ECLI:NL:RBNHO:2023:8733

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
2 september 2023
Zaaknummer
AWB-22_6149
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen niet-ontvankelijk verklaring van uitkeringsspecificatie en herhalingsbesluit in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 25 augustus 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar tegen een uitkeringsspecificatie behandeld. Eiseres, die een uitkering ontvangt op basis van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen een inhouding van € 464,54 op haar vakantiegeld, welke inhouding was gebaseerd op een berekeningsspecificatie van 30 mei 2022. De gemeente Haarlem verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, stellende dat de berekeningsspecificatie geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat de berekeningsspecificatie wel degelijk bezwaarwaardig was, vooral gezien de wijzigingen in de grondslag van de terugvordering door een eerdere schikking.

De rechtbank oordeelt dat de gemeente ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat de berekeningsspecificatie van 30 mei 2022 niet kan worden aangemerkt als een herhalingsbesluit, maar als een besluit dat gericht is op rechtsgevolg. De rechtbank benadrukt dat het bestuursorgaan verplicht is om de betrokken burger van voldoende inzichtelijke informatie te voorzien over de gevolgen van wet- en beleidswijzigingen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart de bezwaren van eiseres gegrond. Tevens wordt de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 2756,00 worden vastgesteld, en het griffierecht van € 50,00 wordt aan eiseres vergoed.

Deze uitspraak onderstreept de verplichting van bestuursorganen om transparant te zijn in hun besluitvorming en de noodzaak om burgers adequaat te informeren over hun rechten en de gevolgen van besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/6149

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem

(gemachtigde: mr. D. Mohan).

Inleiding

1. Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Zij heeft bezwaar gemaakt tegen de berekeningsspecificatie van 30 mei 2022. Het bezwaar is gericht tegen de inhouding van € 464,54 op het vakantiegeld, met de omschrijving ‘aflossing vordering’.
1.1.
Met het bestreden besluit van 14 oktober 2022 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de berekeningsspecificatie van 30 mei 2022 ten aanzien van de inhouding en verrekening van het opgebouwde vakantiegeld geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb en daartegen dus geen bezwaar openstaat. Eiseres heeft daar beroep tegen ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Standpunt eiseres

2. Eiseres voert in beroep aan dat zij wel bezwaar kan maken tegen de berekeningsspecificatie. Eiseres acht het lijntje met het oorspronkelijke besluit uit 2019 te dun. Eiseres vindt de argumentatie van verweerder, dat alleen de vaststelling van de vordering voor bezwaar vatbaar is, sowieso niet juist omdat dan nooit getoetst zou kunnen worden of de inhouding volgens de geldende regels is gegaan. Bovendien is in dit geval de grondslag van de terugvordering gewijzigd door de schikking in de procedure bij de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2022. In eerdere jaren heeft verweerder haar overigens wel ontvangen in haar bezwaren, die toen hebben geleid tot het alsnog uitbetalen van de vakantietoeslag en het vergoeden van de proceskosten. Verweerder had de bezwaren gegrond moeten verklaren en de daartoe gemaakte proceskosten moeten vergoeden.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de berekeningsspecificatie van 30 mei 2022 ten aanzien van de inhouding van het opgebouwde vakantiegeld een herhaling is van het besluit van 15 oktober 2019, waarin eiseres op de hoogte is gesteld van de openstaande vordering en al is vastgelegd dat het gereserveerde vakantiegeld in de maand mei ingehouden zou worden ter aflossing van de ontstane vordering. Met de betaling in mei 2022 treedt daar geen wijziging in op. De berekeningsspecificatie van 30 mei 2022 is daarom ten aanzien van de inhouding van het opgebouwde vakantiegeld een herhaling van het besluit van 15 oktober 2019. Zo’n herhaling is niet op rechtsgevolg gericht en kan daarom niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb worden aangemerkt.

Beoordeling door de rechtbank

4. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder de bezwaren van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank komt tot een gegrond verklaring van het beroep, gaat over tot vernietiging van het bestreden besluit en voorziet zelf in de zaak. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Aan elke betaling van de bijstandsuitkering ligt een besluit tot die betaling ten grondslag. Wanneer een daartoe strekkend besluit ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in de uitkeringsspecificatie. Daartegen kan dan bezwaar worden gemaakt. Als de periodieke betalingen volgens een vast patroon verlopen en er geen veranderingen zijn opgetreden, kan de grondslag van de betaling niet bij elke betaling opnieuw aan de orde worden gesteld. Dan is in het algemeen alleen sprake van een herhaling van een eerder genomen beslissing. Zo’n herhaling is niet gericht op rechtsgevolg en kan om die reden niet worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
6. Het standpunt van verweerder dat de uitkeringsspecificatie van 30 mei 2022 aangemerkt kan worden als een herhaling van het eerder genomen besluit van 15 oktober 2019 kan niet als juist worden aanvaard. Niet in geschil is dat (essentiële) wijzigingen hebben plaatsgevonden. In hoger beroep is een schikking getroffen, waarbij de vordering is verlaagd, wordt een gewijzigd debiteurennummer toegepast, wordt de vordering niet meer als fraudevordering aangemerkt en is de juridische grondslag gewijzigd.
Dit vindt zijn bevestiging in de brief van 25 juli 2022, waarin verweerder aan eiseres uitleg geeft over de uitvoering van de getroffen schikking en de stand van zaken (zoals de hoogte van de op dat moment nog openstaande vordering). Hierbij zij opgemerkt dat deze brief dateert van ná de uitkeringsspecificatie van 30 mei 2022 waartegen het bezwaar zich richt.
7. Van belang is verder dat gedurende een uitkeringsjaar, wets- en beleidswijzigingen kunnen plaatsvinden, die kunnen maken dat de feitelijke rechtszekerheid van de betrokken burger in het geding raakt. Daardoor kan in een daaropvolgende uitkeringsspecificatie niet slechts worden volstaan met de enkele aanduiding ‘aflossing vordering’. Met deze aanduiding kan eiseres immers niet voorzien of begrijpen wat de gevolgen daarvan zijn voor haar. Dit klemt temeer als verweerder, zoals in onderhavig geval, rechtsbescherming tracht te onthouden door te stellen dat sprake is van een herhalingsbesluit. Zo is per 1 januari 2021 de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet ingevoerd. Uitgangspunt van die wet is dat er voortaan altijd 5% (in plaats van 10%) van het inkomen wordt aangewend voor aflossing. Verweerder heeft op basis hiervan ook nieuw beleid ontwikkeld, wat er op neerkomt dat het gereserveerde vakantiegeld in de maand mei wordt ingehouden ten bate van vorderingen.
8. Het ligt op de weg van verweerder om de betrokken burger, in onderhavige zaak eiseres, van voldoende inzichtelijke informatie te voorzien over de gevolgen van die wet- of beleidswijziging voor zijn of haar specifieke geval. Dat kan in de uitkeringsspecificatie of in een begeleide brief. Dat de door verweerder gehanteerde IT-systemen het niet mogelijk maken de uitkeringsspecificaties te voorzien van een nadere inzichtelijke toelichting en er ook geen voornemen bestaat om dat in de toekomst wel te gaan doen, levert dan ook geen rechtsgeldig excuus op. Verweerder dient zich als bestuursorgaan dienstbaar op te stellen bij de uitoefening van zijn taak. [1]

Conclusie en gevolgen

9. De conclusie is dat geen sprake is van een zogeheten herhalingsbesluit, maar van een besluit gericht op enig rechtsgevolg, als bedoeld in artikel 1:3 Awb. Het rechtsmiddel van bezwaar stond dus open. Verweerder heeft de bezwaren van eiseres dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en had het bezwaarschrift van eiseres inhoudelijk moeten behandelen.
10. In het bestreden besluit wordt nader uitgelegd wat de grondslag is van de inhouding van het vakantiegeld. Ook wordt ingegaan op de toepassing van de beslagvrije voet in de situatie van eiseres. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat verweerder het vakantiegeld niet op de uitkering mocht inhouden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding de zaak terug te verwijzen naar verweerder. Daarom treedt deze uitspraak in de plaats van het vernietigde bestreden besluit. Dit betekent voor eiseres dat verweerder het gereserveerde vakantiegeld (in de maand mei 2022) heeft kunnen inhouden voor aflossing van de openstaande vordering.
11. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien, herroept het primaire besluit en verklaart de bezwaren gegrond.

griffierecht en proceskosten

12. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres het griffierecht terug.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Eiseres heeft verzocht om verweerder (ook) te veroordelen tot vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaar. In dit geval ziet de rechtbank reden dit toe te wijzen.
14. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2756,00(1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,00, 1 punt voor het indienen beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,00).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en verklaart de bezwaren gegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2756,00;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en andere wetten in verband met