ECLI:NL:RBNHO:2023:9254

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
10521508 \ WM VERZ 23-381
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke gegrondverklaring beroep tegen administratieve sanctie wegens handelen in strijd met gesloten verklaring

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie, opgelegd aan betrokkene. De zaak betreft een boete die is opgelegd voor het handelen in strijd met een gesloten verklaring in beide richtingen. Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M. Lagas van Appjection B.V., heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 14 juli 2023 was de gemachtigde van betrokkene niet aanwezig, maar de vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft het standpunt gehandhaafd dat de boete terecht was opgelegd. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de beschikbare stukken, waaronder foto’s van de gedraging en schouwrapporten. Betrokkene betwistte de gedraging niet, maar voerde aan dat zij in het bezit was van een parkeervergunning en dat de bebording ter plaatse onduidelijk was. De kantonrechter oordeelde dat er inderdaad sprake was van een onduidelijke situatie, waardoor de boete niet gerechtvaardigd was. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd en de boete werd gematigd tot nihil. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene, vastgesteld op € 866,25. De uitspraak werd openbaar gedaan door mr. A.P. Ploeger, kantonrechter, en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer : 10521508 \ WM VERZ 23-381
CJIB-nummer : 251532787
Uitspraakdatum : 26 juli 2023
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
(hierna te noemen: betrokkene)
gemachtigde : mr. M. Lagas, Appjection B.V. te Amsterdam.

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 14 juli 2023. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is niet verschenen.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren. De vertegenwoordiger van de officier van justitie stelt dat uit navraag bij de gemeente Alkmaar is gebleken dat kentekenhouders er bij de aanvraag van een vergunning op worden gewezen dat er een kans bestaat dat er ook een ontheffing moet worden geregeld. Het komt daarom voor betrokkene haar eigen verantwoordelijkheid, aldus de vertegenwoordiger van de officier van justitie.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: als bestuurder handelen in strijd met een gesloten verklaring in beide richtingen.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken die zich in het dossier bevinden – met name uit de foto van de gedraging – voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. Betrokkene betwist de gedraging dan ook niet, maar doet een beroep op de omstandigheid dat zij in het bezit was van een parkeervergunning.
De gemachtigde voert aan dat op de betreffende bebording ter plaatse is te zien dat er een uitzondering geldt voor vergunninghouders van de binnenstad. Betrokkene mocht er dan ook vanuit gaan dat zij deze bebording mocht passeren. De omstandigheden rechtvaardigen het opleggen van een boete niet, aldus de gemachtigde.
De kantonrechter acht het verweer dat betrokkene in de veronderstelling was dat zij als vergunninghouder het gebied in mocht rijden aannemelijk. Uit de stukken in het dossier, waaronder de schouwrapporten, blijkt dat het geslotengebied mag worden ingereden met een ontheffing en niet met een vergunning. Uit de foto van de bebording ter plaatse blijkt echter dat er onder het bord C1 staat “uitgezonderd vergunninghouders binnenstad”. Daarnaast blijkt uit de foto’s van de schouwrapporten dat de uitzondering voor vergunninghouders niet overal staat vermeld. De kantonrechter is van oordeel dat er daarom in dit specifieke geval sprake is van een onduidelijke situatie. Dit maakt dat de kantonrechter aanleiding ziet om de boete te matigen tot nihil.
Het beroep is gelet op de matiging gedeeltelijk gegrond. De beslissing van officier van justitie zal worden gewijzigd.
Het verzoek om een proceskostenvergoeding wordt toegewezen, omdat betrokkene gedeeltelijk gelijk krijgt. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zullen die kosten worden vastgesteld op een bedrag van in totaal € 866,25. Daarbij is voor de procedure bij de officier van justitie een proceskostenvergoeding bepaald van € 447,75 (1,5 punten voor het beroepschrift en de hoorzitting, wegingsfactor 0,5, waarde per punt € 597,00) en voor de procedure bij de kantonrechter een proceskostenvergoeding van € 418,50 (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 0,5, waarde per punt € 837,00).

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt de beslissing van de officier van justitie, in die zin dat de boete wordt gematigd tot een tot nihil;
‒ bepaalt dat de officier van justitie het bedrag dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terugbetaalt;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 866,25 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
‒ bepaalt dat voormeld bedrag aan de gemachtigde van betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Ploeger, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 110,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: