet worden bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De raadsman heeft zich ten aanzien van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak primair ten laste gelegde feitDe rechtbank acht poging tot moord niet bewezen, nu niet is gebleken dat de verdachte met een steelpan met hete olie naar het slachtoffer is gegaan met de bedoeling om hem te doden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Van voorwaardelijk opzet op de dood is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De verdachte heeft een steelpan met hete olie over het slachtoffer gegooid. Het slachtoffer heeft hierdoor brandwonden opgelopen over 22% van zijn lichaam. Uit het letseladvies van een forensisch arts van de GGD Amsterdam blijkt dat bij een verbrandingspercentage van boven de 20% sprake is van potentieel dodelijk letsel. Daarbij is van belang dat de deskundige heeft aangegeven dat de reden dat het slachtoffer deze verbranding heeft overleefd, waarschijnlijk te maken heeft met de snelle en adequate behandeling in het nabijgelegen gespecialiseerd brandwondenziekenhuis in Beverwijk, het ontbreken van schade aan de luchtwegen, zijn leeftijd en zijn goede lichamelijke conditie. De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat vast is komen te staan dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet voldoende vast komen te staan dat de verdachte die aanmerkelijke kans op de dood bewust heeft aanvaard. De door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden betreffende de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes gedragingen, acht de rechtbank daartoe onvoldoende overtuigend. De rechtbank zal de verdachte daarom van het primair ten laste gelegde feit vrijspreken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverweging
Zoals hiervoor is overwogen heeft de verdachte een steelpan met hete olie over het slachtoffer gegooid, waardoor het slachtoffer brandwonden heeft opgelopen over 22% van zijn lichaam. Het slachtoffer is enkele weken opgenomen geweest in het ziekenhuis waarvan een week op de intensive care. Bij het slachtoffer is sprake van restschade in de vorm van blijvende ontsierende littekens. De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte aan het slachtoffer toegebrachte letsel, gelet op de aard en de gevolgen daarvan, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De verdachte heeft ontkend dat hij het vooropgezette plan had om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte heeft verklaard dat hij met een steelpan met kortstondig verwarmde olie naar de cel van het slachtoffer is gegaan om te dreigen, zodat het slachtoffer hem vervolgens met rust zou laten. In de cel zou het slachtoffer de verdachte bij zijn arm hebben vastgepakt waarop de verdachte schrok en hij met zijn andere arm de inhoud van de steelpan zou hebben gegooid. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte, die evident strijdig is met enkele specifieke onderzoeksbevindingen (zoals de aard en de locatie van het letsel en de duur waarop de pan blijkens de camerabeelden op het fornuis heeft gestaan) ongeloofwaardig en schuift deze terzijde.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht daarvoor de volgende feiten en omstandigheden redengevend. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat de verdachte om 14.16 uur de steelpan met olie op de kookplaat plaatste in de keuken van de penitentiaire inrichting en de kookplaat activeerde. De verdachte heeft vervolgens meerdere keren zijn hand boven de steelplan gehouden om te voelen hoe warm het was. Gedurende de tijd dat de steelpan op de kookplaat stond is de verdachte meerdere keren de keuken uitgelopen om te kijken in de richting van de cel van het slachtoffer. Om 14.51 uur heeft de verdachte de kookplaat uitgezet en is hij met de steelpan in zijn hand de keuken uitgelopen naar de cel van het slachtoffer waar hij de olie uit de steelpan over het slachtoffer heeft gegooid. De verdachte is vervolgens weggerend naar zijn eigen cel en heeft tegen zijn celgenoot gezegd dat het was gelukt, dat hij ‘ [slachtoffer] ’, ‘die kanker snitch’, had ‘gebrand’.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte het vooropgezette plan had om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte heeft de steelpan met olie verwarmd met geen ander doel dan daarmee naar de cel van het slachtoffer te gaan om hem te verbranden. De verdachte heeft de steelpan met olie gedurende 35 minuten verwarmd op een kookplaat waaruit volgt dat hij voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer heeft toegebracht door de hete olie uit de steelpan over hem te gooien.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 9 september 2021 te Westzaan, gemeente Zaanstad, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden over 22% van diens lichaam, te weten het gelaat en de romp en de armen en de benen, heeft toegebracht, door een pan met hete olie over het lichaam van die [slachtoffer] te gooien.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar. Daarbij heeft de officier van justitie uitdrukkelijk aangegeven dat, indien de rechtbank tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde en bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde zou komen, eveneens tien jaar gevangenisstraf zou moeten volgen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van strafrecht (Sr) op te leggen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de op te leggen gevangenisstraf te beperken tot een aantal jaren. De raadsman heeft zich niet verzet tegen het opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z Sr.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich binnen een penitentiaire inrichting schuldig gemaakt aan zware mishandeling met voorbedachten rade van een medegedetineerde. De verdachte is met een steelpan met hete olie naar de cel van het slachtoffer gegaan en heeft de olie over het slachtoffer heen gegooid. Het slachtoffer zat op dat moment nietsvermoedend een computerspel te spelen op zijn cel. Het slachtoffer heeft ernstige brandwonden opgelopen in zijn gezicht en op zijn lichaam waarbij sprake was van een verbrandingspercentage van 22%, hetgeen potentieel dodelijk is. Het slachtoffer is enkele weken opgenomen geweest in het ziekenhuis waarvan een week op de intensive care. Daarna volgde een lange periode van herstel. De pijnlijke en ontsierende littekens op het lichaam van het slachtoffer zijn blijvend. Brandwonden behoren tot de meest ernstige en ingrijpende letsels. Uit de slachtofferverklaring is gebleken hoe schokkend deze aanval is geweest voor het slachtoffer en hoe dit zijn leven zowel fysiek als psychisch ingrijpend heeft aangetast. De omstandigheid dat het slachtoffer gedetineerd zit maakt het herstel zwaarder voor hem. Het slachtoffer is voor het leven getekend door zijn littekens. Ten slotte kan een dergelijk misdrijf ook leiden tot ernstige gevoelens van onveiligheid binnen een penitentiaire inrichting, bij het personeel dat daar werkt en bij de gedetineerden die daar gedwongen verblijven. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zeer zwaar aan.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank geen andere straf in aanmerking dan een die vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur meebrengt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad), gedateerd 28 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in februari 2021 is veroordeeld voor doodslag tot een gevangenisstraf van 12 jaren. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 10 februari 2023. Uit dit rapport volgt dat het risico op recidive onvoldoende kan worden ingeschat, omdat de reclassering onvoldoende zicht heeft gekregen op de risicofactoren. Er zijn wel ernstige zorgen over de ontwikkeling van het delictpatroon bij de verdachte. De reclassering adviseert bij een veroordeling tot een gevangenisstraf een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de gevangenisstraf. De reclassering heeft de indruk dat de verdachte mogelijk na zijn detentie openstaat voor een reclasseringstoezicht gericht op praktische zaken, maar niet voor een behandeling. Op dit moment kan de reclassering geen plan van aanpak opstellen. Ook bestaat het risico dat de verdachte zijn voorwaardelijke invrijheidstelling geheel zal uitzitten, waardoor er geen mogelijkheden voor begeleiding zullen zijn na zijn invrijheidsstelling.
Hoewel de rechtbank tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie met een lager strafmaximum komt dan de officier van justitie, ziet de rechtbank in de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer geen aanleiding om van de hoogte van de gevorderde gevangenisstraf af te wijken. De rechtbank heeft daar voorts bij betrokken dat de verdachte een aantal maanden voorafgaand aan het begaan van dit feit is veroordeeld voor doodslag.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
38z Sr maatregel
De rechtbank ziet - in overeenstemming met het advies van de reclassering - aanleiding om aan de verdachte tevens de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De rechtbank acht het opleggen van deze maatregel aangewezen ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van deze maatregel is voldaan.

7.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij
[slachtoffer]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 200.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij deels kan worden toegewezen tot een bedrag van € 10.000,- á € 20.000,-. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, omdat de vordering ten aanzien van huidige en toekomstige situatie onvoldoende is onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 100.000,- rechtstreeks voortvloeit uit het subsidiair bewezen verklaarde feit. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. De benadeelde partij heeft ernstige brandwonden opgelopen over 22% van zijn lichaam. De littekens op zijn lichaam doen hem nog dagelijks herinneren aan de gewelddadige aanval van de verdachte. Naast lichamelijk letsel is er ook sprake van psychische schade, waaronder PTSS. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in de vordering ontvangen.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
De benadeelde partijen
[vader] , [moeder] , [broer] en [vriendin]hebben ieder een vordering tot vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade ingediend, die zij als gevolg van het tenlastegelegde zouden hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente.
[vader] en [moeder] zijn de ouders van [slachtoffer] . Zij vorderen elk een bedrag van € 17.500,- aan affectieschade.
[broer] en [vriendin] zijn de broer en de vriendin van [slachtoffer] . Zij vorderen elk een bedrag van € 15.000,- aan affectieschade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelden partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vordering. Om aanspraak te kunnen maken op vergoeding van affectieschade moet vast komen te staan dat sprake is van een blijvende functiestoornis van 70% of meer. Dit dient door de burgerlijke rechter te worden beoordeeld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelden partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vordering. De vorderingen zijn onvoldoende onderbouwd ten aanzien van de vraag of de broer en de vriendin tot de kring van gerechtigden behoren en of sprake is van ernstig en blijvend letsel. Voorts heeft de raadsman erop gewezen dat een schriftelijke machtiging ontbreekt.
Het oordeel van de rechtbank
Onder affectieschade wordt verstaan de schade in verband met het verdriet om het overlijden of het door ernstig en blijvend letsel gekwetst raken van een naaste. De naasten van het slachtoffer kunnen in specifieke gevallen in aanmerking komen voor een vergoeding van affectieschade. Het is daarbij vereist dat sprake is van ernstig en blijvend letsel bij het slachtoffer in de zin van artikel 6:107 lid 1 sub b, van het Burgerlijk Wetboek. Of een naaste aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade wegens ‘ernstig en blijvend letsel’ van de gekwetste hangt in belangrijke mate af van de mate van blijvende functiestoornis bij de gekwetste, waarbij volgens de wetsgeschiedenis ‘een zeer bijzondere ernst van het letsel’ is vereist. De wetgever heeft als indicatie genoemd dat bij lichamelijk letsel bij een (aan de hand van AMA-guides vastgestelde) blijvende functiestoornis van 70% of meer in ieder geval sprake is van ‘ernstig en blijvend letsel’. Er zullen zich gevallen kunnen voordoen waarbij de lichamelijke (of uiterlijk waarneembare) component van het letsel niet zo ernstig is als hierboven aangegeven, maar waarbij de combinatie daarvan met andere componenten van het letsel een zodanig verlies of ernstige verstoring van de mogelijkheid van wezenlijk persoonlijk contact tussen het slachtoffer en diens naasten meebrengt, dat van ernstig en blijvend letsel sprake kan zijn. Te denken valt aan ernstige karakter- en gedragsveranderingen, het algeheel verlies van het vermogen tot spreken, ernstige afasie, ernstige aantastingen van de geheugenfunctie en ernstig of algeheel functieverlies van zintuigen. Letsels waaraan in dit verband tevens kan worden gedacht, betreffen letsels die leiden tot het verlies of een ernstige verstoring van de mogelijkheid om lichamelijk contact te hebben, zoals derdegraads brandwonden over een groot deel van het lichaamsoppervlak of ernstige verlittekening van grote delen van in dit verband belangrijke delen van het lichaam, zoals het gelaat en de hals. Ten slotte zijn gevallen denkbaar waarin het slachtoffer door het gebeuren volledig of nagenoeg volledig afhankelijk wordt van zodanig intensieve hulp en zorg dat de mogelijkheid van het onderhouden van een privéleven ernstig wordt verstoord. Het gaat hier om gevallen waarin het letsel niet alleen voor het slachtoffer zelf ernstige beperkingen in het dagelijks functioneren teweegbrengt, maar vanwege de nauwe persoonlijke band die zijn naasten met hem hebben, ook voor dezen. In de praktijk zal dit doorgaans gepaard gaan met een hoog tot zeer hoog percentage aan blijvend functioneel verlies bij het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partijen onvoldoende hebben onderbouwd dat sprake is van een blijvende functiestoornis van 70% of meer bij het slachtoffer of dat het letsel in combinatie met andere componenten van het letsel een zodanig verlies of ernstige verstoring van de mogelijkheid van wezenlijk persoonlijk contact tussen het slachtoffer en diens naasten meebrengt, dat van ‘ernstig en blijvend letsel’ sprake is. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partijen kunnen de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 38z en 303 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) jaar.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 100.000,00 (honderdduizend euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
9 september 2021tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 100.000,00 (honderdduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
365 (driehonderdvijfenzestig) dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
9 september 2021tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij
[vader]niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij
[moeder]niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij
[broer]niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart de benadeelde partij
[vriendin]niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.M.L. Rogmans, voorzitter,
mr. J.J. Roos en mr. H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 september 2023.