ECLI:NL:RBNHO:2023:921

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
C/15/327643 / HA ZA 22-273
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldbedrag en de betwisting van een geldleningsovereenkomst

In deze civiele zaak heeft M&I Infra B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] Beheer B.V. tot terugbetaling van een bedrag van € 25.271,54, dat zij aan [gedaagde] Beheer heeft overgemaakt. M&I Infra stelt dat deze betaling het gevolg was van een geldleningsovereenkomst, terwijl [gedaagde] Beheer dit betwist en aanvoert dat de betaling verband hield met de overname van een vordering op Quality Flow B.V. door M&I Invest B.V. De rechtbank heeft geoordeeld dat M&I Infra haar stelplicht niet heeft vervuld en onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van een geldleningsovereenkomst. De rechtbank heeft de vorderingen van M&I Infra afgewezen, omdat er geen schriftelijke overeenkomst was en de omstandigheden niet wezenlijk duiden op een lening. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eerdere procedures en correspondentie tussen de partijen niet bevestigen dat [gedaagde] Beheer de schuld aan M&I Infra erkende. M&I Infra is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/327643 / HA ZA 22-273
Vonnis van 8 februari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
M&I INFRA B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.W. Spanjer te Heemstede,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] BEHEER B.V.,
gevestigd te Zaandijk,
gedaagde,
advocaat mr. B. van Veen te Haarlem.
Partijen zullen hierna M&I Infra en [gedaagde] Beheer worden genoemd.
De zaak in het kort
M&I Infra heeft aan [gedaagde] Beheer een bedrag van € 25.271,54 overgemaakt en vordert in deze procedure terugbetaling van dit bedrag. Zij stelt dat sprake is van een lening.
[gedaagde] Beheer betwist dit en voert aan dat de betaling zag op het kopen van een vordering op Quality Flow B.V - een onderneming waarbij (de bestuurders van) beide partijen waren betrokken - door M&I Invest. De rechtbank komt tot het oordeel dat M&I Infra onvoldoende haar stelling heeft onderbouwd dat partijen een geldleningsovereenkomst hebben gesloten. De vorderingen van M&I Infra worden daarom afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • van de zijde van M&I Infra de akte overlegging producties, waaronder de beslagstukken, tevens van rectificatie en van aanvulling van eis
  • van de zijde van M&I Infra de akte houdende overlegging bewijs van domiciliekeuze defaillante tevens van overlegging productie
  • de conclusie van antwoord
  • het tussenvonnis van 24 augustus 2022
  • van de zijde van M&I Infra de akte houdende overlegging producties
  • van de zijde van [gedaagde] Beheer de akte overlegging productie
  • de mondelinge behandeling van 2 december 2022 en de daarbij overgelegde pleitaantekeningen van mr. S.J. Spanjaard, advocaat, die mr. Spanjer voornoemd op de zitting heeft vergezeld, en de spreekaantekeningen van mr. Van Veen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] Beheer en [B.] Beheer B.V. (hierna Haan Beheer) hebben in 2014 Quality Flow Holding B.V. (hierna QF Holding) opgericht. [gedaagde] Beheer en Haan Beheer hielden ieder voor de helft de aandelen in QF Holding. QF Holding hield samen met M&I Invest B.V. (hierna M&I Invest) de aandelen in Quality Flow B.V. (hierna QF), in de verhouding 66% respectievelijk 34%. M&I Invest was (voor de helft) een zustervennootschap van M&I Infra.
2.2.
Haan Beheer wilde op enig moment in 2015 haar aandeel in QF Holding verkopen aan [gedaagde] Beheer, op voorwaarde dat ook haar lening aan QF van € 25.271,54 tegen betaling van de nominale waarde zou worden overgenomen. Partijen hebben vervolgens een schriftelijke overeenkomt gesloten, waarbij [gedaagde] Beheer het aandeel van Haan Beheer in QF heeft gekocht voor een bedrag van € 1,-, onder de opschortende voorwaarde van betaling door [gedaagde] Beheer van het bedrag van € 25.271,54 - via de kwaliteitsrekening van de notaris - aan Haan Beheer.
2.3.
Op 12 oktober 2015 heeft M&I Infra het bedrag van € 25.271,54 aan [gedaagde] Beheer overgemaakt onder vermelding van ‘aandelenoverdracht’.
2.4.
[gedaagde] Beheer heeft het bedrag van € 25.271,54 op 13 oktober 2015 overgemaakt aan de notaris, die het bedrag vervolgens op 14 oktober 2015 na het passeren van de akte tot aandelenoverdracht heeft doorbetaald aan Haan Beheer. [gedaagde] Beheer heeft daarmee de vordering op QF van Haan Beheer gekocht.
2.5.
In een e-mail van 23 februari 2016 heeft [gedaagde], bestuurder van [gedaagde] Beheer, aan [A.], indirect aandeelhouder van M&I Infra, het volgende geschreven:
Ik heb een mail gestuurd over verrekening van de leningen, maar ik denk dat het dan tijdelijk even handiger is als de uitkoop van [B.][de rechtbank: [B.], bestuurder en enig aandeelhouder van Haan Beheer]
omgezet wordt in een directe lening van M&I Infra aan QualityFlow zodat die weer zuiver is. Deze zou dan later eventueel verrekening kunnen worden met aandelen [C.] in Invest tijdens de fusie van M&I Infra en M&I Invest, maar dat hoeft dan nu niet meteen.
Zou je in antwoord op deze mail dan even willen bevestigen dat je namens M&I Infra akkoord bent dat de lening van € 25.272 die nu via [gedaagde] Beheer B.V. naar QualityFlow B.V. loopt per 31-12-2015 wordt omgezet in een rechtstreekse lening van M&I Infra aan QualityFlow B.V. € 25.272?
Dan kunnen [C.] en ik de jaarrekeningen afmaken (dit is het enige wat het tegenhoudt) en de rest regelen we dan verder wel met [D.] en [E.] en heb jij er geen omkijken meer naar.
2.6.
In reactie hierop heeft [A.] op 24 februari 2016 aan [gedaagde] bericht:
Ik zal het even met [E.][de rechtbank: [E.], bestuurder en indirect aandeelhouder van M&I Infra]
en [D.][de rechtbank: [D.], indirect aandeelhouder van M&I Invest]
afstemmen dan komen zij bij je in de lucht.
2.7.
In een e-mail van 6 maart 2017 heeft [A.] aan [gedaagde] onder meer het volgende geschreven:
Namens M&I Invest BV (M&II) vraag ik jouw aandacht als uiteindelijk bestuurdervan QualityFlow Holding en daarmee van QualityFlow, voor de diverse geldleningen van M&II aan QualityFlow, jou wel bekend.
[…].Verder heeft M&II ook nog een bedrag te vorderen van QualityFlow Holding, i.v.m. de uitkoop van [B.]. Het gaat hier om een bedrag van € 25.272,00 in hoofdsom[…].
Met het voorgaande is QualityFlow ook bij deze gesommeerd en in gebreke gesteld, zo moet je dat in ieder geval begrijpen.
2.8.
Op vordering van onder anderen M&I Invest is QF bij vonnis van 21 maart 2018 van deze rechtbank veroordeeld tot terugbetaling van onder meer de lening van € 25.271,54 aan M&I Invest.
2.9.
Op 5 oktober 2018 heeft onder anderen M&I Invest het faillissement aangevraagd van QF met als opeisbare vordering onder meer het bedrag van (afgerond) € 25.272,- op basis van het vonnis van 21 maart 2018. QF is op 31 oktober 2018 failliet verklaard.
2.10.
M&I Invest e.a. hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 21 maart 2018. In dat hoger beroep heeft M&I Invest haar standpunt dat niet QF, maar [gedaagde] Beheer of QF Holding de lening van € 25.272,- aan haar moet terugbetalen, ingetrokken.

3.Het geschil

3.1.
M&I Infra vordert samengevat en na aanvulling van eis - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [gedaagde] Beheer tot betaling van:
1. a. een bedrag van € 25.272,- vermeerderd met de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW vanaf 23 april 2020 tot de dag van volledige betaling,
b. een bedrag van € 1.243,54 voor buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente van artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (BW) vanaf 23 april 2020 tot de dag van volledige betaling,
2. a. de beslagkosten van € 419,94, vermeerderd met € 676,00 aan griffierecht en € 1.114,00 op basis van het liquidatietarief,
b. de proceskosten waaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] Beheer voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil is of [gedaagde] Beheer op grond van een overeenkomst van geldlening in de zin van artikel 7:129 BW aan M&I Infra terugbetaling van € 25.272,- is verschuldigd.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] Beheer op 14 oktober 2015 het aandeel van Haan Beheer in QF Holding heeft overgenomen voor een bedrag van € 1,-. Partijen zijn het er ook over eens dat [gedaagde] Beheer tegelijk met het overnemen van het aandeel van Haan Beheer, de vordering van Haan Beheer op QF tegen betaling van een bedrag van (afgerond) € 25.272,- heeft overgenomen. Verder staat vast dat M&I Infra op 13 oktober 2015 een bedrag van € 25.272,- heeft overgemaakt aan [gedaagde] Beheer. M&I Infra stelt dat zij aan [gedaagde] Beheer het bedrag van € 25.272,- heeft geleend, omdat [gedaagde] Beheer niet zelf beschikte over de nodige financiële middelen. [gedaagde] Beheer betwist dat sprake is van een overeenkomst van geldlening tussen haar en M&I Infra. Volgens [gedaagde] Beheer zou in het kader van de aandelenoverdracht M&I Invest de vordering van Haan Beheer op QF overnemen. Omdat Haan Beheer vanwege een verstoorde verstandhouding met M&I Invest met haar geen zaken wilde doen, hebben M&I Invest en [gedaagde] Beheer afgesproken dat de overname van de vordering via [gedaagde] Beheer zou lopen. Daarom heeft [gedaagde] Beheer voor M&I Invest de vordering op QF gekocht. Daarvoor betaalde M&I Infra aan [gedaagde] Beheer het bedrag van € 25.271,54. M&I Infra was de financier van M&I Invest. Daarom werd de betaling gedaan door M&I Infra (en niet door M&I Invest) om een kasrondje te voorkomen, aldus [gedaagde] Beheer.
4.3.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rusten op M&I Infra de stelplicht en (bij gemotiveerde betwisting) de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat er een overeenkomst van geldlening bestaat tussen haar en [gedaagde] Beheer.
4.4.
Er is geen schriftelijke overeenkomst tussen partijen waaruit de door M&I Infra gestelde geldlening aan [gedaagde] Beheer blijkt. De omschrijving van M&I Infra bij de overboeking van het bedrag van € 25.272,- aan [gedaagde] Beheer, ‘aandelenoverdracht’, biedt ook geen aanwijzing voor het bestaan van een geldlening (aan de toevoeging ‘lening’ op het bankafschrift in de stukken van M&I Infra hecht de rechtbank geen betekenis, omdat deze toevoeging er met de hand is bijgeschreven; dit maakt dus geen onderdeel uit van de originele overschrijving). Omdat [gedaagde] Beheer gemotiveerd betwist dat M&I Infra het bedrag van € 25.2727,- aan haar heeft geleend, zal M&I Infra dus op een andere manier aannemelijk moeten maken dat sprake is van een overeenkomst van geldlening tussen partijen.
4.5.
M&I Infra heeft verwezen naar de email van 23 februari 2016 van [gedaagde] namens [gedaagde] Beheer aan [A.] van M&I Infra. Daarin heeft [gedaagde] Beheer volgens M&I Infra bevestigd dat zij een schuld heeft aan M&I Infra. Volgens M&I Infra heeft [gedaagde] in die email aan [A.] gezegd dat hij wilde dat niet [gedaagde] Beheer maar een andere rechtspersoon, namelijk QF, debiteur van de geldlening zou worden. Anders dan M&I Infra stelt, blijkt dat niet uit de e-mail van 23 februari 2016. Uit deze e-mail kan net zo goed worden geconcludeerd, zoals [gedaagde] Beheer stelt, dat [gedaagde] ten behoeve van de jaarrekeningen van QF de crediteur van de vordering op QF (M&I Invest) in de administratie recht wilde te zetten naar de feitelijke situatie, zijnde een rechtstreekse lening van M&I Infra op QF (M&I Infra was immers de partij die het bedrag van € 25.272,- had overgemaakt aan [gedaagde] Beheer voor de overname van de vordering van Haan Beheer op QF). Dat vindt ook bevestiging in het antwoord van [A.] aan [gedaagde] Beheer van een dag later, waarin hij zegt dat hij het zal afstemmen met M&I Infra en M&I Invest en zij de vraag van [gedaagde] zullen beantwoorden. M&I Infra en M&I Invest waren kennelijk de betrokken partijen die op de vraag van [gedaagde] een beslissing konden nemen.
In elk geval blijkt uit de tekst van de email van 23 februari 2016 van [gedaagde] Beheer niet dat zij erkent dat zij het bedrag van € 25.272,- op basis van een geldlening verschuldigd is aan M&I Infra. [gedaagde] schrijft in de email niet meer dan dat de lening nu
via[gedaagde] Beheer naar QF loopt. Dat sluit aan bij de stelling van [gedaagde] Beheer dat zij de vordering op QF heeft overgenomen ten behoeve van M&I Invest.
4.6.
Om haar stelling te onderbouwen dat het M&I Invest is die (via [gedaagde] Beheer) de vordering van Haan Beheer op QF heeft overgenomen, heeft [gedaagde] Beheer op haar beurt verwezen naar het mailbericht van [A.] namens M&I Invest aan [gedaagde] Beheer van 6 maart 2017. In dat mailbericht stelt [A.] dat M&I Invest een bedrag van
€ 25.272,- in hoofdsom heeft te vorderen van QF Holding in verband met de uitkoop van [B.] (lees: Haan Beheer) en dat zij QF sommeert en in gebreke stelt. Weliswaar spreekt [A.] in dit bericht (ook) over QF Holding in plaats van QF als debiteur van de vordering, maar duidelijk is in elk geval dat zij zichzelf als (de nieuwe) rechthebbende beschouwt op de oorspronkelijke vordering van Haan Beheer van € 25.272,- op QF. Dat is moeilijk te rijmen met de stelling van M&I Infra dat [gedaagde] Beheer eigenaar is (gebleven) van die vordering en M&I Infra het bedrag van € 25.272 aan [gedaagde] Beheer heeft geleend om de vordering te kunnen overnemen.
4.7.
[gedaagde] Beheer heeft verder verwezen naar de eerdere procedure bij deze rechtbank waarbij M&I Invest en QF partij waren (zie hiervoor onder 2.8) en de aanvraag van M&I Invest tot faillietverklaring van QF (zie hiervoor onder 2.9). In die procedures beschouwde M&I Invest zich ook als rechthebbende van de vordering op (weliswaar primair en subsidiair QF Holding, maar meer subsidiair op) QF. De rechtbank heeft in het vonnis van 21 maart 2018 QF veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag van € 25.272,- aan M&I Invest. Bij vonnis van 31 oktober 2018 is QF failliet verklaard, onder meer op basis van de vordering van M&I Invest op QF.
4.8.
M&I Infra stelt daartegenover dat zij geen partij was in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 21 maart 2018 en niet betrokken was bij het faillissementsverzoek, zodat zij daaraan niet is gebonden. M&I Infra stelt dat de advocaat van M&I Invest zich heeft vergist door de vordering op QF (Holding) namens M&I Invest in te stellen. In het hoger beroep tegen het vonnis vordert M&I Infra niet langer het bedrag van € 25.272,- van QF (en van de bestuurders van QF).
4.9.
De rechtbank overweegt dat M&I Infra in beginsel inderdaad niet is gebonden aan het vonnis van 21 maart 2018, nu zij geen partij was in die procedure. Ook was zij geen partij bij de faillietverklaring van QF. Dat neemt niet weg dat uit die vonnissen wel blijkt dat ook M&I Invest zich toen nog op het standpunt stelde dat zij rechthebbende was van de vordering op QF van € 25.272,-. Die omstandigheid vormt in zoverre een onderbouwing van het verweer van [gedaagde] Beheer dat niet zij, maar M&I Invest rechthebbende is geworden van de vordering op QF, en dat daarom de betaling van M&I Infra van het bedrag van
€ 25.272,- aan [gedaagde] Beheer geen lening was maar de betaling voor de overname van de vordering op QF ten behoeve van M&I Invest.
4.10.
De stelling van M&I Infra dat de advocaat van M&I Invest zich in de procedures tegen QF in de schuldeiser van de vordering op QF zou hebben vergist, heeft zij op geen enkele manier onderbouwd. De rechtbank acht dat ook niet erg aannemelijk, omdat M&I Invest zelf haar advocaat zal hebben geïnstrueerd en ook niet is gesteld of gebleken dat zij gedurende de procedure of na het faillissementsverzoek op enig moment bij haar advocaat aan de bel heeft getrokken dat hij een fout heeft gemaakt. Daarbij ging M&I Invest eerder zelf ook ervan uit dat zij de schuldeiser van de vordering op QF was, zoals blijkt uit de hiervoor (onder 4.6) besproken e-mail van 6 maart 2017 van [A.] aan [gedaagde] Beheer. Dat M&I Invest in het hoger beroep tegen het vonnis van 21 maart 2018 haar vordering tegen QF niet langer handhaaft, maakt het voorgaande niet anders. Dat geldt ook voor de door M&I Infra overgelegde verklaring van 27 april 2022 van [A.] dat het op een misverstand berustte dat M&I Invest dacht dat de vordering op QF in haar vermogen zat. [A.] of M&I Infra hebben dat gestelde misverstand ook niet nader toegelicht. QF was inmiddels failliet, dus het zal M&I Invest duidelijk zijn geworden dat zij haar vordering op QF niet kon verhalen.
4.11.
[gedaagde] Beheer heeft tot slot erop gewezen dat M&I Infra voor het eerst per brief van 8 april 2020, dat wil zeggen geruime tijd na het vonnis van 21 maart 2018 waarin de vordering van M&I Invest op QF is toegewezen en vervolgens het faillissement van QF, zich tegenover [gedaagde] Beheer op het standpunt heeft gesteld dat zij het bedrag van € 25.272,- aan haar heeft geleend en aanspraak heeft gemaakt op terugbetaling door [gedaagde] Beheer. M&I Infra heeft dat niet weersproken. Het is niet gebleken dat M&I Infra eerder, na overmaking van het bedrag op 12 oktober 2015 aan [gedaagde] Beheer, aanspraak heeft gemaakt op enige aflossing of op rentebetaling, terwijl zij nu wel stelt dat de vordering al in de jaarrekening van 2018 gedeeltelijk is afgewaardeerd wegens wanbetaling door [gedaagde] Beheer. Ook dat is een aanwijzing dat in de periode dat M&I Infra het bedrag van € 25.272,- op 12 oktober 2015 aan [gedaagde] Beheer overmaakte, partijen geen geldlening zijn overeengekomen, zoals M&I Infra stelt.
Conclusie
4.12.
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagde] Beheer voldoende gemotiveerd heeft betwist dat M&I Infra het bedrag van € 25.272,- aan haar heeft geleend. De rechtbank is van oordeel dat M&I Infra in het licht van die betwisting onvoldoende heeft gesteld voor de conclusie dat wel sprake is van een overeenkomst van geldlening. Aan bewijslevering komt de rechtbank daarom niet toe. Daarmee is niet komen vast te staan dat [gedaagde] Beheer het bedrag van € 25.272,- aan M&I Infra verschuldigd is.
4.13.
Partijen hebben daarnaast nog gediscussieerd over de vraag of M&I Infra of M&I Invest schuldeiser is van de vordering van € 25.272,-. Aan de beoordeling van die vraag komt de rechtbank niet toe, omdat al niet is komen vast te staan dat [gedaagde] Beheer dat bedrag verschuldigd is.
4.14.
Op basis van het voorgaande zullen de vorderingen van M&I Infra worden afgewezen. M&I Infra zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] Beheer worden begroot op:
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat
1.532,00(2,0 punten × tarief € 766,00)
Totaal € 4.369,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt M&I Infra in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] Beheer tot op heden begroot op € 4.369,00 te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 1680