ECLI:NL:RBNHO:2023:8757

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
AWB-20_6755
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie transitievergoeding bij beëindiging dienstverband na langdurige arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiseres, een B.V., beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de compensatie van een transitievergoeding. De werknemer van eiseres meldde zich op 28 mei 2013 ziek en was twee jaar arbeidsongeschikt. Eiseres beëindigde het dienstverband per 1 juli 2019 en betaalde een transitievergoeding van € 17.800,-. Eiseres verzocht in april 2020 om compensatie van deze vergoeding, maar het Uwv weigerde dit, stellende dat de loondoorbetalingsverplichting vóór de invoering van de transitievergoeding was geëindigd. Eiseres ging in beroep, en de rechtbank behandelde de zaak op 1 juni 2022. Tijdens de zitting bleek dat de Centrale Raad van Beroep een uitspraak had gedaan die de uitleg van het Uwv over de compensatieregeling in twijfel trok. Na een schorsing van de behandeling, wijzigde het Uwv zijn standpunt en erkende het recht op compensatie van € 16.056,33. Eiseres verzocht de rechtbank om uitspraak te doen, inclusief een proceskostenveroordeling. De rechtbank besloot dat eiseres geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, omdat het Uwv aan haar bezwaren tegemoet was gekomen. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, maar kende eiseres wel een proceskostenvergoeding van € 1.674,- toe en veroordeelde het Uwv tot vergoeding van het griffierecht van € 354,-. De uitspraak werd gedaan op 28 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/6755

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Schildwacht),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: mr. V.N.P.A.D. Imamkhan).

Inleiding

1.1
Een werknemer van eiseres heeft zich op 28 mei 2013 ziekgemeld en is twee jaar onafgebroken arbeidsongeschikt geweest. Aansluitend is door verweerder aan eiseres de verplichting opgelegd om het loon tot 14 juni 2016 door te betalen (loonsanctie). Eiseres heeft het dienstverband met de werknemer wegens langdurige arbeidsongeschiktheid beëindigd per 1 juli 2019, met een beëindigingsovereenkomst. Eiseres heeft aan de werknemer een transitievergoeding betaald van bruto € 17.800,- (netto € 10.101,50).
1.2
Tussen het einde van de loondoorbetalingsverplichting van twee jaar (27 mei 2015) en het einde van de loonsanctie (14 juni 2016) is op 1 juli 2015 het tweede deel van de Wet werk en zekerheid (Wwz) in werking getreden. Vanaf die datum moeten werkgevers bij het verlenen van ontslag een transitievergoeding aan werknemers betalen. Met ingang van 1 april 2020 is de Wet houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (WCT) in werking getreden. Vanaf die datum moet het Uwv de betaalde transitievergoeding na een ontslag vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid aan de werkgever vergoeden, als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Deze compensatie transitievergoeding is met terugwerkende kracht ingevoerd tot 1 juli 2015, het moment dat de Wwz in werking trad en de transitievergoeding werd geïntroduceerd.
1.3
Eiseres heeft verweerder in april 2020 verzocht om compensatie van de transitievergoeding die zij in 2019 aan de werknemer heeft betaald. Met het besluit van 16 juli 2020 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat het bedrag van de compensatie nihil is omdat de loondoorbetalingsverplichting van twee jaar is geëindigd vóór 1 juli 2015 toen er nog geen recht op transitievergoeding bestond. Met het bestreden besluit op het bezwaar van 24 november 2020 is verweerder bij dit besluit gebleven. Eiseres is daartegen in beroep gegaan. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder. Op de zitting bleek de Centrale Raad van Beroep die ochtend uitspraak te hebben gedaan. [1] De Raad oordeelt in die uitspraak, samengevat, dat het Uwv uitgaat van een onjuiste uitleg van artikel 7:673e van het Burgerlijk Wetboek, die ook in strijd is met het doel van de compensatieregeling. Dat betekent dat een werkgever ook aanspraak op compensatie heeft in de situatie waarin een dienstverband ná 1 juli 2015 is geëindigd, maar de termijn van twee jaar arbeidsongeschiktheid is verstreken vóór 1 juli 2015.
1.5
De rechtbank heeft op verzoek van verweerder de behandeling geschorst. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de uitspraak van de Raad.
1.6
Verweerder heeft vervolgens op 14 juli 2022 een nieuwe beslissing genomen. Verweerder heeft zijn standpunt gewijzigd en het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 16 juli 2020 gegrond geacht. Verweerder komt daarmee tegemoet aan het bezwaar. Eiseres heeft recht op compensatie van de transitievergoeding van de (ex-)werknemer van € 16.056,33. Verweerder heeft de bezwaarkosten die zijn gemaakt vergoed tot een bedrag van € 1.082,- (twee procespunten).
1.7
Eiseres heeft daarop de rechtbank verzocht uitspraak te doen, daarbij de gewijzigde beslissing van verweerder te betrekken en een proceskostenveroordeling uit te spreken.
1.8
Bij brief van 3 februari 2023 heeft de rechtbank aangekondigd dat zij een nadere zitting achterwege wil laten. De rechtbank heeft daarbij partijen in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken aan te geven of zij alsnog op een zitting willen worden gehoord. Deze termijn is verstreken zonder dat partijen hebben gereageerd. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Uit artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat het beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Verweerder is met de gewijzigde beslissing op bezwaar geheel aan de bezwaren van eiseres tegemoetgekomen. Partijen hebben er naar het oordeel van de rechtbank daarom geen belang bij om het besluit van 25 juli 2022 te betrekken bij het beroep tegen het bestreden besluit. Dit betekent dat, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, dit besluit niet in het geding wordt betrokken.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat eiseres ook geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit en dat het beroep van eiseres daartegen niet-ontvankelijk is. Het resultaat dat eiseres met het indienen van haar beroep heeft beoogd, namelijk compensatie van de door haar aan haar (ex-)werknemer betaalde transitievergoeding, is immers reeds bereikt. Daarover laat het nieuwe besluit geen enkel misverstand bestaan. Verweerder is volledig aan het beroep van eiseres tegemoetgekomen. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in beroep is niet nodig dat het beroep gegrond wordt verklaard. De rechtbank zal aan eiseres in dit geval ook een proceskostenvergoeding toekennen.

Conclusie en gevolgen

4. De rechtbank concludeert dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. Het gevolg daarvan is dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk.
5. Omdat verweerder aan de bezwaren van eiseres tegemoet is gekomen, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht aan eiseres. Ook ziet de rechtbank aanleiding om aan eiseres een vergoeding van haar proceskosten toe te kennen. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en is op de zitting verschenen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 354,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. J.C. de Wit, voorzitter, en mr. M. Jurgens en mr. L.M. Kos, leden, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.