ECLI:NL:RBNHO:2023:9027

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5964
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand wegens inkomsten uit arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De eiser, vertegenwoordigd door mr. B. Mous, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, dat zijn recht op bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) herzien had over de periode van 12 augustus 2021 tot en met 31 oktober 2021. Dit besluit leidde tot een terugvordering van € 996,24. Verweerder had het besluit genomen naar aanleiding van een melding van het Inlichtingenbureau, waaruit bleek dat eiser inkomsten uit arbeid zou hebben gehad.

De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op 30 juni 2023, waarbij eiser niet aanwezig was. Eiser voerde aan dat hij geen inkomsten had en dat verweerder zich ten onrechte baseerde op loonstroken en informatie van de Belastingdienst. Hij stelde dat hij geen werkzaamheden had verricht voor het bedrijf waar de inkomsten aan waren gekoppeld en dat hij niet gehoord was over de bevindingen van verweerder. Verweerder daarentegen stelde dat de salarisspecificaties en gegevens uit Suwinet voldoende bewijs vormden voor de inkomsten van eiser.

De rechtbank oordeelde dat het aan verweerder was om aannemelijk te maken dat eiser inkomsten had ontvangen, wat verweerder had gedaan door de salarisspecificaties en bevestiging van de werkgever. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat er sprake was van identiteitsfraude of dat de gegevens onjuist waren. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de herziening van de bijstandsuitkering op goede gronden was gedaan. Eiser kreeg geen vergoeding van proceskosten, maar zijn verzoek om vrijstelling van het griffierecht werd wel toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/5964

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B. Mous),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: R.C.F. de Vos).

Inleiding

Bij besluit van 23 maart 2022 heeft verweerder heeft het recht op uitkering van eiser op grond van de Participatiewet (PW) herzien over de periode van 12 augustus 2021 tot en met 31 oktober 2021. Hierdoor ontstaat een vordering van € 996,24.
Met het bestreden besluit van 17 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van verweerder. Eiser is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

1. Volgens het rapport uitkeringsfraude vormt een binnengekomen melding van het Inlichtingenbureau op 21 december 2021 de aanleiding voor het instellen van een onderzoek. Volgens die melding heeft eiser inkomsten uit verrichte werkzaamheden bij [naam 1]
2. Verweerder heeft bij [naam 2] ( [bedrijf 1] ) de salarisspecificaties opgevraagd, die aangeleverd zijn. Daarop heeft verweerder besloten zoals onder de inleiding is vermeld.

Overwegingen

Betalingsonmacht
3. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. De rechtbank wijst dit verzoek toe.
Standpunt eiser
4. Eiser voert aan dat hij geen inkomsten uit werk heeft gehad. Hij heeft niet voor [bedrijf 2] gewerkt en is daar ook niet voor verloond. Volgens eiser moet het uitgangspunt zijn dat verweerder eiser op die mededeling dan wel die informatie moet vertrouwen. Eiser heeft weliswaar oriënterende gesprekken gevoerd bij het bewuste bedrijf en zijn persoonsgegevens achtergelaten, maar daar geen economisch waardeerbare activiteiten uitgeoefend. Verweerder baseert zich uitsluitend op loonstroken en inlichtingen vanuit de fiscus. Eiser is ook niet gehoord over de bevindingen van verweerder, wat hij als onzorgvuldig kwalificeert.
De veronderstelling dat het loon met een volmacht van eiser op een andere rekening is gestort, is door verweerder niet verder onderbouwd. Eiser stelt dat verweerder moet bewijzen dat hij inkomsten heeft gehad.
Van eiser kan niet worden verlangd dat hij aangifte doet van valsheid in geschrifte tegen [bedrijf 2] , wat hij wel heeft geprobeerd, om langs die weg aannemelijk te maken dat de situatie anders zou liggen. Verweerder had naast de salarisspecificaties ook moeten vragen om de arbeidsovereenkomst en de bankvolmacht.
Standpunt verweerder
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bewijs dat er inkomsten zijn geweest besloten ligt in de salarisspecificaties op naam van eiser en ook de gegevens uit Suwinet op naam van eiser. Het is niet vanzelfsprekend dat het salaris wordt overgemaakt op een rekening op naam van de persoon die op de salarisspecificatie staat vermeld.
De stelling dat sprake zou van fraude met zijn persoonsgegevens heeft eiser niet onderbouwd. Het is gebleven bij een verwijzing naar een afspraak bij de politie die bedoeld zou zijn om aangifte te doen. Het is niet aan verweerder om onderzoek te doen ter verificatie van de stelling van eiser.
Beoordeling door de rechtbank
6. Nu het gaat om een belastend besluit is het, zoals eiser zelf ook stelt, aan verweerder aannemelijk te maken dat eiser gewerkt heeft en daaruit inkomsten heeft ontvangen. Nu de informatie van de Belastingdienst onbetwist inhoudt dat eiser loon heeft ontvangen en de (vermeende) werkgever de salarisstroken heeft aangeleverd, heeft verweerder aan die bewijslast voldaan. In beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van de gegevens van de Belastingdienst, als deze worden bevestigd door de werkgever. [1]
7. Het is dan vervolgens aan eiser aannemelijk te maken dat die gegevens niet juist zijn. Daarin is hij naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Eiser heeft geen onderbouwing gegeven voor zijn standpunt dat er misbruik van zijn identiteitsgegevens zou zijn gemaakt. Eiser kan niet worden verplicht aangifte te doen van identiteitsfraude of oplichting, zoals hij lijkt te veronderstellen, maar door dit na te laten heeft hij een mogelijkheid zijn standpunt nader te onderbouwen ongebruikt gelaten.
8. De omstandigheid dat het rekeningnummer waarop het loon is gestort niet van hem kan zijn, betekent nog niet dat het ook niet als zijn loon is aan te merken. Het staat een werknemer immers vrij zijn loon te laten storten op de rekening van een andere persoon.
9. Voor zover sprake zou zijn van een zorgvuldigheidsgebrek dat aan het besluit zou kleven, omdat eiser niet is gehoord alvorens het primaire besluit te nemen, is de rechtbank van oordeel dat hieraan voorbij gegaan kan worden. Eiser heeft in bezwaar en beroep voldoende gelegenheid gekregen een mondelinge toelichting te geven, maar heeft deze beide gelegenheden niet benut.
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder op goede gronden de uitkering van eiser over de genoemde maanden heeft herzien in verband met inkomsten en tot verrekening en terugvordering van het teveel betaalde is overgegaan.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.