ECLI:NL:RBNHO:2023:8999

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
C/15/331835 / HA ZA 22-566
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap tussen zussen na overlijden van erflaatster

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om de verdeling van de nalatenschap van de overleden moeder van twee zussen, [eiseres] en [gedaagde 1]. De rechtbank heeft op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan over de samenstelling en verdeling van de nalatenschap. De moeder, hierna aangeduid als erflaatster, overleed op [overlijdensdatum 1] 2019. In haar testament had zij beide zussen benoemd als erfgenamen, ieder voor een derde deel. De zussen zijn het echter niet eens over wat er precies in de nalatenschap valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap onder andere bestaat uit banksaldi, een TESO-aandeel en geldvorderingen op [gedaagde 1] en haar partner, die ook schulden aan erflaatster hadden. De rechtbank heeft de wijze van verdeling van de nalatenschap bepaald, waarbij rekening is gehouden met de schulden van [gedaagde 1] aan de nalatenschap. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de studiebijdragen die [eiseres] en [gedaagde 2] hebben ontvangen van erflaatster niet als schenkingen hoeven te worden ingebracht, omdat deze zijn gedaan ter voldoening van een natuurlijke verbintenis. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/331835 / HA ZA 22-566
Vonnis van 30 augustus 2023
in de zaak van
[eiseres],
die woont in [woonplaats 1] ,
de eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. R.D.W. Reijn, kantoorhoudende te Tilburg,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

die woont in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
advocaat: mr. M. Bitter, kantoorhoudende te Haarlem,
2.
[gedaagde 2],
die woont in [woonplaats 3] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
advocaat: voorheen mr. M. Bitter, die zich heeft onttrokken,
de gedaagde partijen.
De zaak in het kort
Partijen in deze zaak zijn zussen. Zij zijn het niet met elkaar eens over wat in de nalatenschap van hun moeder valt. In dit vonnis bepaalt de rechtbank hoe de nalatenschap is samengesteld. Ook stelt de rechtbank de wijze van verdeling van de nalatenschap vast.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 augustus 2022 met bijlagen 2 tot en met 22,
- de akte houdende producties van [eiseres] met bijlage 1, die een referteverklaring van [gedaagde 2] bevat,
- de conclusie van antwoord tevens houdende producties van [gedaagde 1] met bijlagen 1 tot en met 16,
- het tussenvonnis van 1 februari 2023, waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen. Deze zitting heeft op 19 juni 2023 plaatsgevonden. De griffier heeft van deze zitting aantekeningen gemaakt. De advocaten hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd. Ter zitting zijn de brief van 8 juni 2023 van mr. Reijn met bijlage 23 en bijlagen 7 en 15 van de kant van [gedaagde 1] aan het procesdossier toegevoegd. Aan het eind van de zitting heeft de rechter bepaald dat in deze zaak een vonnis zal worden gewezen. De datum van dit vonnis is (uiteindelijk) bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn zussen van elkaar. Hun moeder, [erflaatster] (hierna: erflaatster), is op [overlijdensdatum 1] 2019 overleden. Erflaatster is getrouwd geweest met de vader van partijen (hierna: vader). Dat huwelijk is geëindigd door het overlijden van vader op [overlijdensdatum 2] 1982.
2.2.
Op 22 maart 2016 heeft erflaatster een testament op laten stellen. Daarin heeft erflaatster partijen tot erfgenamen benoemd, ieder voor ⅓ deel. In het testament is onder
“E. VRIJSTELLING INBRENG” het volgende bepaald:
“Ik stel mijn afstammelingen vrij van de verplichting tot inbreng van giften in mijn nalatenschap, op welk tijdstip deze ook is gedaan, tenzij bij een gift schriftelijk anders is bepaald en tenzij ten tijde van mijn overlijden blijkt dat mijn erfgenamen niet dezelfde bedragen van mij geschonken hebben gekregen.”
2.3.
Partijen hebben de nalatenschap van erflaatster zuiver aanvaard.
2.4.
[gedaagde 1] is getrouwd met [partner gedaagde 1] (hierna: [partner gedaagde 1] ).
2.5.
Eind 2005 hebben [gedaagde 1] en [partner gedaagde 1] de woning van erflaatster gekocht voor
€ 225.000,-. De woning is op 15 februari 2006 aan [gedaagde 1] en [partner gedaagde 1] geleverd. De koopsom hebben zij gefinancierd met onder meer een hypothecaire geldlening van erflaatster van € 96.000,-.
2.6.
[partner gedaagde 1] had een eenmanszaak (een café op Texel). In verband met een belastingschuld van [partner gedaagde 1] heeft erflaatster in 2006 € 20.000,- aan [partner gedaagde 1] geleend.
2.7.
Op 8 februari 2011 is [partner gedaagde 1] failliet verklaard. Erflaatster heeft de curator van [partner gedaagde 1] op 16 augustus 2012 per brief bericht dat zij haar vordering op [partner gedaagde 1] wil intrekken. Het faillissement van [partner gedaagde 1] is op 3 november 2015 geëindigd door homologatie van een akkoord. In het faillissementsakkoord was erflaatster niet als schuldeiser betrokken.
2.8.
Op 18 juli 2016 hebben erflaatster (als schuldeiser) en [gedaagde 1] en [partner gedaagde 1] (als schuldenaar) bij een notaris een akte van geldlening ondertekend. In die akte is onder meer het volgende vermeld:
overwegende:
- dat door de schuldeiser aan schuldenaar meerdere leningen zijn verstrekt (…)
- dat de schuldenaar achterstand heeft ten aanzien van de over de leningen verschuldigde rente (…)
verklaren:
Voormelde achterstallige rente op de lening ad € 96.000,00, te weten een bedrag groot € 31.723,42, alsmede de overige geldleningen te noveren in één nieuwe geldlening groot € 57.210,02, waarop het volgende van toepassing is:
1. De hoofdsom van de renoveerde schuld bedraagt per 1 juli 2016 (…)€ 57.210,02(…) welk bedrag schuldenaar verklaarde schuldig te zijn.
2. Over de hoofdsom of het niet afgeloste gedeelte daarvan moet door de schuldenaar aan schuldeiser een rente worden betaald gelijk aan de op 1 januari van ieder jaar geldende wettelijke rente voor consumententransacties (thans 2%), zulks met een maximum van vier procent (4%), bij achteraf betaling te voldoen in maandelijkse termijnen, voor het eerst op 1 augustus 2016. Over de bestaande lening ad (…)€ 96.000,00(…) is met ingang van 1 juli 2016 eveneens een rente verschuldigd gelijk aan de op 1 januari van ieder jaar geldende wettelijke rente voor consumententransacties (thans 2%), zulks met een maximum van vier procent (4%).
3. De schuldenaar is, behoudens de in de hierna genoemde gevallen niet tot aflossing verplicht (…)
4. De geleende gelden zijn onmiddellijk opeisbaar ingeval:
(…)
c. de schuldeiser komt te overlijden;
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de (wijze van) verdeling gelast van de nalatenschap van erflaatster zoals omschreven in randnummers 31 tot en met 34 van deze dagvaarding en daarbij te bepalen dat:
- het saldo van de nalatenschap wordt vastgesteld op € 172.329,93 en het erfdeel van partijen op € 57.443,31;
- de banksaldi van de betaal- en spaarrekening van erflaatster bij de Rabobank met bankrekeningnummers [rekeningnummer 1] respectievelijk [rekeningnummer 2] (abusievelijk vermeld als [rekeningnummer 2] ) en het TESO-aandeel aan [eiseres] en [gedaagde 2] worden toebedeeld en uitgekeerd;
- [gedaagde 1] een bedrag van € 90.674,82 aan de nalatenschap is verschuldigd uit hoofde van haar schuld aan erflaatster c.q. aan de nalatenschap, te vermeerderen met wettelijke rente, en dat [gedaagde 1] wordt veroordeeld tot terugbetaling van € 90.674,82 aan de nalatenschap, althans dat de rechtbank de terugbetaling van het door [gedaagde 1] verschuldigde betrekt in de wijze van verdeling,
althans de (wijze van) verdeling gelast door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
II. [gedaagde 1] veroordeelt in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde 1] vindt dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen, kort gezegd omdat de vorderingen zijn gebaseerd op een onjuiste samenstelling en omvang van de nalatenschap van erflaatster.
3.3.
[gedaagde 2] heeft geen verweer gevoerd tegen de vorderingen van [eiseres] .
3.4.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank ingaan als dat voor de beoordeling van de vorderingen nodig is.
4. De beoordeling
4.1.
Partijen hebben geen volledige overeenstemming kunnen bereiken over de (wijze van) verdeling van de nalatenschap van erflaatster. De rechtbank zal daarom op de voet van artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de wijze van verdeling vaststellen. Daarbij heeft de rechtbank naar billijkheid rekening te houden met de belangen van partijen en het algemeen belang. Verder geldt dat de rechter die de (wijze van) verdeling vaststelt, niet gebonden is aan wat partijen hebben gevorderd en niet expliciet hoeft in te gaan op wat partijen aanvoeren [1] .
4.2.
Voor de vaststelling van de samenstelling en omvang van de bezittingen en schulden die bij de nalatenschap horen, geldt het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van erflaatster ( [overlijdensdatum 1] 2019) als peilmoment. Als het gaat om de peildatum voor de vaststelling van de waarde van de bezittingen, is de hoofdregel dat het moment van verdeling moet worden genomen.
Omvang en samenstelling van de nalatenschap
4.3.
Volgens [gedaagde 1] en [eiseres] of één van hen bestond de nalatenschap van erflaatster op [overlijdensdatum 1] 2019 uit de volgende bezittingen en schulden:
- de banksaldi;
- het TESO-aandeel;
- de geldvordering op [gedaagde 1] en [partner gedaagde 1] ;
- de aan partijen verschuldigde kindsdelen;
- de notariskosten.
4.4.
De rechtbank zal eerst nagaan of deze vermogensbestanddelen tot de nalatenschap horen.
Banksaldi
4.5.
Over de banksaldi bestaat geen geschil. Vaststaat dat erflaatster op
[overlijdensdatum 1] 2019 een betaalrekening en een spaarrekening had bij de Rabobank. Wat het saldo van deze rekeningen per [overlijdensdatum 1] 2019 was, is onduidelijk gebleven. Op 19 juli 2022 bedroeg het saldo van de betreffende betaalrekening met nummer [rekeningnummer 1] € 256,65 positief. De spaarrekening met nummer [rekeningnummer 2] had op 19 juli 2022 een positief saldo van € 57.214,58. Deze saldi, te vermeerderen met eventueel ontvangen rente, vallen in de nalatenschap.
Het TESO-aandeel
4.6.
Erflaatster had één TESO-aandeel. Bij dat TESO-aandeel hoort een pasje waarmee jaarlijks een aantal gratis overtochten van en naar Texel gemaakt kunnen worden en dat gebonden is aan de persoon van de aandeelhouder. Volgens [eiseres] valt het TESO-aandeel met een waarde van circa € 5.500,- in de nalatenschap. [gedaagde 1] is het daar niet mee eens, omdat erflaatster het TESO-aandeel aan [partner gedaagde 1] zou hebben geschonken.
4.7.
Ter onderbouwing van de schenking heeft [gedaagde 1] gesteld dat erflaatster meerdere keren heeft gezegd dat [partner gedaagde 1] ooit het TESO-aandeel zou krijgen. Dat duidt er volgens de rechtbank echter juist op dat geen sprake is van een schenking. Daarom vindt de rechtbank dat uit het feit dat erflaatster het TESO-pasje kort voor haar overlijden aan [partner gedaagde 1] heeft overhandigd, niet is af te leiden dat het TESO-aandeel aan [partner gedaagde 1] is geschonken. [gedaagde 1] heeft verder geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit de schenking zou kunnen worden afgeleid. Omdat [gedaagde 1] de schenking dus onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld, is de conclusie van de rechtbank dat het TESO-aandeel in de nalatenschap valt.
De geldvorderingen op [gedaagde 1] en [partner gedaagde 1]
4.8.
Vaststaat dat [gedaagde 1] en [partner gedaagde 1] in het verleden meerdere geldleningen bij erflaatster hadden lopen en dat zij achterstanden hadden in hun rentebetalingen. Wat [gedaagde 1] en [partner gedaagde 1] aan erflaatster verschuldigd waren is vervolgens met de akte van 18 juli 2016 (zie 2.8 van dit vonnis) en de daarbij gevoegde renteoverzichten in kaart gebracht. Daaruit volgt dat op 18 juli 2016 sprake was van twee door erflaatster verstrekte geldleningen.
[gedaagde 1] heeft op de zitting verklaard dat zij is aan te merken als medeschuldenaar van deze twee geldleningen.
4.9.
De eerste geldlening betreft de al sinds 2005/2006 bestaande geldlening van € 96.000,- (zie 2.5 van dit vonnis), waarover op grond van de akte van 18 juli 2016 met ingang van 1 juli 2016 de gewone wettelijke rente (tot maximaal 4%) is verschuldigd. De tweede geldlening betreft een gerenoveerde geldlening van € 57.210,02, waarover met ingang van 1 augustus 2016 de gewone wettelijke rente (tot maximaal 4%) moet worden betaald. Onderdeel van die gerenoveerde geldlening is de in 2006 verstrekte geldlening van € 20.000,- (zie 2.6 van dit vonnis) en de achterstallige rente van de geldlening van € 96.000,-.
4.10.
Volgens [gedaagde 1] blijkt uit het kasboek van erflaatster dat € 33.816,44 is afgelost op de geldlening van € 96.000,- en dat een bedrag van € 6.730,- is afgelost op de oorspronkelijke geldlening van € 20.000,-. Wanneer deze aflossingen zijn gedaan, heeft [gedaagde 1] niet duidelijk gemaakt. Dit had [gedaagde 1] echter wel duidelijk moeten maken omdat met de akte van 18 juli 2016 in kaart is gebracht wat toen verschuldigd was en [eiseres] heeft bestreden dat meer is afgelost dan uit de akte blijkt. Volgens [eiseres] hebben [gedaagde 1] en [partner gedaagde 1] alleen vóór de totstandkoming van de akte van 18 juli 2016 een aantal keer rente betaald. Deze rentebetalingen zijn volgens [eiseres] opgenomen in de bij de akte gevoegde renteoverzichten en al verdisconteerd in de gerenoveerde schuld van € 57.210,02, wat [gedaagde 1] niet heeft weersproken.
4.11.
Dit leidt ertoe dat de rechtbank er op basis van de akte van 18 juli 2016 van uit dient te gaan dat erflaatster aan [gedaagde 1] en [partner gedaagde 1] twee geldleningen heeft verstrekt van respectievelijk € 96.000,- en € 57.210,02 waarop niet is afgelost en waarover met ingang van 1 juli 2016 respectievelijk 1 augustus 2016 de gewone wettelijke rente (tot maximaal 4%) is verschuldigd. De nalatenschap heeft daarmee dus twee geldvorderingen op [gedaagde 1] en [partner gedaagde 1] . [eiseres] heeft niet gesteld dat [gedaagde 1] en [partner gedaagde 1] zich hoofdelijk of voor ongelijke delen hebben verbonden tot terugbetaling van de twee geldleningen. Daarom geldt op grond van het wettelijk uitgangspunt [2] dat [gedaagde 1] en [partner gedaagde 1] zich ieder voor een gelijk deel hebben verbonden. Dit betekent dat de nalatenschap op zowel [gedaagde 1] als [partner gedaagde 1] een vordering heeft van in hoofdsom € 48.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente (tot maximaal 4%) vanaf 1 juli 2016 en een vordering van in hoofdsom € 28.605,01 te vermeerderen met de wettelijke rente (tot maximaal 4%) vanaf 1 augustus 2016.
4.12.
[gedaagde 1] stelt dat deze vorderingen niet in de nalatenschap vallen. Dit omdat erflaatster met haar brief van 16 augustus 2012 aan de curator (zie 2.7 van dit vonnis) afstand zou hebben gedaan van haar vorderingen, wat zou worden bevestigd door de omstandigheid dat de geldleningen na 2012 niet meer zijn opgenomen in de belastingaangifte van erflaatster. De rechtbank is het met [eiseres] eens dat [gedaagde 1] hierin niet dient te worden gevolgd. Erflaatster heeft de curator laten weten dat zij haar vordering op [partner gedaagde 1] wil intrekken om de kans op een faillissementsakkoord te vergroten en zodat [gedaagde 1] en [partner gedaagde 1] in hun woning konden blijven wonen. [gedaagde 1] heeft dit in deze zaak met zoveel woorden [3] bevestigd. Dat erflaatster afstand heeft willen doen van haar materiële aanspraak op grond van de geldleningen is bovendien niet te rijmen met de totstandkoming van de akte van 18 juli 2016, ruim een half jaar na de beëindiging van het faillissement van [partner gedaagde 1] , waarin nadere afspraken over de geldleningen zijn gemaakt. [gedaagde 1] heeft daar ook geen verklaring voor gegeven.
4.13.
Dan moet de rechtbank nog het beroep van [gedaagde 1] op dwaling beoordelen. [gedaagde 1] heeft in haar conclusie van antwoord de vernietiging ingeroepen van de akte van 18 juli 2016 omdat zij bij de totstandkoming daarvan stelt te hebben gedwaald. De onjuiste voorstelling van zaken die [gedaagde 1] zegt te hebben gehad is dat zij niet wist dat erflaatster op 16 augustus 2012 afstand van haar vorderingen heeft gedaan. De rechtbank heeft in 4.12 van dit vonnis echter geoordeeld dat erflaatster geen afstand heeft gedaan van haar vorderingen. [gedaagde 1] had daarom geen onjuiste voorstelling van zaken, zodat het beroep op dwaling faalt.
De kindsdelen
4.14.
Over de kindsdelen hebben partijen geen geschil. Vaststaat dat ieder van partijen een opeisbare vordering op de nalatenschap van erflaatster heeft van € 17.946,38. Dat is het erfdeel van partijen in de nalatenschap van vader inclusief 7% enkelvoudige rente vanaf
[overlijdensdatum 2] 1982 tot en met [overlijdensdatum 1] 2019.
De notariskosten
4.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat de notariskosten € 4.300,- inclusief btw bedragen en ten laste van de nalatenschap komen.
Slotsom samenstelling nalatenschap
4.16.
Daarmee is de nalatenschap van erflaatster dus samengesteld uit de volgende bezittingen en schulden.
Bezittingen:
- de creditsaldi van € 256,65 ( [rekeningnummer 1] ) en van € 57.214,58 ( [rekeningnummer 2] ) te vermeerderen met eventueel ontvangen rente;
- het TESO-aandeel;
- de vordering op [gedaagde 1] van in hoofdsom € 48.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente (tot maximaal 4%) vanaf 1 juli 2016;
- de vordering op [gedaagde 1] van in hoofdsom € 28.605,01 te vermeerderen met de wettelijke rente (tot maximaal 4%) vanaf 1 augustus 2016;
- de vordering op [partner gedaagde 1] van in hoofdsom € 48.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente (tot maximaal 4%) vanaf 1 juli 2016;
- de vordering op [partner gedaagde 1] van in hoofdsom € 28.605,01 te vermeerderen met de wettelijke rente (tot maximaal 4%) vanaf 1 augustus 2016.
Schulden:
- het erfdeel [eiseres] in de nalatenschap van vader van € 17.946,38;
- het erfdeel [gedaagde 2] in de nalatenschap van vader van € 17.946,38;
- het erfdeel [gedaagde 1] in de nalatenschap van vader van € 17.946,38;
- de notariskosten van € 4.300,-.
4.17.
Uit dit overzicht volgt dat de rechtbank het saldo van de nalatenschap niet op een bedrag kan vaststellen. De daartoe strekkende vordering van [eiseres] zal de rechtbank daarom afwijzen.
Verplichting tot inbreng?
4.18.
De vraag is vervolgens of bij de verdeling rekening gehouden moet worden met schenkingen die door [eiseres] en [gedaagde 2] moeten worden ingebracht. [gedaagde 1] meent van wel omdat [eiseres] en [gedaagde 2] in de jaren 90 in verband met hun HBO-studie studiebijdragen van erflaatster hebben ontvangen. Uit het kasboek van erflaatster blijkt volgens [gedaagde 1] dat [eiseres] € 9.009,72 heeft gekregen en [gedaagde 2] € 11.490,23. Omdat [gedaagde 1] niet heeft gestudeerd en dus geen studiebijdragen van erflaatster heeft ontvangen, dienen deze bedragen op grond van het testament volgens [gedaagde 1] te worden ingebracht. [eiseres] heeft de inbrengverplichting betwist.
4.19.
Als de studiebijdragen die [eiseres] (geboren op [geboortedatum 1] 1968) en [gedaagde 2] (geboren op [geboortedatum 2] 1970) in de jaren 90 hebben ontvangen als schenkingen moeten worden aangemerkt, dan geldt op grond van het testament van erflaatster dat zij deze schenkingen niet hoeven in te brengen, tenzij blijkt dat partijen niet hetzelfde geschonken hebben gekregen (zie 2.2 van dit vonnis).
4.20.
Volgens [eiseres] is de betreffende bepaling uit het testament niet van toepassing omdat de studiebijdragen geen schenkingen waren, zodat zij een [gedaagde 2] niets hoeven in te brengen. Daartoe is op de zitting van de kant van [eiseres] betoogd dat hun moeder financieel heeft bijgedragen in de kosten van hun studie op basis van een dringende morele verplichting. Daarmee zegt [eiseres] dat de studiebijdragen zijn gedaan ter voldoening van een natuurlijke verbintenis. Een natuurlijke verbintenis bestaat wanneer iemand ten opzichte van een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, hoewel rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt [4] .
4.21.
[gedaagde 1] heeft niet weersproken dat de studiebijdragen zijn gedaan op grond van een dringende morele verplichting. Daar komt bij dat [gedaagde 1] volgens haar eigen stellingen ook studiebijdragen had gekregen als zij een HBO-studie had gedaan. Bovendien gaat het hier om de kosten van een eerste HBO-studie van meerderjarige kinderen van net of niet veel ouder dan 21 jaar van een ouder die financieel bij machte was om bij te dragen in de studiekosten. Dit alles rechtvaardigt volgens de rechtbank de conclusie dat erflaatster de studiegelden aan [eiseres] en [gedaagde 2] heeft gegeven ter voldoening van een natuurlijke verbintenis. Omdat de voldoening van een natuurlijke verbintenis geen schenking tot stand brengt, hoeven [eiseres] en [gedaagde 2] de ontvangen studiebijdragen niet in te brengen.
Wijze van verdeling
4.22.
De rechtbank stelt de wijze van verdeling als volgt vast.
4.23.
Geen van partijen wil het TESO-aandeel toegedeeld krijgen. Het TESO-aandeel zal dan ook aan een derde moeten worden verkocht. De opbrengst valt in de nalatenschap.
4.24.
Ieder van partijen komt ⅓ deel toe van de nalatenschap, waarbij op het aandeel van [gedaagde 1] wordt toegerekend [5] wat zij aan de nalatenschap schuldig is. [eiseres] kan als deelgenoot ten behoeve van de gemeenschap (de nalatenschap) niet een vordering instellen tegen een andere deelgenoot ( [gedaagde 1] ) die strekt tot betaling aan de nalatenschap. Daarom zal de rechtbank [gedaagde 1] niet veroordelen tot betaling van een bedrag aan de nalatenschap.
Proceskosten
4.25.
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. De rechtbank doet dit omdat partijen familie van elkaar zijn en de rechtbank geen aanleiding ziet om één van partijen in de proceskosten te veroordelen.

5.De beslissing

5.1.
stelt de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflaatster vast zoals in 4.23 en 4.24 van dit vonnis is vermeld,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr.drs. M.C. van Rijn en in het openbaar uitgesproken op
30 augustus 2023.
type: NBI
coll:

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631
2.van artikel 6:6 lid 1 BW
3.in randnummer 6 van de conclusie van antwoord
4.artikel 6:3 lid 2 sub b BW
5.op grond van artikel 4:228 lid 1 BW