ECLI:NL:RBNHO:2023:860

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
10246826
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekking van volmacht door dienstverlener in Ziektewet-zaak

In deze zaak vordert de eisende partij, een ex-werknemer van de Coöperatie Royal Flora Holland (RFH), dat de gedaagde partij, Robidus Adviesgroep B.V., wordt veroordeeld om stukken te verstrekken waaruit blijkt dat Robidus bevoegd is om namens RFH de Ziektewet uit te voeren. De eisende partij heeft RFH als eigenrisicodrager voor de Ziektewet en stelt dat Robidus, als dienstverlener op het terrein van sociale zekerheid, verplicht is om een volmacht te overleggen. De kantonrechter heeft op 9 januari 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vordering tot verstrekking van de volmacht is toegewezen, terwijl de overige vorderingen zijn afgewezen. De kantonrechter oordeelt dat Robidus niet heeft voldaan aan de verplichting om een volmacht te overleggen, ondanks dat de eisende partij hierom heeft verzocht. De kantonrechter heeft Robidus veroordeeld om binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis de gevraagde stukken te verstrekken, op straffe van een dwangsom. De zaak is behandeld in kort geding, waarbij Robidus niet is verschenen, waardoor verstek is verleend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering voldoende spoedeisend is en dat hij bevoegd is om hierover te oordelen, ondanks het verstek. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en iedere partij draagt zijn eigen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10246826 \ VV EXPL 22-99
Uitspraakdatum: 9 januari 2023 (bij vervroeging)
Verstekvonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: M. van Zanten
tegen
de besloten vennootschap
Robidus Adviesgroep B.V.
gevestigd te Zaandam
gedaagde
verder te noemen: Robidus
niet verschenen
De zaak in het kort
De eisende partij in deze zaak heeft een ex-werkgever die eigenrisicodrager is voor de Ziektewet. Die ex-werkgever voert de Ziektewet uit in de plaats van het Uwv. De eisende partij vordert dat de gedaagde partij, een dienstverlener op het terrein van sociale zekerheid, wordt veroordeeld om stukken te verstrekken waaruit blijkt dat die dienstverlener bevoegd is om namens de ex-werkgever de Ziektewet uit te voeren. Die vordering wordt toegewezen, omdat de dienstverlener naar het oordeel van de kantonrechter verplicht was een volmacht te verstrekken aan de eisende partij. De overige vorderingen worden afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft Robidus op 21 december 2022 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 december 2022. Robidus is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Tegen Robidus is verstek verleend.
1.3.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat [eiser] ter toelichting van zijn standpunt naar voren heeft gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] met een
e-mail van 28 december 2022 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is in 2007 in dienst getreden bij de Coöperatie Royal Flora Holland (hierna: RFH). [eiser] is in 2022 wegens ziekte uitgevallen voor zijn werk. De arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en RFH is in een beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag ontbonden per 29 augustus 2022.
2.2.
RFH is voor de uitvoering van de Ziektewet een zogeheten eigenrisicodrager. Robidus is een dienstverlener op het terrein van sociale zekerheid.
2.3.
In een brief van 17 november 2022 heeft Robidus aan [eiser] meegedeeld dat Robidus namens RFH als eigenrisicodrager de Ziektewet uitvoert. In die brief is [eiser] verzocht om telefonisch contact op te nemen, omdat Robidus wil vaststellen of er recht is op een Ziektewet-uitkering. [eiser] heeft gereageerd met een brief van 25 november 2022, waarin hij onder meer opmerkt dat de brief van Robidus op een aantal punten onjuist is.
2.4.
Met een brief van 25 november 2022 heeft Robidus aan [eiser] laten weten dat hij vóór 2 december 2022 contact moet opnemen, en dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) zal worden verzocht om de Ziektewet-uitkering te weigeren als [eiser] geen contact opneemt.
2.5.
De gemachtigde van [eiser] heeft in een brief van 29 november 2022 aan Robidus meegedeeld dat de brieven van Robidus van 17 november 2022 en 25 november 2022 verschillende onjuistheden bevatten. Ook is Robidus gevraagd om bewijsstukken toe te zenden waaruit blijkt dat Robidus namens RFH de Ziektewet uitvoert. Verder is verzocht om [eiser] te informeren welke gegevens Robidus van RFH heeft ontvangen betreffende [eiser] .
2.6.
Met een besluit van 5 december 2022 heeft het Uwv aan [eiser] meegedeeld dat hij geen Ziektewet-uitkering krijgt vanaf 29 augustus 2022, omdat [eiser] naar aanleiding van de brief van Robidus van 25 november 2022 geen contact heeft opgenomen met RFH en het Uwv daardoor niet kan vaststellen of [eiser] nog arbeidsongeschikt is.
2.7.
In een brief van 8 december 2022 heeft Robidus aan [eiser] gemeld dat op 2 december 2022 aan het Uwv is verzocht om Ziektewet-uitkering te mogen weigeren per 29 augustus 2022. Robidus heeft in die brief geweigerd gegevens of correspondentie te verstrekken, omdat volgens Robidus sprake is van interne stukken. Verder is opgemerkt dat [eiser] ervan mag uitgaan dat Robidus bevoegd is om namens RFH op te treden, omdat het Uwv met eerdergenoemd besluit van 5 december 2022 een Ziektewetuitkering heeft geweigerd.
2.8.
[eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering van de Ziektewet-uitkering. Hij heeft in dat verband ook een voorlopige voorziening gevraagd bij de sector bestuursrecht van de rechtbank Rotterdam, maar er is nog geen zitting vastgesteld waarop dat verzoek behandeld wordt.

3.De beoordeling

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening Robidus veroordeelt om stukken te verstrekken waaruit blijkt dat Robidus bevoegd is om namens RFH de Ziektewet uit te voeren. Verder wordt gevorderd dat de kantonrechter Robidus gebiedt om informatie en stukken te overleggen die RFH betreffende [eiser] aan Robidus heeft verstrekt, en om informatie te verstrekken betreffende de juridische grondslag op grond waarvan Robidus meent aan [eiser] termijnen te kunnen stellen waarbinnen [eiser] dient te reageren op brieven van Robidus.
3.2.
De kantonrechter zal de vordering om Robidus te veroordelen stukken te verstrekken waaruit blijkt dat Robidus bevoegd is om namens RFH de Ziektewet uit te voeren, toewijzen. De overige vorderingen worden afgewezen. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
3.3.
Tegen Robidus is verstek verleend. Er is door Robidus dus geen verweer gevoerd tegen de vorderingen. Maar dat betekent niet dat de vorderingen van [eiser] zonder meer worden toegewezen. De kantonrechter moet namelijk op grond van artikel 139 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ondanks het verstek, (ambtshalve) beoordelen of die vorderingen voldoende spoedeisend zijn, of de kantonrechter bevoegd is daarover te oordelen en of de vorderingen hem niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
3.4.
De kantonrechter stelt vast dat RFH als ex-werkgever eigenrisicodrager is voor de Ziektewet. Dat betekent dat RFH als ex-werkgever de werkzaamheden moet verrichten ter zake van de voorbereiding van besluiten die het Uwv op grond van de Ziektewet moet nemen. Bij de uitvoering daarvan treedt RFH als eigenrisicodrager in de plaats van het Uwv en betaalt RFH de Ziektewet-uitkering namens het Uwv.
3.5.
In de hiervoor genoemde brieven van 17 november 2022 en 25 november 2022 heeft Robidus gesteld dat zij namens RFH als eigenrisicodrager de Ziektewet uitvoert.
3.6.
[eiser] heeft terecht het standpunt ingenomen dat hij Robidus kan vragen om een volmacht of machtiging waaruit blijkt dat Robidus in dit kader namens RFH bevoegd is om op te treden. Dit volgt uit artikel 3:71 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Volgens dat artikel kunnen verklaringen, door een gevolmachtigde afgelegd, door de wederpartij als ongeldig van de hand worden gewezen, indien zij de gevolmachtigde terstond om bewijs van de volmacht heeft gevraagd en haar niet onverwijld hetzij een geschrift waaruit de volmacht volgt is overgelegd, hetzij de volmacht door de volmachtgever is bevestigd. [eiser] heeft Robidus ‘terstond’ om een volmacht gevraagd met de brief van zijn gemachtigde van 29 november 2022. Robidus heeft niet ‘onverwijld’ een volmacht overgelegd, terwijl zij daartoe wel verplicht was op grond van genoemd artikel. Ook RFH heeft geen volmacht verstrekt of bevestigd.
3.7.
De kantonrechter is niet gebleken dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3:71 lid 2 BW, waarin geen bewijs van volmacht kan worden verlangd. Er zijn namelijk geen aanknopingspunten om te oordelen dat al een volmacht door Robidus of RFH ter kennis van [eiser] was gebracht of op bepaalde wijze was bekendgemaakt. De stelling van Robidus in haar brief van 25 november 2022 dat [eiser] ervan mag uitgaan dat Robidus bevoegd is om namens RFH op te treden, kan niet worden gevolgd. Uit het enkele feit dat het Uwv met eerdergenoemd besluit van 5 december 2022 een Ziektewetuitkering heeft geweigerd, volgt niet dat Robidus heeft voldaan aan haar verplichting op grond van artikel 3:71 lid 1 BW.
3.8.
De betekent dat Robidus zal worden veroordeeld om stukken, te weten een volmacht of machtiging, aan [eiser] te verstrekken, waaruit blijkt dat Robidus bevoegd is om namens RFH de Ziektewet uit te voeren. De gevorderde dwangsom is ook toewijsbaar, maar zal worden beperkt tot een bedrag van € 25.000,00 in totaal.
3.9.
De kantonrechter merkt nog op dat hij zich bevoegd vindt om deze veroordeling uit te spreken, ook als is sprake van een vordering van onbepaalde waarde, omdat de vordering een grondslag vindt in artikel 3:71 BW, er voldoende duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00 en de vordering mede voortvloeit uit een arbeidsovereenkomst. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat Robidus geen beroep heeft gedaan op de onbevoegdheid van de kantonrechter en dat de veroordeling een bijdrage zou kunnen leveren aan een praktische oplossing van het geschil tussen de verschillende partijen, namelijk dat op korte termijn alsnog de eventuele aanspraak van [eiser] op een Ziektewet-uitkering kan worden beoordeeld.
3.10.
Aan die praktische oplossing kan ook bijdragen dat [eiser] op de zitting heeft verklaard dat hij direct zal meewerken aan verzoeken van Robidus gericht op het vaststellen van zijn aanspraak op een Ziektewet-uitkering, zodra hij een volmacht of machtiging heeft ontvangen waaruit blijkt dat Robidus bevoegd is om namens RFH de Ziektewet uit te voeren.
3.11.
De vordering van [eiser] om Robidus te veroordelen om informatie te verstrekken betreffende de juridische grondslag op grond waarvan Robidus meent aan [eiser] termijnen te kunnen stellen, wordt afgewezen. Er is geen grondslag gesteld of gebleken op basis waarvan Robidus gehouden is dergelijke informatie te geven. [eiser] heeft ook geen belang bij toewijzing van deze vordering, omdat de juridische grondslag waar hij om vraagt uit de wet volgt, namelijk uit artikel 63a van de Ziektewet, en dus al voldoende kenbaar is voor [eiser] . Uit dat artikel volgt dat [eiser] onder meer gehouden is om te verschijnen op een oproep voor een gesprek, om mee te werken aan een (geneeskundig) onderzoek en om mee te werken aan het opstellen van een plan van aanpak. In dat kader kan Robidus [eiser] dus ook oproepen voor een gesprek of een onderzoek, voor zover Robidus daartoe bevoegd is blijkens een volmacht van RFH. Uit de aard van artikel 63a van de Ziektewet en de daarin genoemde verplichtingen van [eiser] volgt dat daarbij eveneens termijnen kunnen worden gesteld, mits deze redelijk zijn.
3.12.
Ook de vordering om Robidus te gebieden informatie en stukken te overleggen die RFH betreffende [eiser] aan Robidus heeft verstrekt, wordt afgewezen. Er is namelijk niet gebleken dat [eiser] een voldoende spoedeisend belang heeft bij deze vordering. Volgens [eiser] heeft hij deze informatie nodig vanwege zijn bezwaar tegen de weigering van een Ziektewet-uitkering en de gevraagde voorlopige voorziening bij de bestuursrechter. Dat standpunt volgt de kantonrechter niet. Uit het hiervoor genoemde besluit van het Uwv van 5 december 2022 blijkt dat aan [eiser] is meegedeeld dat hij geen Ziektewet-uitkering krijgt, omdat hij naar aanleiding van de brief van Robidus van 25 november 2022 geen contact heeft opgenomen. Het is niet aan de kantonrechter om te oordelen over de juistheid van het besluit van het Uwv. Maar zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen, mocht [eiser] van Robidus een volmacht verlangen en kon hij op grond van artikel 3:71 lid 1 BW de oproep door Robidus in de brief van 25 november 2022 als ongeldig van de hand wijzen, omdat die volmacht niet is verstrekt of overgelegd. Daarvan uitgaande kan [eiser] niet worden tegengeworpen dat hij (nog) geen contact heeft opgenomen met RFH of Robidus. Overigens is ook onjuist de veronderstelling dat [eiser] geen contact heeft opgenomen naar aanleiding van de brief van Robidus van 25 november 2022, omdat hij daarop heeft gereageerd met de brief van zijn gemachtigde van 29 november 2022. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden valt niet in te zien welk belang [eiser] op dit moment heeft bij meer of andere informatie met het oog op zijn bezwaar tegen de weigering van een Ziektewet-uitkering en de gevraagde voorlopige voorziening bij de bestuursrechter.
3.13.
Ten overvloede merkt de kantonrechter nog op dat het verzoek van [eiser] om informatie in feite moet worden opgevat als een verzoek om inzage als bedoeld in artikel 15 lid 1 van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG). Anders dan Robidus kennelijk meent, heeft [eiser] in beginsel aanspraak op inzage van zijn gegevens bij Robidus, en eveneens op verstrekking van een kopie daarvan, zoals bedoeld in artikel 15 lid 3 AVG. Daarbij moet ervan worden uitgegaan dat Robidus, namens RFH en het UWV, als verwerkingsverantwoordelijke moet worden aangemerkt en in dit verband tevens als bestuursorgaan. De kantonrechter wijst [eiser] erop dat voor geschillen over een inzageverzoek speciale procedures gelden, neergelegd in artikel 34-36 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, waarbij in beginsel een termijn geldt van zes weken nadat een besluit tot afwijzing van een verzoek is genomen.
3.14.
De kantonrechter zal bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten moet dragen, omdat de vordering van [eiser] voor een belangrijk deel wordt afgewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
gebiedt Robidus om ervoor zorg te dragen dat [eiser] , binnen twee werkdagen na
betekening van dit vonnis, een (afschrift van) de stukken zal hebben ontvangen waaruit blijkt dat Robidus bevoegd is om in de onderhavige kwestie betreffende [eiser] namens RFH de Ziektewet uit te voeren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat Robidus in strijd handelt met deze veroordeling, met een maximum van een bedrag van in totaal € 25.0000,00;
4.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst de gevorderde voorzieningen voor het overige af.
Dit verstekvonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter