Overwegingen van de rechtbank
6. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser vanaf 2 december 2021, door een wijziging in zijn omstandigheden, de kosten van de bewindvoering en het mentorschap zelf kan betalen. Omdat eiser per 2 december 2022 is verhuisd naar een zorginstelling geldt voor hem een andere (lagere) bijstandsnorm. Verweerder heeft in verband met die wijziging een nieuwe draagkrachtberekening gemaakt. De draagkracht in het inkomen is vastgesteld op € 3.516,71 per jaar/ € 293,06 per maand en daarmee wordt eiser geacht te beschikken over voldoende draagkracht in zijn inkomen om die kosten uit eigen middelen te voldoen. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat vanaf 3 juni 2022 rekening kan worden gehouden met de afdrachten aan de Kredietbank Nederland, omdat hij per die datum is toegelaten tot het msnp-traject; de eerdere aflossingen kwalificeert verweerder dan als onverplicht.
7. De rechtbank stelt voorop dat naar aanleiding van een nieuwe aanvraag (van 19 april 2022) met ingang van 1 maart 2022 weer bijzondere bijstand is toegekend voor de kosten van bewindvoering en mentorschap. Aan die besluitvorming ligt ten grondslag dat er binnen de gemeente een bestendige gedragslijn bleek te bestaan waarbij al vanaf de start van het msnp-traject met de aflossingen aan de Kredietbank Nederland rekening wordt gehouden. Dit betekent dat het voorliggende geschil thans nog ziet op de intrekking over de maanden december 2021, januari 2022 en februari 2022, de daarmee samenhangende terugvordering en de afwijzing van de aanvraag van 4 januari 2022. Partijen hebben dit op zitting ook bevestigd.
8.
Eiser betwist de draagkrachtberekening. Hij stelt primair geen draagkracht te hebben vanwege zijn schuldenpositie. Subsidiair stelt eiser dat uit moet worden gegaan van zijn besteedbare inkomen. Gewezen wordt daarbij op de hoogte van het in het kader van de schuldregeling berekende “Vrij te laten bedrag (Vtlb)”. Eiser vindt dat daarbij zou moeten worden aangesloten. Eiser vindt daarnaast dat zijn belangen onvoldoende zijn afgewogen en acht de besluitvorming onevenredig bezwarend voor hem, onder meer omdat de herziening met terugwerkende kracht plaatsvindt. Ook heeft verweerder geen rekening gehouden met zijn omstandigheden (hij is dementerend, heeft een forse schuldenlast en zit in het msnp-traject, wat door de besluitvorming ook kan worden gefrustreerd) en het feit dat het primaire besluit onredelijk laat is genomen; verweerder had al op 6 december 2021 een signaal ontvangen van de bewindvoerder over de verhuizing.
9. Verweerder houdt eraan vast dat eiser draagkracht heeft in zijn inkomen, ook als het voortraject wordt meegenomen en rekening wordt gehouden met de afdrachten aan de Kredietbank Nederland vanaf januari 2022. De opvatting van eiser dat er überhaupt geen draagkracht zou zijn vanwege de schuldenpositie deelt verweerder niet. Verweerder sluit niet aan bij de berekening van het Vtlb, omdat daarbij is uitgegaan van de norm van een zelfstandig wonende alleenstaande, terwijl voor eiser de instellingsnorm geldt.
Oordeel over de draagkrachtberekening
10. Uit artikel 35, eerste lid van de Participatiewet (Pw) volgt dat dat verweerder bij de vaststelling van die draagkracht een zekere beoordelingsruimte heeft. Verweerder heeft die beleidsruimte ingevuld met beleidsregels. De toepassing van de beleidsregels door verweerder, voor zover dat er op neerkomt dat geen rekening wordt gehouden met aflossing van schulden, behalve bij een msnp/wsnp-traject, en de berekening door de Kredietbank Nederland van het Vtlb niet standaard wordt gevolgd, is op zich in overeenstemming met de beoordelingsruimte die verweerder op dit vlak heeft. Het beroep van eiser hierop slaagt dan ook niet.
13. Verweerder huldigt nu, anders dan in het bestreden besluit, echter wel het standpunt dat ook de afdrachten aan de Kredietbank Nederland, die in het voortraject van de msnp worden gedaan, meetellen bij de draagkrachtberekening. Op de zitting is verder vastgesteld dat verweerder daarbij ook de verhuiskosten nog niet heeft betrokken en dit alsnog dient te gebeuren. In zoverre is het bestreden besluit gebrekkig en verweerder zal de draagkracht opnieuw moeten berekenen.
Oordeel over de intrekking en terugvordering
14. Verweerder werpt eiser niet tegen de inlichtingenverplichting te hebben geschonden. De intrekking van het recht op bijzondere bijstand is daarom gebaseerd op artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Pw, waarin is bepaald dat onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand, het college een besluit tot toekenning van bijstand
kanherzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. De terugvordering is dan gebaseerd op artikel 58, tweede lid, onder a van de Pw, waarin is bepaald dat het college de verleende kosten van bijstand
kanterugvorderen, voor zover de bijstand anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
15. Deze bepalingen geven verweerder een discretionaire bevoegdheid, wat betekent dat verweerder een deugdelijke belangenafweging moet maken die uit het besluit ook kenbaar moet blijken. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder zijn beleidsruimte op dit punt niet nader heeft ingevuld. In de tekst van het beleid van verweerderstaat niet meer dan dat verweerder gebruik maakt van de bevoegdheden zoals vermeld in de wet. De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit geen blijk geeft van een evenwichtige belangenafweging. De rechtbank heeft dat op zitting aan verweerder voorgehouden en die heeft dat ook beaamd. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit in dat opzicht niet deugdelijk gemotiveerd.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
18. De besluitvorming (de uitkomst van de belangenafweging) moet voldoen aan het evenredigheidsvereiste. Het evenredigheidsbeginsel, wat is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, houdt in dat de voor de belanghebbende nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Om de gebreken te herstellen dient verweerder te beoordelen of de toepassing van zijn beleid in het kader van de draagkrachtberekening bijzondere bijstand in het geval van eiser leidt tot een (on)evenwichtige uitkomst en of in dit geval redelijkerwijs tot intrekking en terugvordering mocht worden overgaan. Voorkomen dient te worden dat de intrekking/terugvordering voor eiser in dit geval tot onnodige nadelige gevolgen leidt.
19. Naar de gevolgen van de besluitvorming voor eiser is niet gekeken. In dat kader dient verweerder mee te wegen dat eiser in meerdere opzichten een kwetsbaar persoon is; hij heeft een AOW-uitkering en is inmiddels opgenomen in een zorginstelling vanwege zijn precaire gezondheidssituatie (hij is dementerend). De terugvordering van de bijzondere bijstand levert eiser een nieuwe schuld op, wat in zijn situatie een gevolg is dat voor hem zwaar weegt. Eiser kent immers al langere tijd financiële problemen; hij heeft een bewindvoerder en mentor en vanwege zijn slechte financiële (schulden)positie is hij al in 2021 aangemeld bij het schuldhulptraject. Verder dient mee te wegen dat het hier gaat om een intrekking en terugvordering met terugwerkende kracht en dat verweerder, zoals ook de commissie overigens in haar advies opmerkt, de besluitvorming voortvarender had kunnen oppakken. Op de zitting is ook besproken dat het besluit onredelijk laat is genomen. Verweerder dient zich af te vragen of zijn opstelling onder deze omstandigheden wel houdbaar is. Verweerder had in het geval van eiser ook van terugvordering kunnen afzien. Het teruggevorderde bedrag drukt niet zodanig op het bijstandsbudget dat dit voor verweerder onoverkomelijk zou zijn. Voor eiser zijn de gevolgen zwaarwegender.
20. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
21. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
22. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877). 23. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.