ECLI:NL:RBNHO:2023:8829

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
10350421 \ WM VERZ 23-151
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring en afwijzing proceskostenvergoeding in WAHV-zaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de beslissing van de officier van justitie, die een administratieve sanctie had opgelegd aan de betrokkene. De betrokkene had beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie en de afwijzing van het verzoek om proceskostenvergoeding. De zaak werd behandeld op de zitting van 23 mei 2023, waar zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als de gemachtigde van de betrokkene aanwezig waren.

De kantonrechter overwoog dat de officier van justitie het beroep niet-ontvankelijk had verklaard omdat de beschikking was ingetrokken. Echter, de kantonrechter stelde vast dat de betrokkene niet op de hoogte was van de intrekking van de beschikking op het moment van het instellen van beroep. Hierdoor had de officier van justitie de proceskostenvergoeding moeten toekennen. De kantonrechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie en kende een proceskostenvergoeding toe van in totaal € 717,00 aan de betrokkene.

De uitspraak benadrukt het belang van de bekendmaking van besluiten aan belanghebbenden en de verplichting van de officier van justitie om proceskosten te vergoeden wanneer de procedure niet correct is afgehandeld. De kantonrechter heeft de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten, die door het Centraal Justitieel Incassobureau aan de gemachtigde van de betrokkene zullen worden uitbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer : 10350421 \ WM VERZ 23-151
CJIB-nummer : 252254231
Uitspraakdatum : 2 juni 2023
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : D. van Zon, Appjection B.V. te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

1.1.
Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep kennelijk niet ontvankelijk verklaard en het verzoek tot proceskostenvergoeding afgewezen. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 23 mei 2023. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is ook verschenen.
1.3.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven. De beschikking was reeds vernietigd zodat er geen procesbelang meer bestond en dan is er dus geen proceskostenvergoeding verschuldigd. De vertegenwoordiger van de officier van justitie geeft aan zich, gelet op het standpunt van deze rechtbank in soortgelijke zaken, te refereren aan het oordeel van de kantonrechter.
1.4.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

2.Overwegingen

2.1.
De officier van justitie heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de opsporingsinstantie de beschikking heeft ingetrokken en het verzoek op proceskosten afgewezen. Het beroepschrift van gemachtigde van betrokkene richt zich alleen tot de toekenning van proceskostenvergoeding. Het beroepschrift aan de kantonrechter dient dus behandeld te worden als een verzoek op de voet van artikel 13a WAHV.
2.2.
De gemachtigde stelt dat betrokkene administratief beroep heeft ingesteld, waarna de officier van justitie betrokkene te kennen heeft gegeven dat de beschikking is ingetrokken en dat het administratief beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Gemachtigde is van mening dat, nu de inleidende beschikking is ingetrokken, het verzoek om proceskostenvergoeding dient te worden toegekend.
2.3.
De kantonrechter overweegt dat op basis van artikel 3:40 Awb een besluit niet in werking treedt voordat deze is bekendgemaakt. Aansluitend luidt artikel 3:41, lid 1 Awb: “
de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager”. Uit de gegevens in het dossier blijkt niet of en wanneer het besluit tot vernietiging van de beschikking aan betrokkene is bekendgemaakt. De vertegenwoordiger van de officier van justitie kan hierover ook geen uitsluitsel geven en erkent ter zitting dat de beslissing van de officier van justitie op 20 september 2022 is verstuurd. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat het besluit op het moment van het instellen van beroep door betrokkene op 19 september 2022 nog niet aan hem bekend was gemaakt en betrokkene dus niet op de hoogte was van het feit dat de beschikking inmiddels was vernietigd.
2.4.
De officier van justitie heeft op 20 september 2022 beslist op het beroepschrift, deze niet-ontvankelijk verklaard omdat de beschikking inmiddels was vernietigd en heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het besluit tot vernietiging van de beschikking aan betrokkene was bekendgemaakt voordat hij beroep had ingesteld tegen de opgelegde boete. Nu wel vast staat dat het besluit tot vernietiging van de beschikking aan betrokkene kenbaar is gemaakt na het instellen van beroep, had de officier van justitie een proceskostenvergoeding moeten toewijzen. De kantonrechter zal de beslissing van de officier van justitie van 20 september 2022 met betrekking tot de afgewezen proceskostenvergoeding daarom vernietigen en bepalen dat aan de betrokkene voor wat betreft de fase van het administratief beroep alsnog een proceskostenvergoeding wordt toegekend.
Proceskosten
2.6.
De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft in de fase van het administratief beroep de volgende proceshandeling verricht: het indienen van een beroepschrift, zodat 1 punt dient te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 597,00. Gelet op de aard van de zaak past de kantonrechter wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. De officier van justitie had in onderhavige zaak dus een proceskostenvergoeding ad € 298,50 (1 x € 597,00 x 0,5) moeten vaststellen.
2.7.
Tevens is namens de betrokkene verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, gemaakt in de fase van het beroep bij de kantonrechter. Nu het beroep gegrond wordt verklaard ziet de kantonrechter aanleiding om de officier van justitie te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. De gemachtigde van de betrokkene heeft bij de kantonrechter de volgende proceshandeling verricht: het indienen van een beroepschrift en de zitting. Gelet op de aard van de zaak (het geschil betreft de toekenning van proceskostenvergoeding) past de kantonrechter wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toe, zodat de proceskostenvergoeding wordt vastgesteld op een bedrag van € 418,50 (2 x
€ 837,00 x 0,25).
2.8.
De kantonrechter komt tot de slotsom dat de totale proceskostenvergoeding moet worden vastgesteld op een bedrag van € 717,00 (€ 298,50 + € 418,50).
De uitspraak
De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie van 20 september 2022 in deze zaak gegrond en vernietigt die beslissing voor zover deze ziet op de proceskostenvergoeding;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 717,00 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
‒ bepaalt dat voornoemd bedrag aan de gemachtigde van betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Ploeger, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 110,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: