ECLI:NL:RBNHO:2023:8661

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
C/15/341111 / JU RK 23-979
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling in het belang van de minderjarige met ontzeggingsgronden

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 augustus 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, die onder toezicht staat van de Jeugd- en Gezinsbeschermers. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder alleen het gezag heeft over de minderjarige, die sinds 28 september 2021 geen omgang meer heeft gehad met de vader. De GI heeft verzocht om de omgangsregeling te wijzigen en te bepalen dat er geen omgang zal plaatsvinden tussen de vader en de minderjarige, omdat de vader het niet eens was met de omgangsafspraken en de minderjarige een kwetsbaar kind is met complexe problematiek. De kinderrechter heeft overwogen dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is om de omgangsregeling te wijzigen, gezien de kwetsbare situatie van het kind en de noodzaak om eerst te zorgen voor een stabiele omgeving en dagbesteding voor de minderjarige. De kinderrechter heeft geoordeeld dat aan de ontzeggingsgronden van artikel 1:377 BW is voldaan, en heeft het verzoek van de GI toegewezen. De beslissing houdt in dat er geen omgang zal zijn tussen de vader en de minderjarige, en deze beschikking blijft van kracht na beëindiging van de ondertoezichtstelling, totdat anders is beslist. De vader kan na een jaar opnieuw om een omgangsregeling verzoeken indien de omstandigheden wijzigen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/341111 / JU RK 23-979
Datum uitspraak: 2 augustus 2023
Beschikking van de kinderrechter over een wijziging van de omgangsregeling
in de zaak van
De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de GI,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 28 juni 2023;
  • het bericht van de moeder aan de GI van 2 augustus 2023, dat de GI ter zitting heeft overgelegd.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2023. Daarbij was aanwezig [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI. De ouders zijn opgeroepen en niet verschenen. Ter zitting heeft [vertegenwoordiger van de GI] toegelicht dat beide ouders aan haar hebben laten weten dat zij niet naar de zitting komen.

2.De feiten

2.1.
De moeder heeft alleen het gezag over [de minderjarige] .
2.4.
Bij beschikking van 15 mei 2019 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd en duurt nog voort tot 15 november 2023.
2.2.
[de minderjarige] woont bij zijn moeder.
2.3.
De kinderrechter heeft, op verzoek van de GI, bij beschikking van 4 september 2020 de op 17 juli 2019 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (thans te noemen: de omgangsregeling) gewijzigd en bepaald – kort gezegd – dat [de minderjarige] in de oneven weken op zondag bij de vader verblijft.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de omgangsregeling van 4 september 2020 te wijzigen en te bepalen dat er geen omgang zal plaatsvinden tussen de vader en [de minderjarige] .
3.2.
De GI heeft daartoe aangevoerd dat aan de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] al sinds 28 september 2021 geen uitvoering meer is gegeven omdat de vader het niet eens was met de omgangsafspraken. De vader heeft sinds kort aangegeven de omgang met [de minderjarige] te willen hervatten, maar de GI vindt het daarvoor niet het juiste moment. De periode waarin er geen omgang was met de vader is voor [de minderjarige] rustig verlopen. [de minderjarige] is een kwetsbaar kind met complexe problematiek op medisch, pedagogisch en sociaal-emotioneel gebied. De grootste zorg is dat hij al langere tijd thuiszit, zonder passende dagbesteding. Het is de bedoeling dat in september 2023 een nieuwe vorm van dagbesteding of onderwijs voor [de minderjarige] wordt opgestart. Dit heeft de hoogste prioriteit. De verwachting is dat dit al de nodige onrust bij [de minderjarige] zal geven nu veranderingen heel ingrijpend voor hem zijn.. Het tegelijkertijd hervatten van de omgang met de vader is niet in het belang van [de minderjarige] . Intussen is de GI bezig met het opbouwen van contact tussen de vader en de broer van [de minderjarige] , [de broer van de minderjarige] , die bij oma woont. Dat contact is op dit moment nog in de vorm van kaartjes. Als dit goed blijft gaan zal in de herfstvakantie 2023 worden gestart met fysieke omgang tussen de vader en [de broer van de minderjarige] . Dit heeft als voordeel dat er meer zicht komt op de mogelijkheden van de vader alvorens met de omgang tussen de vader en [de minderjarige] wordt gestart. Ook als de ondertoezichtstelling wordt beëindigd, zal begeleiding van een professional bij het maken van omgangsafspraken nodig blijven omdat de ouders daar onderling niet toe in staat zijn.

4.Het standpunt

4.1.
De moeder heeft in haar mailbericht aan de GI – kort samengevat – aangegeven dat zij omgang tussen de vader en [de minderjarige] wel belangrijk vindt, maar zich er wel zorgen over maakt hoe die zal verlopen als de GI niet meer betrokken is. Het vertrouwen van de moeder in de vader dat hij zich blijvend aan de omgangsafspraken zal houden, is minimaal.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een omgangsregeling vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Op grond van het tweede lid kan de kinderrechter die beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
5.2.
De kinderrechter stelt vast dat er op 4 september 2020 een omgangsregeling is vastgesteld op grond van artikel 1:265g, eerste lid, BW. De omstandigheden zijn nadien gewijzigd omdat er sinds 28 september 2021 geen omgang meer heeft plaatsgevonden tussen de vader en [de minderjarige] . Dat betekent dat aan de voorwaarde van artikel 1:265g, tweede lid, BW is voldaan en dat de kinderrechter tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek kan overgaan.
5.3.
Aan de kinderrechter ligt ter beoordeling voor de vraag of het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is om de eerder vastgelegde omgangsregeling te wijzigen. Nu er in dit geval niet alleen wordt verzocht om een wijziging van de omgang, maar om te bepalen dat er geen omgang zal zijn tussen de vader en [de minderjarige] , ligt hier feitelijk de vraag voor of de vader het recht op omgang met [de minderjarige] , al dan niet tijdelijk, moet worden ontzegd.
Op grond van artikel 1:377, derde lid, BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De kinderrechter overweegt als volgt.
Onder verwijzing naar wat in de beschikking van 8 mei 2023 (C/15/341111 / JU RK 23/979) is overwogen, is het de kinderrechter duidelijk dat het vanwege de kwetsbare situatie van [de minderjarige] (de combinatie van zijn complexe problematiek, de gespannen situatie tussen de ouders en het feit dat er de afgelopen twee jaar geen omgang heeft plaatsgevonden tussen de vader en [de minderjarige] ) op voorzichtige, rustige en gecontroleerde wijze aan contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] gewerkt zal moeten worden. [de minderjarige] zit al geruime tijd thuis zonder dagbesteding en het is enorm belangrijk voor zijn ontwikkeling dat er in september 2023 gestart gaat worden met onderwijs of een andere vorm van dagbesteding. Voor [de minderjarige] is dat een ingrijpende verandering die veel van hem zal vergen. Daarom is het teveel gevraagd voor [de minderjarige] om dit gelijk te laten lopen met herstel van contact met zijn vader. Daarbij neemt de kinderrechter ook in aanmerking dat de omgang tussen [de minderjarige] en de vader de afgelopen twee jaar stil heeft gelegen en eerst gekeken zal moeten worden in hoeverre de vader in staat is om uitvoering te geven aan de omgang op een wijze die tegemoet komt aan de behoeften en mogelijkheden van [de minderjarige] .
Gelet op voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat aan de ontzeggingsgronden van artikel 1:377, derde lid, BW, onder a. en d. is voldaan.
5.4.
De kinderrechter zal het verzoek daarom toewijzen.
5.5.
De kinderrechter wijst erop dat de huidige beslissing ook van kracht blijft nà beëindiging van de ondertoezichtstelling, totdat anders is beslist. Het staat de vader vrij om de rechter na een jaar, of eerder indien sprake is van gewijzigde omstandigheden, opnieuw om een omgangsregeling met [de minderjarige] te verzoeken.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijzigt de omgangsregeling en bepaalt dat er geen omgang is tussen de vader en [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.A.M. van Dijk, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2023, in aanwezigheid van T.B.A. Verbeij als griffier. De beschikking is schriftelijk vastgesteld op 17 augustus 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.