ECLI:NL:RBNHO:2023:8945

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
HAA 23/1584
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten van een woning

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van de inrichting van zijn woning ter hoogte van € 1.935,27. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand van € 2.703,00, maar verweerder heeft vastgesteld dat eiser geen draagkracht uit inkomen heeft en dat een deel van zijn vermogen in mindering moet worden gebracht op de bijstandsverlening. De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder op basis van artikel 35 van de Participatiewet (PW) volledige vrijheid heeft in de vaststelling van de draagkracht van eiser. Eiser stelt dat de dwangsommen die hij heeft ontvangen als immateriële schadevergoeding niet in de draagkrachtberekening mogen worden meegenomen, maar de rechtbank volgt dit standpunt niet. Verweerder mag zelf bepalen welk deel van de middelen in aanmerking wordt genomen bij de vaststelling van de draagkracht.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van zijn beleid had moeten afwijken en een hoger bedrag aan bijzondere bijstand had moeten toekennen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij onevenredig wordt geraakt door het besluit van verweerder. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/1584

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Liefting).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van de inrichting van de woning van eiser voor een bedrag van € 1.935,27.
1.1.
Met het bestreden besluit van 20 januari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 14 september 2022 heeft eiser een aanvraag gedaan voor onder andere bijzondere bijstand voor de inrichting van zijn woning, ter hoogte van € 2.703,00. Op 30 september 2022 heeft verweerder een rapport opgesteld. Daarin stelt verweerder allereerst vast dat eiser geen draagkracht uit inkomen heeft. Vervolgens wordt vastgesteld dat eiser nog € 2.420,46 op zijn rekening heeft staan. Het verschil van € 767,73 met anderhalf keer de bijstandsnorm (ter hoogte van € 1.652,73) moet aangemerkt worden als draagkracht in vermogen. Dit bedrag wordt daarom in mindering gebracht op de hoogte van de toe te kennen bijstand. Verweerder stelt vervolgens het toe te kennen bedrag aan bijstand vast op € 2.703,00 - € 767,73 = € 1.935,27. Op 3 oktober 2022 neemt verweerder het primaire besluit, waarin aan eiser bijzondere bijstand wordt verleend ter hoogte van € 1.935,27, in de vorm van leenbijstand. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
3. Op 15 december 2022 heeft een hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden. Naar aanleiding van de zitting en het rapport van de adviescommissie bezwaarschriften heeft verweerder het bestreden besluit genomen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de toekenning van de bijzondere bijstand voor inrichtingskosten voor de woning van eiser ter hoogte van € 1.935,27. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder het volledige aangevraagde bedrag van € 2.703,00 had moeten toekennen. Door dit bedrag niet volledig toe te kennen, wordt eiser twee keer benadeeld wat betreft de draagkracht, zowel door het beleid van verweerder (waarin er van uit wordt gegaan dat een aanvrager een deel van de kosten van woninginrichting zelf draagt) als door het besluit zelf (waarin rekening wordt gehouden met het banksaldo).
Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Op grond van artikel 35 van de Participatiewet (PW) heeft verweerder volledige vrijheid in de vaststelling van de draagkracht van eiser. Deze draagkracht mag verrekend worden met het toe te kennen bedrag aan bijstand. Dat verweerder, zoals eiser stelt, de draagkracht nu twee keer aan eiser tegenwerpt, omdat eiser het aangevraagde bedrag al had gemaximeerd op het standaard toegekende bedrag van € 2.703,- en omdat hij bij de aanvraag al rekening had gehouden met het deel wat hij zelf kon betalen, kan niet aan verweerder worden tegengeworpen. Verweerder mocht uitgaan van het bedrag dat eiser heeft ingevuld op het aanvraagformulier, te weten € 2.703,-.
7. Het standpunt van eiser, dat de dwangsommen die hij heeft ontvangen als immateriële schadevergoeding gekwalificeerd moeten worden en daarom niet als middel in de draagkrachtberekening mogen worden meegenomen, volgt de rechtbank ook niet. Verweerder heeft in het kader van bijzondere bijstand volledige vrijheid in de vaststelling van de draagkracht. Dit betekent dat verweerder zelf mag bepalen welk deel van de middelen bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen. In artikel 35, eerste lid, van de PW staat dat artikel 34, tweede lid, van de PW, ook niet van toepassing is.
8. Voor zover eiser aanvoert dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het beleid had moeten afwijken en een hoger bedrag dan het toegekende bedrag van € 1.935,27 aan bijzondere bijstand had moeten toekennen, slaagt deze grond niet. Op grond van artikel 4:84 van de Awb dient verweerder van zijn eigen beleid (de Richtlijn Geldlening voor duurzame gebruiksgoederen en woninginrichting) af te wijken indien er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het besluit onevenredige gevolgen heeft voor de belanghebbende. Eiser heeft in dit kader gesteld dat hij dakloos is geweest en nu een volledige woning moet inrichten en dat zijn zoontje elke week bij hem slaapt. Eiser heeft echter op geen enkele manier onderbouwd dat hij als gevolg van het besluit onevenredig wordt geraakt. Bovendien stond het eiser vrij om, indien hij extra inrichtingskosten heeft moeten maken om de woning geschikt te maken om zijn zoon te ontvangen, daarvoor een aparte aanvraag te doen, zoals verweerder ook heeft aangegeven.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. I.E. Molin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.