ECLI:NL:RBNHO:2023:8590

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
10362813
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een boete en vernietiging van een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst

In deze zaak vordert Bestair Installaties B.V. een boete van € 10.000,- van haar werknemer, [gedaagde], wegens het verrichten van nevenwerkzaamheden. De kantonrechter wijst de vordering af, omdat Bestair niet heeft aangetoond dat [gedaagde] daadwerkelijk nevenwerkzaamheden heeft verricht. De werknemer heeft een tegenvordering ingesteld om het concurrentiebeding in zijn arbeidsovereenkomst te vernietigen. De kantonrechter oordeelt dat het concurrentiebeding ongeldig is, omdat Bestair niet voldoet aan de wettelijke eisen voor een dergelijk beding. De kantonrechter concludeert dat de motivering van het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst niet voldoet aan de hoge eisen die daaraan gesteld worden. De kantonrechter wijst de vordering van Bestair af en kent [gedaagde] een bedrag van € 643,75 netto toe aan achterstallig salaris en vakantietoeslag, en veroordeelt Bestair tot het teruggeven van persoonlijke eigendommen van [gedaagde]. De proceskosten komen voor rekening van Bestair, omdat zij overwegend ongelijk krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10362813 / CV EXPL 23-1000 (SJ)
Uitspraakdatum: 16 augustus 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Bestair Installaties B.V.
gevestigd te Heerhugowaard
eiseres
verder te noemen: Bestair
gemachtigde: mr. M. Ferwerda, Juristu Incasso Juristen B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. C. Sesver
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een werkgever een boete van een werknemer van € 10.000,- vanwege het verrichten van nevenwerkzaamheden. De kantonrechter wijst de vordering af, omdat niet is gebleken van nevenwerkzaamheden. De tegenvordering van de werknemer om het overeengekomen concurrentiebeding te vernietigen, wordt toegewezen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat concurrentiebeding niet geldig.

1.Het procesverloop

1.1.
Bestair heeft bij dagvaarding van 1 februari 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend. Bestair heeft schriftelijk op de tegenvordering gereageerd.
1.2.
Op 18 juli 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] met een brief van 6 juli 2023 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Bestair is een bedrijf in installatie van verwarmings- en luchtbehandelingsapparatuur.
2.2.
[gedaagde] , [geboortedatum] , is op 17 augustus 2022 voor de bepaalde tijd van twaalf maanden in dienst getreden bij Bestair, in de functie van technisch monteur.
2.3.
In de schriftelijke arbeidsovereenkomst van 17 augustus 2022 staat een verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden, een concurrentiebeding en een boetebeding.
2.4.
Op 14 oktober 2022 heeft [gedaagde] een eigen onderneming ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Op 15 oktober 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Bestair en [gedaagde] over het verrichten van nevenwerkzaamheden.
2.5.
In een WhatsApp-bericht van 15 oktober 2022 heeft Bestair [gedaagde] op staande voet ontslagen.
2.6.
Met een brief van 19 oktober 2022 heeft de gemachtigde van Bestair [gedaagde] aangemaand een boete van € 10.000,00 te betalen, vanwege een schending van het verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden.

3.De vordering, het verweer en de tegenvordering

3.1.
Bestair vordert, na vermindering van eis, dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 11.000,00, naast buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Bestair legt aan die vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat is gebleken dat [gedaagde] tijdens zijn dienstverband werkzaamheden heeft verricht voor zijn eigen bedrijf, waardoor het verbod op nevenwerkzaamheden is geschonden en een boete van € 10.000,00 is verbeurd. Verder stelt Bestair dat [gedaagde] verlofuren heeft opgenomen die nog niet waren opgebouwd, zodat [gedaagde] € 1.000,00 aan onverschuldigd betaald loon moet terugbetalen.
3.2.
[gedaagde] vindt dat de vordering van Bestair moet worden afgewezen, omdat hij tijdens het dienstverband bij Bestair geen nevenwerkzaamheden heeft verricht en Bestair hiervan ook geen bewijs heeft geleverd. [gedaagde] heeft als tegenvordering dat de kantonrechter bepaalt dat het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding nietig is. Volgens [gedaagde] voldoet dit beding niet aan de wettelijke eisen. Ook vordert [gedaagde] dat de kantonrechter Bestair veroordeelt tot betaling van achterstallig salaris en vakantietoeslag, en het retourneren van persoonlijke eigendommen. Bestair heeft de tegenvordering betwist.

4.De beoordeling van de vordering

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] moet worden veroordeeld tot betaling aan Bestair van € 11.000,00 wegens een boete en onverschuldigd betaald loon.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van Bestair moet worden afgewezen. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
4.3.
Het ligt op de weg van Bestair om voldoende gemotiveerd te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat [gedaagde] nevenwerkzaamheden heeft verricht. Bestair doet immers een beroep op de (rechts-)gevolgen van de door haar gestelde feiten. [1]
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Bestair onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd dat [gedaagde] tijdens zijn dienstverband met Bestair nevenwerkzaamheden heeft verricht. Bestair heeft aangevoerd dat [gedaagde] zijn eigen onderneming op 14 oktober 2022 heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Echter, uit een enkele inschrijving van een onderneming bij de Kamer van Koophandel volgt nog niet dat sprake is geweest van nevenwerkzaamheden. Ook uit de door Bestair overgelegde foto’s van de Instagram-pagina van [gedaagde] blijkt dit niet. [gedaagde] heeft een schriftelijke verklaring overgelegd van zijn vader, waarin staat dat de airco-installaties op de foto’s op de Instagram-pagina door zijn vader zijn gemonteerd, en dat [gedaagde] zijn vader om toestemming heeft gevraagd om de foto’s te gebruiken als ‘opvulling’ van zijn Instagram-pagina. Bestair heeft tegenover deze verklaring geen gegevens of argumenten ingebracht waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] feitelijk (neven)werkzaamheden heeft verricht tijdens zijn dienstverband.
4.5.
Bestair stelt dat [gedaagde] in een gesprek op 15 oktober 2022 heeft erkend dat hij nevenwerkzaamheden heeft verricht, omdat [gedaagde] in dat gesprek zou hebben verklaard dat hij niet voornemens was te stoppen met zijn nevenwerkzaamheden. Op de zitting heeft [gedaagde] verklaard dat hij tijdens dit gesprek juist bij herhaling heeft aangegeven geen nevenwerkzaamheden te verrichten. Hoewel daartoe verplicht, is van de kant van Bestair niemand verschenen op de zitting, maar heeft Bestair zich alleen laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Aan een niet (zelf) verschijnen op de zitting kan de kantonrechter de gevolgen verbinden die hij geraden acht. [2] In dit geval verbindt de kantonrechter daaraan het gevolg dat Bestair de verklaring van [gedaagde] op de zitting onvoldoende heeft weersproken en dat van een erkenning door [gedaagde] niet is gebleken.
4.6.
De kantonrechter concludeert dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] nevenwerkzaamheden heeft verricht. Aan het bewijsaanbod van Bestair gaat de kantonrechter voorbij, omdat voor bewijslevering pas plaats is als Bestair haar stellingen voldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd. De vordering van Bestair om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een boete van € 10.000,00 moet dus worden afgewezen.
4.7.
De kantonrechter kan in het midden laten of Bestair een voldoende objectieve rechtvaardigingsgrond heeft voor het nevenwerkzaamhedenbeding, omdat de vordering van Bestair al op de hiervoor genoemde grond is afgewezen.
4.8.
De vordering van Bestair om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.000,00 aan onverschuldigd betaald loon, zou in beginsel kunnen worden toegewezen, omdat [gedaagde] heeft erkend dat hij te veel verlofuren heeft opgenomen. Naar de kantonrechter begrijpt, doet [gedaagde] echter een beroep op verrekening met zijn tegenvordering. Dat beroep slaagt, zoals blijkt uit de hierna volgende beoordeling van de tegenvordering. Ook deze vordering van Bestair moet daarom worden afgewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van Bestair, omdat zij overwegend ongelijk krijgt.

5.De beoordeling van de tegenvordering

5.1.
Bij de tegenvordering van [gedaagde] gaat het erom of voor recht moet worden verklaard dat het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding nietig is, en of Bestair moet worden veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris en vakantietoeslag, en het retourneren van persoonlijke eigendommen van [gedaagde] .
5.2.
De kantonrechter volgt niet het standpunt van Bestair dat [gedaagde] zijn vordering ten aanzien van het concurrentiebeding onvoldoende heeft gemotiveerd. Uit de conclusie van antwoord en de toelichting op de zitting blijkt voldoende duidelijk waarom [gedaagde] meent dat het concurrentiebeding ongeldig is.
5.3.
Verder overweegt de kantonrechter dat de omstandigheid dat Bestair (nog) geen beroep heeft gedaan op het concurrentiebeding, niet maakt dat [gedaagde] geen belang heeft bij zijn vordering. Het concurrentiebeding is geldig gedurende een periode van twaalf maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst en kan [gedaagde] dan ook nog tot 15 oktober 2023 worden tegengeworpen.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat het overeengekomen concurrentiebeding ongeldig is en moet worden vernietigd. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.5.
Uit de wet volgt dat een beding waarbij de werknemer wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn, alleen dan in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan worden opgenomen, als uit de bij dat beding opgenomen schriftelijke motivering van de werkgever blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. [3]
5.6.
Aan die schriftelijke motivering moeten hoge eisen worden gesteld. Uit de motivering moet blijken om welke zwaarwegende bedrijfsbelangen het gaat en waarom die een concurrentiebeding vereisen, waarbij per geval een concrete afweging en een deugdelijke motivering nodig is. [4] Die motivering moet gelijktijdig met het aangaan van het beding plaatsvinden en aan de werknemer kenbaar worden gemaakt. [5]
5.7.
In de wet staat niet wat onder ‘zwaarwegende bedrijfsbelangen’ moet worden verstaan. Uit de toelichting bij de wet blijkt dat het onder meer kan gaan om hele specifieke kennis of bedrijfsinformatie die de werknemer verkrijgt, waarbij de werkgever onevenredig wordt benadeeld als de werknemer overstapt naar een concurrent. [6]
5.8.
Het is ook in dit kader aan Bestair om te stellen en zo nodig te bewijzen dat het in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd opgenomen concurrentiebeding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen. Bestair doet namelijk een beroep op dit beding.
5.9.
De kantonrechter is van oordeel dat de motivering van het concurrentiebeding in de bijlage bij de schriftelijke arbeidsovereenkomst van 17 augustus 2022 niet voldoet aan de hoge eisen die daaraan gesteld moeten worden. Deze motivering komt in feite neer op standaardmatige en algemene opmerkingen, zonder dat voldoende duidelijk wordt gemaakt welke concrete en feitelijke kennis [gedaagde] in zijn functie als technisch monteur zal opdoen en met welke concrete en specifieke kennis of bedrijfsinformatie [gedaagde] in zijn functie als technisch monteur Bestair onevenredig kan benadelen.
5.10.
De verwijzing door Bestair naar een uitspraak van Gerechtshof Amsterdam treft geen doel. [7] In die uitspraak is geoordeeld dat de motivering van het concurrentiebeding in dat geval aan de wettelijke eisen voldeed, omdat in die motivering precies was omschreven van welke bedrijfsspecifieke informatie de werknemer in zijn functie kennis kreeg. Daaraan ontbreekt het nu juist in deze zaak.
5.11.
Voor zover Bestair in deze procedure alsnog een motivering heeft willen geven voor het concurrentiebeding, kan dat niet afdoen aan de gebrekkige motivering in de arbeidsovereenkomst. De wet vereist immers dat die concrete, feitelijke en specifieke motivering (ook) al in de arbeidsovereenkomst wordt opgenomen, en niet pas achteraf.
5.12.
De kantonrechter kan een concurrentiebeding vernietigen als dat beding niet noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. [8] Dat laatste is hier het geval, zoals blijkt uit wat hiervoor is overwogen. De vordering van [gedaagde] om te bepalen dat het concurrentiebeding nietig is, moet ook worden begrepen als een vordering tot vernietiging van dat beding. Die laatste vordering kan worden toegewezen en het concurrentiebeding zal dus worden vernietigd.
5.13.
Op de zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat [gedaagde] nog recht heeft op een bedrag van € 643,75 netto aan achterstallig salaris en vakantietoeslag, na verrekening met het hiervoor genoemde bedrag van € 1.000,00 aan onverschuldigd betaald loon. De vordering van [gedaagde] kan dus worden toegewezen tot een bedrag van € 643,75 netto.
5.14.
Het beroep van Bestair op verrekening met de door haar gevorderde boete gaat niet op, omdat hiervoor is geoordeeld dat Bestair geen aanspraak kan maken op een boete.
5.15.
De door [gedaagde] gevorderde wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van het bedrag van € 643,75 netto kan worden toegewezen, omdat Bestair in verzuim is met tijdige betaling. Bestair heeft daartegen ook geen verweer gevoerd en er zijn geen aanknopingspunten om de wettelijke verhoging te matigen.
5.16.
De vordering van [gedaagde] om Bestair te veroordelen tot het verstrekken van salarisspecificaties wordt afgewezen, omdat deze specificaties al zijn overgelegd.
5.17.
De vordering van [gedaagde] om Bestair te veroordelen om persoonlijke eigendommen terug te geven, wordt toegewezen. Op de zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat medewerkers van Bestair de bedrijfsbus, die [gedaagde] in gebruik had, onverwacht hebben meegenomen en dat hij geen kans heeft gekregen om zijn eigen spullen uit de bus te halen. Verder heeft [gedaagde] op de zitting verklaard dat hij Bestair om teruggave van de spullen heeft gevraagd en dat is toegezegd dat de spullen zouden worden nagezonden. Ook hier verbindt de kantonrechter aan het niet (zelf) verschijnen op de zitting door Bestair het gevolg dat Bestair de verklaring van [gedaagde] op de zitting onvoldoende heeft weersproken en dat ervan wordt uitgegaan dat het standpunt van [gedaagde] juist is. De dwangsom wordt beperkt tot € 200,00, gelet op de geschatte waarde van de persoonlijke eigendommen.
5.18.
De proceskosten komen voor rekening van Bestair, omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt Bestair tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 1.058,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
de tegenvordering
6.4.
vernietigt het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en Bestair;
6.5.
veroordeelt Bestair tot betaling aan [gedaagde] van € 643,75 netto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 oktober 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.6.
veroordeelt Bestair om een detectiekastje en badslippers van [gedaagde] binnen één week na de betekening van dit vonnis aan hem terug te geven op straffe van een dwangsom van € 200,00;
6.7.
veroordeelt Bestair tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vaststelt op € 264,00;
6.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 88 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3.Artikel 7:653 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
4.Zie:
5.Zie:
6.Zie:
7.Zie de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 30 juni 2020, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:GHAMS:2020:1833.
8.Artikel 7:653 lid 3, onder a, BW.