ECLI:NL:RBNHO:2023:856

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
15/108915-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met minderjarige: betrouwbaarheid verklaringen en steunbewijs

In deze zedenzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige neef. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer en het steunbewijs beoordeeld. De verdachte is vrijgesproken van handelingen waarvoor geen steunbewijs aanwezig was, maar is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden voor het plegen van ontuchtige handelingen met zijn destijds minderjarige neef. De rechtbank heeft ook een vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij € 3.000,00 aan smartengeld is toegekend.

De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de tante van het slachtoffer, die op 8 oktober 2020 aangifte deed van seksueel misbruik. Het slachtoffer heeft verklaard dat de verdachte hem gedurende meerdere jaren op verschillende momenten seksueel heeft betast. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat deze niet altijd gedetailleerd of consistent waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met het slachtoffer, die op het moment van de feiten jonger was dan zestien jaar.

De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die materiële en immateriële schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 3.361,20 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is tot betaling aan de Staat in geval van niet-betaling aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/108915-21 (P)
Uitspraakdatum: 31 januari 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 januari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 09 mei 2012 tot en met 8 mei 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer en/of in de gemeente Bloemendaal, in elk geval in Nederland, en/of in Spanje met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten van de penis van die [slachtoffer] , en/of
- het aftrekken van die [slachtoffer] , en/of
- het pijpen van die [slachtoffer] , en/of
- het laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] , en/of
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer] ;
2.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van
A
09 mei 2012 tot en met 8 mei 2016 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer en/of in de gemeente Bloemendaal, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zich laten pijpen door die [slachtoffer]
en/of
B
09 mei 2016 tot en met 08 mei 2020 te Spanje met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het duwen en/of brengen van zijn, verdachtes penis in de anus van die [slachtoffer] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
De aangifte gedaan door [aangever] is inconsistent met de getuigenverklaring die [slachtoffer] heeft afgelegd. De verklaring van [slachtoffer] is op onderdelen onlogisch, inconsistent en daarom onbetrouwbaar. Bovendien wordt deze verklaring niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Daarom moet de verdachte integraal worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
Bij de beoordeling van de bewijsvragen stelt de rechtbank het volgende voorop. Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Waarnemingen die de getuige persoonlijk heeft gedaan (zoals waargenomen emoties) kunnen onder omstandigheden steunbewijs opleveren.
Nadat zijn tante [aangever] op 8 oktober 2020 aangifte van seksueel misbruik van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) had gedaan, heeft [slachtoffer] op 3 november en 10 december 2020 verklaringen hierover afgelegd. [slachtoffer] heeft, kort samengevat, onder meer verklaard dat zijn oom (de verdachte) hem gedurende een aantal jaren, op verschillende momenten seksueel heeft betast, waarbij ook sprake is geweest van seksueel binnendringen. Dit is gebeurd vanaf het moment dat [slachtoffer] ongeveer negen jaar oud was totdat hij ongeveer vijftien jaar oud was. De seksuele handelingen bestonden voornamelijk uit het bij elkaar aanraken van de penis. Ook heeft [slachtoffer] verklaard dat hij op enig moment in de douche in de woning van de verdachte was en dat de verdachte daarbij kwam, vervolgens de penis van [slachtoffer] begon aan te raken, dat [slachtoffer] dit ook bij hem moest doen, dat de verdachte de penis van [slachtoffer] in zijn mond nam en dat en dat [slachtoffer] de penis van de verdachte in zijn mond moest nemen.
De rechtbank beoordeelt de verklaringen van [slachtoffer] in zijn geheel als betrouwbaar, met name gezien de hierna te bespreken manier waarop [slachtoffer] voor het eerst hiermee naar buiten is getreden. Dat de verklaringen hier en daar weinig gedetailleerd en niet helemaal gelijkluidend zijn, acht de rechtbank niet aan die betrouwbaarheid afdoen, gelet op de omstandigheid dat de toen zestienjarige [slachtoffer] zichtbaar moeite heeft gehad om over deze gebeurtenissen te spreken zoals door de politie is waargenomen (relaas proces-verbaal).
De rechtbank dient vervolgens te onderzoeken of de verklaringen zoals afgelegd door [slachtoffer] voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
In het dossier bevindt zich de getuigenverklaring van [getuige] , als zorgcoördinator verbonden aan [naam school] , de school van [slachtoffer] . Zij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij op 8 september 2020 een gesprek met [slachtoffer] heeft gehad naar aanleiding van zorgen omtrent zijn welzijn. In dat gesprek was [slachtoffer] van meet af aan zeer geëmotioneerd. Toen zij vroeg hoe het met hem ging, begon [slachtoffer] meteen heel hard te huilen. Ook klapte hij dicht. Er kwam hele hevige emotie uit. Daarop heeft zij enkele vragen gesteld. Op de vraag of [slachtoffer] weleens was aangeraakt op een manier die hij niet wilde, verloor hij de controle over zijn emoties. Op de vraag of het een bekende of naaste was geweest, gaf hij een bevestigend antwoord. [slachtoffer] gaf aan dat het de man van de zus van zijn oma was, [verdachte] .
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] worden ondersteund door de verklaring van [getuige] die, zoals hiervoor beschreven, zeer hevige emoties bij [slachtoffer] heeft waargenomen op het moment dat hij voor het eerst naar buiten trad met het seksueel misbruik. De rechtbank acht de verklaring van [getuige] echter niet voldoende om tot wettig en overtuigend bewijs te komen van alle aan de verdachte ten laste gelegde seksuele handelingen die zich in de gehele tenlastegelegde periode zouden hebben voorgedaan, nu die periode ongeveer acht jaren bestrijkt en ziet op handelingen die zich op verschillende momenten gedurende die jaren hebben voorgedaan. De rechtbank acht de verklaring van [getuige] in een te ver verwijderd verband staan om tot een bewezenverklaring van al die handelingen te komen. Ook als acht wordt geslagen op de verklaringen die door verschillende getuigen zijn afgelegd, komt de rechtbank niet tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring van de seksuele handelingen die zich op verschillende momenten gedurende die jaren hebben voorgedaan, zoals door [slachtoffer] is verklaard en ten laste gelegd. Deze getuigenverklaringen houden, kort gezegd, niet (veel) meer in dan dat wordt bevestigd dat [slachtoffer] regelmatig bij de verdachte en zijn gezin logeerde of mee op vakantie ging. De rechtbank acht die verklaringen te weinig specifiek om te kunnen dienen als steunbewijs.
Voor hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard ten aanzien van het over en weer aanraken van de penis en het over en weer in de mond nemen daarvan in de douche in de woning van de verdachte, vindt de rechtbank echter, naast de verklaring van [getuige] , steunbewijs in de verklaring die de verdachte zelf heeft afgelegd. De verdachte heeft zelf immers verklaard dat [slachtoffer] op een gegeven moment in zijn, verdachtes woning, onder de douche stond, dat hij de badkamer is binnengekomen en dat [slachtoffer] op dat moment een erectie had. Gelet op dit steunbewijs, gaat de rechtbank dan ook uit van de juistheid van de verklaring van [slachtoffer] over welke handelingen toen in die badkamer hebben plaatsgevonden en neemt die verklaring als uitgangspunt voor de bewezenverklaring.
Nu uit de verklaringen van [slachtoffer] en van de verdachte echter onvoldoende kan worden afgeleid welke leeftijd [slachtoffer] op dat moment had, komt de rechtbank op dit punt tot een vrijspraak van het onder feit 2A tenlastegelegde. De rechtbank kan onvoldoende vaststellen dat [slachtoffer] op dat moment jonger dan twaalf jaar moet zijn geweest.
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot een gedeeltelijke bewezenverklaring van hetgeen onder feit 1 is tenlastegelegd en tot vrijspraak van het overige.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op een tijdstip in de periode van 09 mei 2012 tot en met 8 mei 2020 in Nederland met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten van de penis van die [slachtoffer] , en
- het pijpen van die [slachtoffer] , en
- het laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] .
Hetgeen aan de verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over een op te leggen straf, nu hij zich op het standpunt heeft gesteld dat een vrijspraak moet volgen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met zijn destijds minderjarige neef. Het slachtoffer kwam veelvuldig over de vloer bij de verdachte, bij familiefeesten, om te logeren of om samen met vakantie te gaan. Het slachtoffer was zeer vertrouwd met de verdachte en zijn gezin. De rechtbank rekent de verdachte aan dat hij juist in deze situatie misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat seksueel misbruik grote schade kan toebrengen aan de (seksuele) ontwikkeling van een minderjarige jongen. De verdachte heeft daar als meerderjarige geen acht op geslagen en heeft hierdoor een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit en op de seksuele ontwikkeling van het slachtoffer.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit kan alleen een vrijheidsbenemende straf in de vorm van een gevangenisstraf als passende straf worden aangemerkt. Omdat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van een aanzienlijk deel van de ten laste gelegde feiten komt zij tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, [slachtoffer] , heeft een vordering tot schadevergoeding van € 34.361,20 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 4.361,20) en immateriële schade (€ 30.000,00) die hij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het misdrijf voor het laatst heeft plaatsgevonden. De gestelde materiele schade bestaat uit reiskosten (€ 361,20), toekomstige medische reiskosten (€ 2.000,00) en toekomstige medische kosten (€ 2.000,00).
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 361,20 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Ook de gestelde immateriële schade vloeit naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks voort uit het strafbare feit. Vergoeding van die immateriële schade acht de rechtbank billijk tot een bedrag van € 3.000,00 gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over de bedragen berekend vanaf respectievelijk 8 november 2022 (materiële schade) en 8 mei 2020 (immateriële schade) tot aan de dag der algehele voldoening.
De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank ziet als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte [kort gezegd: ontucht met iemand beneden de leeftijd van 16 jaar] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaalt dat het onder bewezen verklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.361,20bestaande uit € 361,20 als vergoeding voor de materiële en € 3.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
 8 8 november 2022 voor materiële schade à € 361,20
 8 8 mei 2020 voor immateriële schade à € 3.000,00
tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van €
3.361,20, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 43 dagen gijzeling en bepaalt het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
 8 8 november 2022 voor materiële schade à € 361,20
 8 8 mei 2020 voor immateriële schade à € 3.000,00
tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. A.M. den Hollander, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 januari 2023.