Geschil9. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de beantwoording van de volgende vragen:
Behoort de verkapte dividenduitkering van netto € 60.000 op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wet OB tot de vergoeding voor de levering van de auto?
Is de vergoeding voor de levering van de auto kunstmatig laag vastgesteld en is aldus sprake van misbruik van recht?
Daarnaast is ook in geschil of de vergrijpboete terecht aan eiseres is opgelegd.
Beoordeling van het geschil
10. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de verkapte dividenduitkering van netto € 60.000 deel uitmaakt van de vergoeding voor de levering van de auto.
De vergoeding is in de omzetbelasting een subjectief begrip. Dat de prijs die op de factuur in rekening is gebracht gezien de waarde van de auto ongebruikelijk laag is, maakt dan ook niet dat daar niet van moet worden uitgegaan. Gezien de verkapte dividenduitkering beogen partijen kennelijk juist een lagere prijs vast te stellen voor de auto. Dat materieel sprake is van een formeel dividend dat niet is uitgekeerd in verband met de levering van de auto en dat dividend aldus geacht moet worden deel uit te maken van de vergoeding voor die levering, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn primaire standpunt.
11. Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat sprake is van misbruik van recht. Het samenstel van rechtshandelingen bewerkstelligt dat eiseres de maatstaf van heffing voor de levering van de auto zodanig heeft verlaagd, dat er uiteindelijk nog slechts een fractie van de omzetbelasting op de auto drukt en het particuliere eindverbruik dus nauwelijks wordt belast. Dit resultaat is volgens verweerder in strijd met doel en strekking van de Richtlijn 2006/112/EG (Btw-richtlijn) en de Wet OB. De te lage prijs veroorzaakt het misbruik (Vgl. HvJ EU 22 december 2010, Weald Leasing Ltd. C-103/09, ECLI:EU:C:2010:804, punt 39). Eiseres stelt dat van misbruik van recht geen sprake is, omdat er zakelijke argumenten ten grondslag lagen aan haar beslissing om de auto aan te schaffen. Dat een heroverweging heeft plaatsgevonden en besloten is de auto te verkopen aan [naam 1] , betekent niet dat de zakelijke argumenten niet reëel waren ten tijde van de aankoop van de auto door eiseres.
12. Een belastingplichtige heeft het recht om zijn activiteiten zodanig te structureren dat de omvang van zijn belastingschuld wordt beperkt (Vgl. HvJ EU 21 februari 2006, Halifax plc, e.a., C-255/02, ECLI:EU:C:2006:121, punt 73). Deze bevoegdheid is evenwel niet onbegrensd. Bij het kiezen van de voordeligste structuur mogen de grenzen die worden getrokken door het verbod van misbruik niet worden overschreden. Of sprake is van misbruik van recht, wordt getoetst aan de hand van twee cumulatieve voorwaarden (vgl. HvJ EU 21 februari 2006, Halifax plc, e.a., C-255/02, ECLI:EU:C:2006:121, punt 74 en 75). In de eerste plaats moeten de betrokken transacties ertoe leiden dat, in weerwil van de formele toepassing van de voorwaarden die worden opgelegd door de desbetreffende bepalingen van de Btw-richtlijn en de nationale wettelijke regeling tot omzetting van deze richtlijn, in strijd met het door deze bepalingen beoogde doel een belastingvoordeel wordt toegekend. Daarnaast moet uit een geheel van objectieve factoren blijken dat het wezenlijke doel van de betrokken transacties erin bestaat een belastingvoordeel te verkrijgen.
13. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van misbruik van recht. Eiseres heeft de auto eind augustus 2014 gekocht. Pas half november 2014, na reparatie van de auto, is met de auto gereden, waarna eiseres de auto reeds begin januari 2015 heeft verkocht aan [naam 1] voor een zeer lage prijs, waarover slechts € 164 aan omzetbelasting verschuldigd is. Gelet op dit feitencomplex acht de rechtbank aannemelijk dat het samenstel aan (rechts)handelingen bestaande uit de aanschaf van de auto door eiseres voor een bedrag van € 48.319, de daaropvolgende reparatie ten bedrage van € 18.929, de voor de registratie in Nederland verschuldigde bpm van € 14.640 wat resulteert in een totaalbedrag van € 82.888 (exl. omzetbelasting), het voor slechts een korte tijd zakelijke gebruik van de auto alvorens deze te verkopen aan [naam 1] voor slechts € 15.000 (incl. omzetbelasting), gecombineerd met een materiële bevoordeling (de verkapte dividenduitkering) enkel zijn ingegeven door de gedachte om de auto voor een kunstmatig lage prijs aan [naam 1] over te dragen en op die manier een belastingvoordeel te verkrijgen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiseres ook in 2017 en 2018/2019 kostbare auto’s heeft gekocht en binnen afzienbare tijd heeft verkocht aan [naam 1] , telkens voor een bedrag van slechts € 15.000. Door op deze wijze te handelen, wordt het particuliere eindverbruik nauwelijks belast, hetgeen in strijd is met het beoogde doel en strekking van de Btw-richtlijn en de Wet OB.
14. In geval van misbruik van recht moeten de in het kader daarvan verrichte transacties zo worden geherdefinieerd dat de situatie wordt hersteld zoals die zou zijn geweest zonder de transacties die dit misbruik vormen. Het voordeel dat door misbruik wordt verkregen, dient te worden weggenomen/hersteld. Hierbij is het uitgangspunt dat de herdefiniëring niet verder mag gaan dan nodig is voor de juiste heffing van omzetbelasting. Uit het arrest van het HvJ EU van 22 december 2010, Weald Leasing Ltd, C-103/09, ECLI:EU:C:2010:804 volgt dat indien de contractvoorwaarden het misbruik opleveren, die voorwaarden moeten worden gewijzigd dan wel buiten toepassing moeten worden gelaten.
15. De contractvoorwaarden die in dit geval het belastingvoordeel teweeg brengen zijn de overdracht van de auto aan [naam 1] tegen een kunstmatig lage vergoeding, gecombineerd met de materiële bevoordeling (de verkapte dividenduitkering) door [eiseres] van [naam 1] . Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat [naam 1] zijn aanspraak op de verkapte dividenduitkering heeft prijsgegeven in verband met het verkrijgen van de auto. Zoals volgt uit wat hiervoor bij 14 is overwogen, dienen deze contractvoorwaarden zodanig te worden geherdefinieerd dat het misbruik wordt weggenomen en op [naam 1] als eindgebruiker de beoogde btw-heffing drukt. Daartoe dient de vergoeding te worden gewijzigd naar een waarbij rekening wordt gehouden met wat [naam 1] daadwerkelijk heeft opgeofferd voor de verkrijging van de auto. Daartoe dient de verkapte dividenduitkering mede als vergoeding voor de levering van de auto aan [naam 1] te worden aangemerkt. Dat Nederland artikel 80 van de Btw-richtlijn niet heeft geïmplementeerd, staat naar het oordeel van de rechtbank niet eraan in de weg dat in het kader van misbruik van recht herdefiniëring leidt tot een correctie van de vergoeding.
16. Uit het voorgaande volgt dat het gelijk is aan verweerder. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat nageheven had kunnen worden tot een bedrag van € 10.413 en dat de naheffingsaanslag daarom verminderd dient te worden met € 1.838. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen en zal de naheffingsaanslag van € 12.251 dan ook verminderen tot € 10.413. De rechtbank ziet geen aanleiding hierop de ter zake van de verkapte dividenduitkering betaalde dividendbelasting in mindering te brengen nu de herdefiniëring niet tot gevolg heeft dat geen sprake meer is van bevoordeling van [naam 1] . [naam 1] heeft het verkapte dividend immers feitelijk aangewend om de koopprijs voor de auto te voldoen.
Vergrijpboete
17. Met betrekking tot de vergrijpboete heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een pleitbaar standpunt indien sprake is van misbruik van recht. Gelet hierop zal de rechtbank de vergrijpboete vernietigen.
18. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de rentebeschikking en ook overigens is niet gebleken dat de rente ten onrechte of in strijd met het bepaalde in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is berekend. Wel dient de belastingrente overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag te worden verminderd.
19. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.