ECLI:NL:RBNHO:2023:9261

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1751
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie transitievergoeding bij vervroegde IVA-uitkering en beëindiging arbeidsovereenkomst voor het verstrijken van het opzegverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Omring, eiseres, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. Eiseres heeft een terminaal zieke werkneemster, die vervroegd een IVA-uitkering ontving, ontslagen binnen de ziekteperiode van twee jaar. Eiseres heeft een transitievergoeding van € 25.000,00 aan de werkneemster betaald en verzocht om compensatie van deze vergoeding bij het Uwv. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat het ontslag heeft plaatsgevonden voordat de wettelijke termijn van twee jaar ziekte was verstreken. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van de wettelijke regeling wordt afgeweken. De rechtbank stelt vast dat de wetgeving vereist dat de werknemer ten minste twee jaar ziek moet zijn geweest voordat recht op compensatie bestaat. Eiseres heeft aangevoerd dat het in stand houden van de arbeidsovereenkomst niet in het belang van de werknemer was, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen reden is om de wet te negeren. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen schadevergoeding en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1751

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 mei 2023 in de zaak tussen

Stichting Omring, uit Hoorn, eiseres

(gemachtigde: mr. F. Westenberg),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. Roos).

Inleiding

Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om compensatie van de transitievergoeding ten behoeve van [naam 1] (hierna: werknemer) met het besluit van 14 januari 2021 afgewezen.
Met het bestreden besluit van 5 maart 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen [naam 2] en [naam 3] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Werknemer was sinds 23 september 1974 in dienst bij eiseres. Zij heeft zich op 10 oktober 2019 ziekgemeld wegens een ernstige aandoening. Aan haar is per 4 oktober 2020 na een verkorte wachttijd een IVA [1] -uitkering toegekend, omdat herstel niet tot de mogelijkheden behoorde.
2. De arbeidsovereenkomst is per 1 december 2020 beëindigd met wederzijds goedvinden. Eiseres heeft werknemer op 23 december 2020 een vergoeding van € 25.000,00 (bruto) betaald bij wijze van transitievergoeding.
3. Op 24 december 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor compensatie van de transitievergoeding.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst is beëindigd voordat het opzegverbod wegens ziekte was afgelopen. Dat standpunt heeft verweerder in het bestreden besluit gehandhaafd.

Standpunt eiseres

5. Eiseres voert aan dat er een gerede kans was dat werknemer gedurende de periode van het wettelijk opzegverbod zou komen te overlijden. Dan zou zij geen aanspraak hebben op een transitievergoeding. Als zij nog wel in leven zou zijn zou zij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet meer in de gelegenheid zijn om zelf nog baat te hebben van de transitievergoeding. Op het moment van toekenning van de IVA-uitkering hield voor eiseres de verplichting tot betaling van loon op, omdat de IVA-uitkering hoger is (75%) dan wat eiseres op grond van de CAO dient te betalen (70%). Feitelijk was dan ook de verplichting tot betaling van loon per datum toekenning IVA beëindigd. Gelet op de medische situatie van werknemer vond eiseres het in het kader van goed werkgeverschap niet aanvaardbaar dat zij het dienstverband “slapend” zou moeten houden tot de datum waarop aan het formele opzegverbod een einde zou zijn gekomen. De uitleg die verweerder aan de regeling geeft is ook in strijd met de bedoeling van de wetgever.
6. Eiseres voert verder aan dat een indirect onderscheid gemaakt wordt tussen terminaal zieken/volledig en duurzaam arbeidsongeschikten en niet-terminaal zieken/volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. Dat leidt tot strijd met het Verdrag inzake rechten van personen met een handicap en de Wet gelijke behandeling handicap of chronisch ziekte. Volgens eiseres kan het feit dat het opzegverbod nog niet is beëindigd daarom niet aan haar worden tegengeworpen. In feite leidt die bepaling ertoe dat een werkgever, in de wetenschap dat vanaf het moment van toekenning van de IVA-uitkering geen loon meer hoeft te worden betaald, het dienstverband slapend zou moeten houden met als gevolg dat aan werknemer geen transitievergoeding toekomt doordat deze voor het einde van het ontslagverbod komt te overlijden.
7. Eiseres wijst er verder op dat de wetgever voor de hoogte van de compensatie heeft aangesloten bij het moment dat de loonbetalingsverplichting eindigt.
Eiseres voert verder aan dat deze situatie, die neerkomt op een feitelijke beëindiging van het dienstverband, volledig te vergelijken is met de situatie dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd voor het verstrijken van de duur van het opzegverbod. In die situatie kan de transitievergoeding met toepassing van artikel 7:673e lid 1, onder b, Burgerlijk Wetboek (BW) wel worden vergoed.
8. Eiseres heeft tot slot verzocht om vergoeding van schade, bestaande uit de wettelijke rente over de compensatie.

Standpunt verweerder

9. Verweerder stelt zich op het standpunt, onder verwijzing naar artikel 7:670 lid 1 en 11 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat de arbeidsovereenkomst eerst kan worden beëindigd nadat de werknemer tenminste twee jaar ziek is geweest en de werknemer wegens ziekte of gebreken de bedongen arbeid niet meer kan verrichten. Ook artikel 7:673e BW, dat ziet op de compensatie van een transitievergoeding, wijst op de periode als bedoeld in artikel 7:670 BW. De vergelijking, die eiseres maakt met de situatie waarin een dienstbetrekking van rechtswege eindigt, gaat volgens verweerder niet op.

Beoordeling door de rechtbank

10. Tussen partijen is niet in geschil dat de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en werknemer is beëindigd voordat de termijn van twee jaar als bedoeld in artikel 7:670 lid 1 en 11 BW was verstreken. Hiermee is niet voldaan aan één van de voorwaarden voor compensatie van de betaalde transitievergoeding, zoals is opgenomen in artikel 7:673e lid 1 onder a BW. Er wordt in de genoemde artikelen geen uitzondering gemaakt voor een situatie als de onderhavige, waarin een IVA-uitkering is toegekend na een verkorte wachttijd.
11. Voor zover eiseres heeft gesteld dat een uitzondering gemaakt moet worden, omdat in de situatie van werknemer het in stand laten van de arbeidsovereenkomst niet in haar belang was, waardoor – zo begrijpt de rechtbank – sprake is van een bijzondere omstandigheid die niet is betrokken in de afwegingen van de wetgever, overweegt de rechtbank het volgende.
12. Het BW is een wet in formele zin. Volgens vaste rechtspraak houdt het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet een verbod in om wetten in formele zin te toetsen aan algemene rechtsbeginselen en brengt dit verder mee dat de rechter niet mag treden in de belangenafweging die de wetgever heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht. Dit neemt echter niet weg dat, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, dit aanleiding kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dit is het geval indien niet-verdisconteerde omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd doet zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Deze bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen.
13. De wetgever heeft geen aanleiding gezien om een uitzondering te maken in gevallen waarin sprake is van een vervroegde IVA-uitkering. Of de wetgever bij de invoering van de compensatieregeling ook de situatie voor ogen heeft gehad van een vervroegde IVA-uitkering, waarbij het in stand houden van de arbeidsovereenkomst niet altijd in het belang van de werknemer is, blijkt niet uit de wetsgeschiedenis. Uit de beantwoording van Kamervragen door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hierover komt niet naar voren dat sprake zou zijn van een onbedoeld effect. De minister antwoordt immers onder meer dat zij niet van mening is dat een werkgever recht zou moeten hebben op restitutie in het geval de werknemer eerder uit dienst treedt door afkeuring. [2]
14. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat de situatie waarin een vervroegde IVA-uitkering wordt toegekend op één lijn te stellen is met de situatie dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt in de twee-jaar-periode, waarvoor wel een uitzondering in de wet is opgenomen, overweegt de rechtbank dat die situaties niet gelijk zijn.
15. In de situatie van eiseres is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een omstandigheid die zo bijzonder en uitzonderlijk is dat strikte toepassing van artikel 7:673e BW zozeer in strijd zou zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht, dat die toepassing achterwege moet blijven. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de toepassing van voornoemd artikel 7:673e BW in haar situatie leidt tot schrijnende of onaanvaardbare omstandigheden voor eiseres. Dat eiseres stelt dat zij zich ten opzichte van haar werknemer gehouden voelde om na de toekenning van een IVA-uitkering tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst en uitbetaling van een transitievergoeding over te gaan, terwijl zij daartoe niet verplicht was, maakt nog niet dat sprake is van een zo bijzonder geval dat afgeweken zou moeten worden van de wet. Daarbij merkt de rechtbank op dat de achtergrond van de compensatieregeling was het onnodig slapend houden van dienstverbanden na een ziekteperiode van twee jaar om betaling van een transitievergoeding te voorkomen, en daarmee de cumulatie van verplichtingen voor de werkgever bij langdurige ziekte van een werknemer weg te nemen. Die cumulatie van verplichtingen doet zich veel minder voor in het geval een IVA-uitkering met verkorte wachttijd wordt toegekend, omdat de IVA-uitkering in mindering mag worden gebracht op het loon. Dat kan, zoals in dit geval, immers zelfs betekenen dat de werkgever feitelijk geen loon meer hoeft te betalen. Daaruit volgt niet dat sprake is van schrijnende of onaanvaardbare omstandigheden voor eiseres.
16. Eiseres heeft voorts nog aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het Verdrag inzake rechten van personen met een handicap en de Wet gelijke behandeling handicap of chronisch ziekte, doordat indirect onderscheid gemaakt wordt tussen terminaal zieken en niet-terminaal zieken. Nog afgezien van het antwoord op de vraag of eiseres, als werkgever van een terminaal zieke werknemer, met succes een beroep kan doen op (verdrags)bepalingen die zien op de bescherming van de belangen van gehandicapten / chronisch zieken, is de rechtbank van oordeel dat van directe of indirecte discriminatie op grond van handicap of chronische ziekte geen sprake is. Om voor compensatie van de transitievergoeding in aanmerking te komen geldt in alle gevallen dat de wachttijd van 104 weken moet zijn volgemaakt, ongeacht wat aan de langdurige arbeidsongeschiktheid ten grondslag ligt. Van een (verboden) onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte is daarom geen sprake.
17. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden niet slagen.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Bij deze uitkomst bestaat geen aanleiding een schadevergoeding toe te kennen. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.K. van Wijk, voorzitter, en mr. L.M. de Vries en mr. A.R. ten Berge, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2023.
griffier
de voorzitter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten
2.antwoorden op de Kamervragen van het lid Van Kent (SP) over “de restitutie van transitievergoeding voor werkgevers.” 16 februari 2022