ECLI:NL:RBNHO:2023:8718

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1003
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerechtelijke oorsprong van biodiesel en de geldigheid van antidumpingverordeningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 september 2023 uitspraak gedaan over de douanetechnische oorsprong van biodiesel die door eiseres, een tankopslagbedrijf, is aangegeven voor het vrije verkeer als zijnde van Indonesische oorsprong. De rechtbank oordeelt dat de biodiesel in werkelijkheid van Amerikaanse oorsprong is en dat de eigenaar van de biodiesel terecht is aangesproken als medeschuldenaar. De rechtbank bevestigt dat de douanerechten, antidumpingrechten en compenserende rechten voor de Amerikaanse biodiesel terecht zijn nagevorderd door de inspecteur van de Belastingdienst/Douane. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen een uitnodiging tot betaling van in totaal € 2.660.717,19, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder de utb te hoog heeft vastgesteld en verlaagt deze met € 103.528,22. De rechtbank ziet geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen over de geldigheid van de antidumpingverordening en antisubsidieverordening voor biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van correcte oorsprongsdocumentatie en de gevolgen van onjuiste aangiften in het douanerecht.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1003

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 1 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.J. Helder),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Breda, verweerder.

Procesverloop

In deze zaak oordeelt de rechtbank over de douanetechnische oorsprong van een scheepslading biodiesel en over de noodzaak een prejudiciële vraag te stellen over de geldigheid van verordeningen voor antidumpingrechten en compenserende rechten op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten.
Op 13 oktober 2016 heeft verweerder aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor € 311.088,18 aan douanerechten, € 1.140.368,67 aan definitieve antidumpingrechten, € 19.921,25 aan voorlopige antidumpingrechten en € 1.569.496,95 aan definitieve compenserende rechten, onder aftrek van € 380.157,86 aan reeds afgedragen voorlopige antidumpingrechten (in totaal € 2.660.717,19).
Eiseres heeft daartegen bij brief van 25 oktober 2016 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij ambtshalve kwijtscheldingsbeschikking van 3 april 2018
de utb verlaagd met een bedrag van € 19.921,25.
Bij uitspraak op bezwaar van 22 januari 2019 heeft verweerder het bezwaar afgewezen en de utb gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 11 oktober 2021 heeft verweerder ten aanzien van een concept-verslag van 23 juni 2016 betreffende een bijeenkomst met OLAF (European Anti Fraud Office), Spanje en Nederland op 19 mei 2016 en de sheets van een op die bijeenkomst gegeven powerpoint presentatie een beroep op geheimhouding (beperkte kennisneming) als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedaan.
Eiseres heeft bij brief van 3 december 2021 gereageerd op het verzoek van verweerder.
De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft bij beslissing van 23 maart 2022 bepaald dat de beperking van de kennisneming gedeeltelijk wel en gedeeltelijk niet gerechtvaardigd is en verweerder in de gelegenheid gesteld zich binnen twee weken uit te laten over de consequenties die hij verbindt aan de voormelde beslissing.
Eiseres heeft bij brief gedateerd 4 april 2021, ontvangen op 5 april 2022, de rechtbank te kennen gegeven geen toestemming te verlenen om van de ongeschoonde stukken kennis te nemen en om uitspraak te doen mede op de grondslag van die ongeschoonde stukken.
Bij brief van 21 april 2022 heeft verweerder met inachtneming van de beslissing van de geheimhoudingskamer van de rechtbank van 23 maart 2022 een geschoonde versie van het concept-verslag van 23 juni 2016 overgelegd.
Bij brief van 18 april 2023 heeft de rechtbank aan partijen een regiebrief verzonden.
Verweerder heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2023 te Haarlem. De rechtbank heeft de onderhavige zaak en de zaken met de nummers HAA 19/818 en HAA 19/831 gevoegd behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen, bijgestaan door [naam 5] , legal councel bij het moederbedrijf van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. [naam 1] , mr. [naam 2] , drs. [naam 3] en ing. [naam 4] .
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank de zaken gesplitst. In de zaken met de nummers HAA 19/818 en HAA 19/831 is bij uitspraken van heden separaat uitspraak gedaan.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is een tankopslagbedrijf voor vloeibare bulkgoederen, waaronder minerale oliën, plantaardige oliën (waaronder vormen van biodiesel), en verzorgt opslag- en expeditiewerkzaamheden voor derden. Voor de opslag van biodiesel van [de eigenaar van de biodiesel] heeft zij een aantal opslagtanks aan [de eigenaar van de biodiesel] verhuurd. Voor het uitoefenen van haar werkzaamheden beschikt eiseres over een aantal vergunningen, waaronder een vergunning voor een accijnsgoederenplaats, en met ingang van 17 februari 2012 een vergunning voor het beheer van een douane-entrepot (type E). Beide vergunningen omvatten de tanks waarin zij biodiesel van [de eigenaar van de biodiesel] opslaat. Daarnaast beschikt eiseres over vergunningen actieve veredeling, behandeling onder douanetoezicht, toegelaten afzender en toegelaten geadresseerde. Door eiseres wordt de voorraad per partij, per klant en per tank bijgehouden in de geautomatiseerde systemen voor doeleinden voor voorraadadministratie (Qino) en douane-administratie (Descartes).
2. Verschillende rechtspersonen spelen een rol in deze zaak. [de eigenaar van de biodiesel] is de eigenaar van de biodiesel en zal ook wel als “eigenaar van de biodiesel” worden aangeduid. [de zusteronderneming] (voorheen [bedrijfsnaam 1] ) is een zusteronderneming van eiseres en zal ook wel als “zusteronderneming” worden aangeduid. [de eerdere eigenaar van de biodiesel] is het internationale marketing- en handelsbedrijf van [bedrijfsnaam 2] en handelt in ruwe olie, geraffineerde petroleumproducten en biodiesel, onder andere met [x-groep] . [de eerdere eigenaar van de biodiesel] is een eerdere eigenaar van de biodiesel en zal ook wel als zodanig worden aangeduid.
3. Op 10 oktober 2013 arriveerde bij het douane-entrepot van eiseres in de Rotterdamse haven het zeeschip “Atlantic Wind” met aan boord 10.459.200 kg niet-communautaire (T1) biodiesel, afkomstig uit opslagtanks van [het tankopslagbedrijf in Barcelona] , Barcelona (hierna: [het tankopslagbedrijf in Barcelona] ). Voor het vervoer van [het tankopslagbedrijf in Barcelona] naar eiseres was in Barcelona zowel een summiere aangifte bij uitgang gedaan als een aangifte voor extern communautair douanevervoer. Eiseres sloeg deze biodiesel in opdracht van [de eigenaar van de biodiesel] op in haar entrepot in tanks 207, 301 en 302.
4. Op 22 oktober 2013 gaf eiseres van deze biodiesel in opdracht van [de eigenaar van de biodiesel] een hoeveelheid van 7.058.741 kg als van Indonesische preferentiële oorsprong aan voor het vrije verkeer. Zij gebruikte daarvoor twee certificaten van oorsprong Form A. Het gaat om de volgende vier aangiften:
Aangiftenummers Producent Hoeveelheid
3826-17396 PT Cemerlang Energie Perkasa 673.882 kg
3827-17399 PT Cemerlang Energie Perkasa 4.367.575 kg
3828-17401 PT Pelita Agung 864.112 kg
3829-17408 PT Pelita Agung 1.153.172 kg
5. Ten tijde van de aangiften gold voor Indonesische biodiesel een preferentieel tarief aan douanerechten van 0% en een (voorlopig) antidumpingrecht van € 45,65 per ton voor biodiesel van PT Pelita Agung Agrindustri, Medan, en van € 57,14 per ton voor biodiesel van PT Cermerlang Energi Perkasa, Jakarta [1] , op 20 november 2013 definitief geïnd bij de instelling van het definitieve antidumpingrecht [2] . Beide Forms A die eiseres bij de aangiften heeft overgelegd zijn in augustus 2013 afgegeven voor PME [3] biodiesel en vermelden [de eigenaar van de biodiesel] als notify party.
6. Op 21 juli 2016 stuurde verweerder aan eiseres een voornemen tot het opleggen van een utb van in totaal € 2.660.717,19, onder de overweging dat een hoeveelheid van minimaal 98,5% van de voor het vrije verkeer aangegeven biodiesel van oorsprong zou zijn uit de Verenigde Staten en niet uit Indonesië. Dat de biodiesel van oorsprong is uit de Verenigde Staten baseerde verweerder op een door hem en OLAF uitgevoerd onderzoek, dat - onder meer - bij eiseres en bij [het tankopslagbedrijf in Barcelona] heeft plaatsgevonden. Over Amerikaanse biodiesel is het reguliere tarief aan douanerechten van 6,5% verschuldigd en bovendien een definitief antidumpingrecht van € 172,2 per ton [4] en een definitief compenserend recht van € 237 per ton [5] . Een deel van het bedrag aan Indonesisch antidumpingrecht dat reeds door eiseres was voldaan bij het in het vrije verkeer brengen van de biodiesel, heeft verweerder verrekend met de verschuldigde douanerechten, de antidumpingrechten en de compenserende rechten.
7. Op 13 oktober 2016 reikte verweerder de onderhavige utb uit, berekend aan de hand van de gegevens uit het voornemen. Uit het onderzoek van verweerder en OLAF was het volgende gebleken.
8. Op 7 augustus 2013 kocht [de eigenaar van de biodiesel] voor $ 785 per ton een hoeveelheid van 4.999.638 kg PME biodiesel, die aan boord van het schip Torm Laura onderweg was van Indonesië naar Barcelona. Op 15 augustus 2013 kocht [de eigenaar van de biodiesel] voor $ 800 per ton een hoeveelheid van 9.999.853 kg PME biodiesel, die ook aan boord van de Torm Laura onderweg was van Indonesië naar Barcelona.
9. Bij de biodiesel aan boord van de Torm Laura hoort een Indonesisch Form A, afgegeven op 13 augustus 2013 voor een hoeveelheid van 4.999.638 kg PME biodiesel afkomstig van Pt. Cemerlang Energi Perkasa. Als “notify party” staat [de eigenaar van de biodiesel] genoemd. Bij de biodiesel hoort ook een (op 3 oktober 2013 afgegeven) Spaans vervangingsexemplaar van een eveneens op 13 augustus 2013 afgegeven Indonesisch Form A voor een hoeveelheid van 2.017.284 kg PME biodiesel. Onder “notify” staat genoemd: [de eigenaar van de biodiesel] .
10. Op 26 september 2013 kocht [de eigenaar van de biodiesel] een hoeveelheid van 10.412.847 kg FAME [6] biodiesel van [de eerdere eigenaar van de biodiesel] , onder de leveringsconditie FOB Barcelona, voor, zo blijkt uit de factuur van 12 oktober 2013, $ 938 per ton. Dit is de in overweging 3 genoemde biodiesel die met het schip Atlantic Wind van Barcelona naar het douane-entrepot van eiseres was vervoerd.
11. Op 30 september 2013 gaf [de eerdere eigenaar van de biodiesel] per e-mail opdracht aan [bedrijfsnaam 3] [7] om een controle te doen op de hoeveelheid en kwaliteit van een partij FAME biodiesel met onder meer de volgende gegevens:
“Vessel: Mt Torm Lotte
Loadport: [het tankopslagbedrijf in Barcelona]
(…)
Product: FAME – tank 64 full – tank 66 – balance
Quantity: approx. 9.9 KT
Origin: Houston, USA”
12. Bij de FAME aan boord van het schip Torm Lotte horen twee oorsprongscertificaten waarin is vastgelegd dat 3.991.782 onderscheidenlijk 5.856.210 kg FAME van oorsprong is uit de Verenigde Staten.
13. Tot de stukken van het geding behoren overzichten van tankmutaties in tanks 64 en 66 van [het tankopslagbedrijf in Barcelona] , over de periode van 1 maart 2013 tot 1 juni 2014 onderscheidenlijk van 8 maart 2013 tot 30 juni 2014. Uit deze overzichten blijkt het volgende.
14. Op 1 oktober 2013 loste de Torm Lotte een hoeveelheid van 9.393.369 liter biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten in tank 64 van [het tankopslagbedrijf in Barcelona] . Op dat moment bevond zich een hoeveelheid van 312 liter biodiesel in de tank. Op 3 oktober 2013 werd uit deze tank een hoeveelheid van 7.979.901 liter biodiesel aan boord van de Atlantic Wind geladen. Daarnaast werd een hoeveelheid van 800.000 liter biodiesel vanuit tank 64 overgeboekt naar tank 66.
15. Ook op 1 oktober 2013 loste de Torm Lotte een hoeveelheid van 1.550.496 liter biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten in tank 66 van [het tankopslagbedrijf in Barcelona] . Op dat moment bevond zich een hoeveelheid van 1.400.835 liter biodiesel in tank 66. Deze biodiesel was grotendeels van oorsprong uit de Verenigde Staten (op 27 augustus 2013 ingeslagen vanuit het schip Valorous Queen) en deels van oorsprong uit Indonesië (op 17 september 2013 ingeslagen vanuit het schip Torm Laura). Op 3 oktober 2013 werd een hoeveelheid van 800.000 liter biodiesel vanuit tank 64 bijgeboekt in tank 66. Vervolgens werd vanuit tank 66 een hoeveelheid van 3.890.875 liter biodiesel aan boord van de Atlantic Wind geladen.
16. Op 1 oktober 2013 verstrekte A.F., een medewerker van [de zusteronderneming] , namens [de eigenaar van de biodiesel] aan [de eerdere eigenaar van de biodiesel] per e-mail documentinstructies voor de Atlantic Wind, met onder meer:
“Destination: Rotterdam for orders”,
“Cargo description: FAME
Quantity: 10000mt.
Cargo to be shipped with T1 document”,
en
“Certificate of origin with indication that out of 10000mts that we load 7000mts is Indonesian cargo arrived with Torm Laura”.
17. Op 2 oktober 2013 verstrekte [de eerdere eigenaar van de biodiesel] per e-mail instructies voor het laden van de Atlantic Wind:
“Dear all,
Pls load full tank 64 (with quality of torm lotte) approx 8300 and load
physically SEGREGATEDbalance of tank 66 approx but max 2200mt
Quantity to be laoded on board: approx but max 10 500 MT”
18. Bij de documentinstructies gaf [de eerdere eigenaar van de biodiesel] in een aan deze mail onderliggende mail van 1 oktober 2013 onder meer de volgende opdracht:
“Certificate of origin (taking Torm Laura approx Indonesia 6974.434 and balance Torm Lotte origin USA)”
19. Op 4 oktober 2013 stuurde J.K. namens [de eigenaar van de biodiesel] een e-mail aan eiseres waarin is opgenomen:
“Please find attached Form A certificates for Atlantic Wind arriving at discharge 10000 mts of FAME.”
20. Op 8 oktober 2013 gaf [de eigenaar van de biodiesel] per e-mail instructies aan eiseres voor het lossen van de biodiesel uit de Atlantic Wind:
“We hereby nominate MT Atlantic Wind for discharge of two segregated FAME parcels at [eiseres] :
- First segregation abt 2002 mts FAME from vessel tanks 2W
- Second segregation abt.8450 mts FAME from vessel tanks 3W, 4S, 5W, 6W.
Parcels are to be discharged and kept separate.
(…)
Cargo status on arrival: T1
Please custom clear 7016,922mts according to the Form A certs (MT Torm Laura) that were sent to you by [bedrijfsnaam 4] , the rest to be left T1 and loaded on MT Hanne Theresa.”
21. In het dossier bevindt zich een ongedateerde brief van [bedrijfsnaam 4] aan eiseres:
“RE:GSP CERTIFICATES “MT/TORM LAURA”
Dear Sirs,
As per instructions from [de eigenaar van de biodiesel] , we remit you herewith enclosed.
- 1 replacement GSP certificate of origin FORM-A N⁰ 000834
- 1 GSP certificate of origin 0003404/KDM/2013”
22. Op 8 oktober 2013 stuurde eiseres een e-mail aan [de eigenaar van de biodiesel] met de bevestiging dat zij de originele Forms A had ontvangen.
23. Op 11 oktober 2013 stuurde J.K. namens [de eigenaar van de biodiesel] een e-mailbericht aan eiseres:
“The documents are correct because this is a transshipment of goods that arrived at Barcelona from Indonesia. If you need any further clarification, please ask. 7000 mts we clear on Torm Laura papers and the rest is for further export to Norway”
En in een tweede e-mailbericht:
“For USA origin cargo: FOB value: 938 USD/MT Insurance 0.1 USD/MT Freight: 29.95 USD/MT Hope its enough. Waiting on document copies from shippers.”
24. Eiseres heeft de biodiesel uit de Atlantic Wind (10.459.200 kg) ingeslagen in haar douane-entrepot en op 11 en 12 oktober 2013 gelost in tank 207, tank 301 en in tank 302.
25 Tot de stukken van het geding behoort een ongedateerde verklaring van [de eigenaar van de biodiesel] :
“We hereby advise you that goods of USA origin purchased from [de eerdere eigenaar van de biodiesel] , that arrived on Atlantic Wind for discharge at [eiseres] on 10th of October 2013 are valued with the purchase price of 938.00 USD per metric ton”
26. De nu in geding zijnde 6.323.953 kg biodiesel (van de in overweging 3 genoemde 10.459.200 kg) is vervolgens in vier partijen uitgeslagen - zie onder 4 - uit het douane-entrepot van eiseres en voor het vrije verkeer aangegeven tegen de waardes die zij daarvoor van [de eigenaar van de biodiesel] had ontvangen (e-mail van 18 oktober 2013):
“Beste N.[
anonimisering door rechtbank]
Ik heb de volgende bedragen ontvangen van [x-groep] :
15000288 Atlantic Wind 0/7113 Partij 7473 waarde
59.591,14niet correct mz 52642,30 [8]
15000289 Atlantic Wind 0/7033 Partij 7395 waarde 38.580,62
15000290 Atlantic Wind 0/7110 Partij 7470 waarde 39.521,71
15000291 Atlantic Wind 0/7024 Partij 7384 waarde 249.638,24
Deze mogen worden ingeklaard.”
27. Bij beschikking van 3 april 2018 verleende verweerder ambtshalve kwijtschelding aan eiseres voor het gedeelte van de aangiften dat betrekking had op het deel biodiesel van (veronderstelde) Indonesische oorsprong dat zich aan boord van de Atlantic Wind bevond. Achtergrond daarvan is dat het Gerecht van de Europese Unie in zijn arresten van 15 september 2016 (in de zaken T-80/14, T-111/14 tot en met T-121/14 en T-139/14) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 van 19 november 2013 nietig heeft verklaard voor (onder meer) producent PT Pelita Agung Agrindustri. Na deze kwijtschelding van € 19.921,25 is nog een bedrag van € 2.640.795,94 in geschil.
Geschil en standpunten partijen
28.
In geschil is de utb over 6.323.953 kg van de biodiesel die eiseres op 22 oktober 2013 heeft aangegeven voor het vrije verkeer. De utb die is uitgereikt voor de overige 3.400.459 kg (van de in overweging 3 genoemde 10.459.200 kg) uit de Atlantic Wind is in geschil in de procedure met kenmerk HAA 19/831.
29. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voor het vrije verkeer aangegeven biodiesel niet van oorsprong uit Indonesië is maar van oorsprong uit de Verenigde Staten. Verweerder heeft slechts overzichten van tanks 64 en 66 van [het tankopslagbedrijf in Barcelona] verstrekt, zonder de onderliggende gegevens van deze tanks, zonder gegevens te verstrekken over andere tanks van [het tankopslagbedrijf in Barcelona] en zonder te onderzoeken of [het tankopslagbedrijf in Barcelona] biodiesel gezamenlijk mocht opslaan.
Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat de biodiesel al voorafgaand aan de verscheping naar eiseres aan het douanetoezicht is onttrokken zodat de douaneschuld op grond van artikel 215 van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) geacht wordt op een eerder tijdstip en in een andere lidstaat te zijn ontstaan. Verweerder is daarom niet bevoegd tot heffing over te gaan bij eiseres.
Meer subsidiair heeft eiseres gevraagd aan het Hof van Justitie prejudiciële vragen te stellen over mogelijke ongeldigheid van de definitieve antidumpingverordening [9] en/of de definitieve antisubsidieverordening [10] omdat sprake zou zijn van ongeoorloofde cumulatie of omdat geen billijke vergelijking tussen de normale prijs en de uitvoerprijs zou hebben plaatsgevonden.
Eiseres concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de utb en tot een veroordeling van verweerder in de proceskosten.
30. Verweerder stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat bij de vaststelling van de utb een hoeveelheid van 737.102 kg biodiesel ten onrechte is aangemerkt als van oorsprong uit de Verenigde Staten; het betreft biodiesel waarvan kan worden aangenomen dat het van oorsprong uit Indonesië is. Voor deze hoeveelheid, met een corresponderend bedrag aan douanerechten, antidumpingrechten en compenserende rechten van
€ 103.528,22, moet de utb worden verlaagd.
Voor het overige betoogt hij aannemelijk te hebben gemaakt dat de aangegeven biodiesel niet van oorsprong uit Indonesië is maar van oorsprong uit de Verenigde Staten. Voorafgaand aan de aangiften voor het vrije verkeer van eiseres is niet al eerder een douaneschuld ontstaan omdat de biodiesel niet aan het douanetoezicht onttrokken is geweest.
Voor prejudiciële vragen over de geldigheid van de definitieve antidumpingverordening en/of de definitieve antisubsidieverordening ziet verweerder geen aanleiding.
Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en tot verlaging van de utb met € 103.528,22 tot een bedrag van € 2.537.267,72.
31. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling
Aanwezigheid ter zitting van de heer [naam 4]
32. Ter zitting heeft eiseres zich verzet tegen de aanwezigheid van de heer [naam 4] , die met gemachtigden van verweerder naar zitting was meegekomen. Eiseres heeft gesteld dat de heer [naam 4] als deskundige wordt gehoord en dat het horen van een deskundige tevoren moet worden aangekondigd. Verweerder heeft dit niet gedaan. Als zij had geweten dat verweerder een deskundige zou meebrengen dan had zij zelf ook een deskundige willen meenemen.
33. Verweerder heeft aangevoerd dat de heer [naam 4] ter zitting wel het woord kan voeren voor verweerder. De heer [naam 4] is scheikundige en werkzaam bij het douanelaboratorium. Hij is deskundig op het gebied van de biodiesel.
34. De rechtbank heeft het bezwaar van eiseres ter zitting afgewezen. Verweerder heeft geen verzoek gedaan om de heer [naam 4] als (onafhankelijk) deskundige te horen. De heer [naam 4] is ook geen (onafhankelijke) deskundige in de onderhavige zaak. Hij is als collega van de gemachtigden van verweerder ter bijstand meegekomen. In die hoedanigheid kan de heer [naam 4] het partijstandpunt van verweerder onderbouwen. De rechtbank heeft hem ter zitting het woord gegeven om een toelichting te geven op het standpunt van verweerder. Artikel 8:60, vierde lid, van de Awb, dat de procedure regelt voor het oproepen van deskundigen, verzet zich hier niet tegen.
Oorsprong: Verenigde Staten
35. Met de gegevens die verweerder heeft verstrekt en die hiervoor onder ‘feiten’ zijn weergegeven, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de nu in geding zijnde biodiesel die met de Atlantic Wind vanuit Barcelona naar eiseres is vervoerd, van oorsprong is uit de Verenigde Staten en niet uit Indonesië. De rechtbank volgt - gelet op de overgelegde stukken in het bijzonder de documentatie van [bedrijfsnaam 3] en de administratieve gegevens van eiseres en [het tankopslagbedrijf in Barcelona] - verweerder in de aanname dat in tank 64 van [het tankopslagbedrijf in Barcelona] een hoeveelheid van maximaal 737.102 kg Indonesische biodiesel aanwezig kon zijn.
36. Verweerder heeft aan de hand van de in- en uitslagen in tanks 64 en 66 van [het tankopslagbedrijf in Barcelona] , de bij de biodiesel aanwezige documentatie en de correspondentie van met name [de eigenaar van de biodiesel] inzichtelijk gemaakt hoe de Amerikaanse biodiesel uit de Torm Lotte met de Atlantic Wind naar eiseres is vervoerd en door eiseres voor het vrije verkeer is aangegeven als Indonesische biodiesel. Dat verweerder van [het tankopslagbedrijf in Barcelona] alleen de tankoverzichten van tanks 64 en 66 heeft verstrekt en niet de onderliggende administratie van [het tankopslagbedrijf in Barcelona] doet hieraan niet af. Op basis van de hiervoor in overweging 10 opgenomen factuur van [de eerdere eigenaar van de biodiesel] aan [de eigenaar van de biodiesel] , gelezen in combinatie met de onder overweging 25 opgenomen verklaring van [de eigenaar van de biodiesel] , is aannemelijk dat de biodiesel aan boord van de Atlantic Wind die door eiseres voor het vrije verkeer is aangegeven van oorsprong is uit de Verenigde Staten.
37. Dat de zending door [de eigenaar van de biodiesel] wordt aangeduid als “transshipment” (zie overweging 23) doet aan bovenstaand oordeel niet af, omdat het Unierechtelijke douanerecht geen basis biedt voor het aangeven voor het vrije verkeer van goederen van oorsprong uit de Verenigde Staten als ware zij van oorsprong uit Indonesië. De vraag of [het tankopslagbedrijf in Barcelona] wel of niet beschikte over de mogelijkheid om goederen gezamenlijk op te slaan in de zin van artikel 534, tweede lid, van het TCDW [11] is hierbij niet relevant, reeds omdat de wettelijke faciliteit van gezamenlijke opslag slechts (onder voorwaarden) toestaat niet-communautaire (T1) goederen uit te slaan als communautaire (T2) goederen en vice versa. Deze faciliteit voor gezamenlijke opslag biedt niet een basis om aan niet-communautaire (T1) goederen bij uitslag uit het douane-entrepot een andere oorsprong toe te wijzen. Dat de Spaanse douaneautoriteiten het verwisselen van oorsprong wel zouden hebben toegestaan, zoals eiseres heeft gesteld, betekent - wat hiervan ook zij - niet dat verweerder gehouden is een dergelijke verwisseling ook toe te staan reeds nu dit gelet op het vorenoverwogene op grond van het Unierechtelijk douanerecht niet is toegestaan.
38. De door eiseres geopperde mogelijkheid dat [het tankopslagbedrijf in Barcelona] , tegenover de onderhavige biodiesel die door [de eigenaar van de biodiesel] en eiseres is aangemerkt als van Indonesische oorsprong, eenzelfde hoeveelheid biodiesel zou hebben aangemerkt als van oorsprong uit de Verenigde Staten, is door haar niet onderbouwd en doet geen afbreuk aan het aannemelijk maken door verweerder van de Amerikaanse oorsprong van de onderhavige biodiesel. Verweerder is dan ook niet gehouden nader onderzoek hiernaar te doen.
Belastbaar feit in Spanje
39. Uitgaande van de Amerikaanse oorsprong van de biodiesel betoogt eiseres subsidiair dat voor de onderhavige biodiesel al in Spanje een douaneschuld is ontstaan vanwege de vermelding van een onjuiste oorsprong in de summiere aangifte bij uitgang en in de aangifte voor extern communautair douanevervoer. De Nederlandse douane is daarom op grond van artikel 215, derde lid, van het CDW niet bevoegd om de utb uit te reiken.
40. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog en overweegt hiertoe als volgt. Dat de biodiesel in Barcelona onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer (T1) is geplaatst en dat daarbij een mogelijk een onjuiste oorsprong is vermeld, vormt geen onttrekking in de zin van artikel 203 van het CDW. Onttrekking is elk handelen of nalaten waardoor de douaneautoriteiten (al dan niet tijdelijk) geen toegang tot de goederen hebben om controles uit te voeren (zie Hof van Justitie 1 februari 2001, nr. C-66/99, D. Wandel GmbH, ECLI:EU:C:2001:69, punt 47). De enkele vermelding van een onjuiste oorsprong van de goederen in de aangifte voor wederuitvoer of in de aangifte voor extern communautair douanevervoer vormt geen onttrekking. De biodiesel is als niet-communautair (T1) goed vertrokken uit Spanje en als niet-communautair (T1) goed binnengebracht in Nederland, zodat de biodiesel onafgebroken onder toezicht van de douaneautoriteiten heeft gestaan in de zin van artikel 37, eerste lid, van het CDW en overeenkomstig de geldende bepalingen kon worden gecontroleerd. Bovendien volgt uit bijlage 37, Titel II ‘aanwijzing bij het invullen van de verschillende vakken’, onder A 16, bij het TCDW dat het land van oorsprong bij de summiere aangifte voor uitgang noch bij de aangifte voor extern communautair douanevervoer een verplicht in te vullen gegeven is. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan geen beletselen voor de bevoegdheid van de Nederlandse douane om een utb uit te reiken vanwege het in het vrije verkeer brengen van de biodiesel in Nederland met daarbij een verkeerde oorsprongsaanduiding. Het beroep van eiseres op het arrest van het Hof van Justitie van 3 maart 2005, nr. C-195/03, Merabi Papismedov, ECLI:EU:C:2005:131, maakt dit niet anders, aangezien de feiten in dat arrest niet vergelijkbaar zijn met de feiten in de zaak van eiseres. Papismedov had betrekking op een container met dozen met kookgerei waarachter dozen met andere goederen, namelijk sigaretten, waren verstopt en alleen het kookgerei was opgenomen in de summiere aangifte. In die omstandigheden oordeelde het Hof van Justitie dat de sigaretten niet waren aangebracht in de zin van artikel 40 van het CDW en dus op onregelmatige wijze het douanegebied van de Unie waren binnengebracht. Van dergelijke omstandigheden is hier geen sprake. Artikel 215, derde lid, van het CDW staat niet in de weg aan de bevoegdheid van de Nederlandse douane om de utb uit te reiken.
Verzoek om prejudiciële vragen te stellen41. Eiseres verzoekt om prejudiciële vragen te stellen over de geldigheid van de antidumpingrechten van Vo 599/2009 omdat deze cumuleren met de compenserende rechten van Vo 598/2009, hetgeen in strijd is met artikel 14, eerste lid, van de Basisverordening antidumping en met artikel 24, eerste lid, van de Basisverordening antisubsidie. Meer specifiek heeft eiseres zich hiertoe op het standpunt gesteld dat de Amerikaanse blender’s credit een uitvoersubsidie is. Ook heeft geen billijke vergelijking van de uitvoerprijs met de normale waarde plaatsgevonden. Hierdoor berust de utb op een ongeldige grondslag waardoor deze niet in stand kan blijven.
42. Verweerder stelt dat de Commissie in Verordening 599/2009 heeft vastgesteld dat geen sprake is van cumulatie tussen het antidumpingrecht en de compenserende heffing. Bovendien betoogt verweerder dat, als al sprake zou zijn van cumulatie, dat niet tot gevolg kan hebben dat zowel het antidumpingrecht als het compenserende recht onrechtmatig is.
Dubbele belasting vanwege de blender’s credit?
43. De blender’s credit is een Amerikaanse federale subsidie die is bedoeld om de biodieselindustrie in de Verenigde Staten te steunen en wordt als belastingfaciliteit van
$ 1/gallon biodiesel verleend op het moment dat die biodiesel wordt vermengd met minerale diesel [12] . De biodieselmarkt in de VS is zeer transparant; marktdeelnemers weten dat biodieselmengers een belastingvoordeel van $ 1/gallon ontvangen [13] . Pure biodiesel is
$ 1/gallon duurder dan gemengde biodiesel, omdat het toekomstige belastingvoordeel met de pure biodiesel wordt meeverkocht. Dit gebeurt in de vorm van een Certificate for Biodiesel waarin de producent van de biodiesel verklaart geen aanspraak te hebben gemaakt op de blender’s credit. De blender’s credit wordt ook verleend als het mengen uiteindelijk buiten de Verenigde Staten plaatsvindt door een onderneming met een dochteronderneming in de Verenigde Staten. [14]
44. De basisverordening antidumping [15] luidt voor zover van belang als volgt:
“Artikel 14
Algemene bepalingen
1. (…) Op geen enkel produkt kunnen zowel anti-dumpingrechten als compenserende rechten worden geheven ter verhelping van een zelfde situatie die door dumping of toekenning van uitvoersubsidies is ontstaan”
(…)
45. De basisverordening antisubsidie [16] luidt voor zover van belang als volgt:
“Artikel 24
Algemene bepalingen
1. (…) Van geen enkel product kunnen met het doel het hoofd te bieden aan een en dezelfde situatie die door dumping of door de subsidiëring bij uitvoer ontstaat, zowel antidumpingrechten als compenserende rechten worden geheven.”
(…)
46. In de voorlopige antidumpingverordening voor biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika [17] overweegt de Commissie over de blender’s credit onder meer het volgende:
“3. DUMPING
3.1.
Opmerking vooraf
(36) Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de Amerikaanse autoriteiten mengers een accijnsverlaging („blender's credit”) van 1 dollar per gallon zuivere biodiesel in een mengsel van biodiesel en minerale diesel toekenden.
(37) Alle producenten/exporteurs in de steekproef voerden aan dat voor de vaststelling van hun dumpingmarge een correctie had moeten worden aangebracht voor hun uitvoer en binnenlandse verkoop van biodieselmengsels, hetzij door hun verkoopprijs naar boven te corrigeren met het bedrag van de accijnsverlaging of door dit bedrag van de productiekosten van de desbetreffende verkopen af te trekken.
(38) Opgemerkt zij dat de wettelijke bepalingen ter zake, namelijk artikel 14, lid 1, van de basisverordening en artikel 24, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (11), verbieden dat op hetzelfde product zowel een antidumpingrecht als een compenserend recht wordt geheven ter verhelping van een zelfde situatie die door dumping of toekenning van uitvoersubsidies is ontstaan. Bij de AS-procedure werd evenwel vastgesteld dat de accijnsverlaging een subsidie is die op dezelfde wijze en voor hetzelfde bedrag zowel voor de uitvoer als voor de binnenlandse verkoop beschikbaar is, zodat er geen sprake is van een uitvoersubsidie. Daarom luidt de voorlopige conclusie dat de argumenten voor een correctie van de hand moeten worden gewezen.”
47. In overweging 47 van de definitieve antidumpingverordening voor biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika herhaalt de Commissie dat de blender’s credit een subsidie is die op dezelfde wijze en voor hetzelfde bedrag zowel bij binnenlandse verkoop als bij uitvoer beschikbaar is, en leidt daaruit af dat de blender’s credit geen subsidiëring bij uitvoer is in de zin van artikel 24, eerste lid van de basisverordening antisubsidie. Dit argument was in het dumpingonderzoek niet bestreden door de National Biodiesel Board (“NBB”), die een groot aantal ondernemingen in de biodieselindustrie in de Verenigde Staten vertegenwoordigt en vanaf het begin van de antidumpingprocedure belanghebbende was [18] waardoor de Commissie het argument dat bij de dumpingberekeningen voor de blender’s credit moet worden gecorrigeerd als ongegrond heeft verworpen.
48. In overweging 167 van de voorlopige antidumpingverordening merkt de Commissie op dat de subsidies die in het antisubsidieonderzoek werden vastgesteld (waaronder de blender’s credit) geen uitvoersubsidies zijn en daarom niet geacht worden van invloed te zijn geweest op de uitvoerprijs en de daarmee samenhangende dumpingmarge. Omdat in het antidumpingonderzoek dezelfde invoer in de EU is onderzocht als in het antisubsidieonderzoek, kunnen de antidumpingrechten tegelijk met de compenserende rechten worden ingesteld voor zover beide rechten samen de schademarge niet overschrijden. Van een dergelijke overschrijding is niet gebleken.
49. Gelet op bovenstaande uitleg van de blender’s credit en de overige overwegingen van de Commissie is de rechtbank van oordeel dat de blender’s credit geen uitvoersubsidie is in de zin van artikel 14, eerste lid, van de Basisverordening antidumping of van artikel 24, eerste lid, van de Basisverordening antisubsidie. De blender’s credit wordt verleend vanwege het mengen van de biodiesel en niet, direct of indirect, vanwege de uitvoer ervan. Eiseres heeft slechts gesteld dat ongeoorloofde cumulatie heeft plaatsgevonden maar heeft hiertoe geen nadere inhoudelijke argumenten aangedragen, en ook niet onderbouwd of en zo ja in hoeverre de beide rechten samen de schademarge zouden overschrijden. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.
Billijke vergelijking normale waarde en uitvoerprijs
50. Eiseres betoogt verder dat voor het vaststellen van het antidumpingrecht de uitvoerprijs niet op billijke wijze is vergeleken met de normale waarde, omdat de normale waarde is berekend op basis van een kostprijs vermeerderd met een redelijke winstopslag en voor de uitvoerprijs is uitgegaan van de daadwerkelijk door Europese importeurs betaalde prijzen, waarin de blender’s credit is verwerkt. Op deze manier heeft de blender’s credit geen invloed op de normale waarde maar wel op de uitvoerprijs, zodat de vergelijking niet billijk is geweest, aldus eiseres.
51. De basisverordening antidumping luidt voor zover relevant als volgt:
“Artikel 2
Vaststelling van dumping
A. NORMALE WAARDE
(…)
B. UITVOERPRIJS
(…)
C. VERGELIJKING
10. De uitvoerprijs wordt op billijke wijze met de normale waarde vergeleken.
(…)”
52. Voor het vaststellen van de dumpingmarge heeft de Commissie in overwegingen 39 tot en met 48 van de voorlopige antidumpingverordening voor biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika uiteengezet hoe de normale waarde is vastgesteld. Voor productsoorten die in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse (Amerikaanse) markt werden afgezet heeft de Commissie de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs. Voor productsoorten die niet in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt werden afgezet heeft de Commissie de normale waarde berekend aan de hand van de kosten en een redelijke winstmarge. Hetzelfde heeft de Commissie gedaan voor één producent/exporteur die niet een representatieve hoeveelheid had afgezet op de binnenlandse (Amerikaanse) markt. De uitvoerprijs heeft de Commissie vastgesteld aan de hand van de werkelijk voor de producten betaalde prijzen (artikel 2, achtste lid, van de Basisverordening antidumping) of, wanneer de uitvoer naar de EU plaatsvond via verbonden handelsondernemingen, aan de hand van een gecorrigeerde waarde op basis van de wederverkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer in de EU (artikel 2, negende lid, van de Basisverordening antidumping). [19] Voor de vergelijking tussen de normale prijs en de uitvoerprijs heeft de Commissie vervolgens correcties op basis van artikel 2, tiende lid, van de Basisverordening antidumping toegepast.
53. Anders dan eiseres betoogt, is de Commissie voor het vaststellen van de normale waarde uitgegaan van de werkelijke binnenlandse prijs, tenzij geen representatieve hoeveelheden op de binnenlandse (Amerikaanse) markt werden afgezet. De uitvoerprijs is deels vastgesteld aan de hand van een gecorrigeerde waarde. In hoeverre in de werkelijke binnenlandse prijs de waarde van de blender’s credit is opgenomen, is afhankelijk van de vraag of de biodiesel bij de onderzochte binnenlandse verkoop nog niet of al wel was geblend met minerale olie. In hoeverre in de werkelijke uitvoerprijs de waarde van de blender’s credit is opgenomen, hangt af van de vraag of de biodiesel bij de onderzochte verkoop voor uitvoer nog niet of al wel was geblend met minerale olie. In de overwegingen bij de verordeningen leest de rechtbank dat, nu de blender’s credit pas wordt verleend op het moment van het mengen van de biodiesel met minerale olie, bij de uitvoer van pure biodiesel de waarde van de blender’s credit van $1/gallon nog in de verkoopprijs zit. De rechtbank gaat ervan uit dat in een dergelijk geval de waarde van de blender’s credit ook nog is opgenomen in de kostprijs ervan. In zoverre kan in ieder geval niet worden geconcludeerd dat de vergelijking van de normale prijs met de uitvoerprijs niet billijk is geweest. Het betoog van eiseres dat geen billijke vergelijking van de uitvoerprijs met de normale waarde heeft plaatsgevonden berust naar het oordeel van de rechtbank dan ook op een onjuiste lezing van de verordeningen.
54. Gelet op bovenstaande ziet de rechtbank in deze zaak geen aanleiding om, zoals eiseres heeft gevraagd, aan het Hof van Justitie prejudiciële vragen voor te leggen over mogelijke ongeldigheid van de definitieve antidumpingverordening en/of de definitieve antisubsidieverordening omdat sprake zou zijn van ongeoorloofde cumulatie of omdat geen billijke vergelijking tussen de normale prijs en de uitvoerprijs zou hebben plaatsgevonden.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is gegrond
55. Uit overweging 30, eerste alinea, volgt dat verweerder de utb te hoog heeft vastgesteld, zodat het beroep gegrond zal worden verklaard.
Proceskosten en griffierecht
56. De rechtbank ziet aanleiding verweerder overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Bpb stelt de rechtbank het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig het in de bijlage bij het Bpb opgenomen tarief op: 2 punten (indienen beroepschrift en bijwonen zitting) x € 837 x 2 (gewicht) = € 3.348. In bezwaar heeft verweerder een proceskostenvergoeding toegekend en daartegen zijn geen gronden aangevoerd.
57. Aangezien van eiseres in deze zaak geen griffierecht is geheven, bestaat geen aanleiding griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover daarbij een bedrag van € 2.640.795,94 (€ 2.660.717,19 minus € 19.921,25) aan douanerechten, definitieve antidumpingrechten, voorlopige antidumpingrechten en definitieve compenserende rechten is gehandhaafd;
  • verlaagt de utb met een bedrag van € 103.528,22 tot een bedrag van € 2.537.267,72 aan douanerechten, definitieve antidumpingrechten, voorlopige antidumpingrechten en definitieve compenserende rechten; en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.348.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. C.A. Schreuder, voorzitter, en mr.drs. C.M. van Wechem en mr. W.M.C. Schipper, leden, in aanwezigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam (Postbus 1312, postcode 1000 BH) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 490/2013 van 27 mei 2013
2.Artikel 2 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 van 19 november 2013
3.Palm Methyl Ester
4.Verordening (EG) Nr. 599/2009 van 7 juli 2009
5.Verordening (EG) Nr. 598/2009 van 7 juli 2009
6.Fatty Acid Methyl Ester
7.[bedrijfsnaam 3] is een onafhankelijk onderzoeks- en inspectiebedrijf
8.Handgeschreven aantekening, cursivering door rechtbank
9.Verordening (EG) nr. 599/2009 van de Raad van 7 juli 2009
10.Verordening (EG) nr. 598/2009 van de Raad van 7 juli 2009
11.Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek
12.Overweging 49 voorlopige compenserende heffing en overweging 40 definitieve compenserende heffing
13.Overweging 55 voorlopige compenserende heffing
14.Overwegingen 51-55 voorlopige compenserende heffing, overweging 41 definitieve compenserende heffing
15.Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995
16.Verordening (EG) Nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997
17.Verordening (EG) Nr. 193/2009 van de Commissie van 9 maart 2009
18.Overweging 8 van Verordening (EG) nr. 599/2009
19.Overwegingen 49 en 50 verordening voorlopig antidumpingrecht