ECLI:NL:RBNHO:2023:853

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
15/129727-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving van een vriendin van de dochter van de verdachte met gebruik van tie-wraps, sok en sjaal

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte heeft een vriendin van zijn dochter tijdens een bezoek in zijn woning met tie-wraps vastgebonden, een sok in haar mond gestopt en een sjaal voor haar ogen gebonden. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de vrijheidsberoving van beperkte duur was, het een ernstig feit betreft dat de lichamelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van het slachtoffer ernstig heeft aangetast. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder ambulante behandeling en een meldplicht bij de reclassering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak, stellende dat de aangeefster had ingestemd met de handelingen in het kader van een rollenspel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de handelingen van de verdachte, ondanks de aanvankelijke toestemming van de aangeefster, uiteindelijk een wederrechtelijk karakter kregen toen de aangeefster kenbaar maakte dat zij de handelingen niet meer wilde ondergaan.

De rechtbank heeft de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, rekening houdend met zijn psychische toestand en het risico op recidive. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 750,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750,-, bij gebreke van betaling te vervangen door gijzeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/129727-22 (P)
Uitspraakdatum: 31 januari 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 januari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.J.A. Colijn en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.B. Stenger, advocaat te Schiphol, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 23 mei 2022 tot en met 24 mei 2022 te Haarlem, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte,
- de handen/polsen van die [slachtoffer] één of meermalen (strak) met tie-wraps vastgebonden en/of vastgebonden gehouden en/of
- ( vervolgens) één of meermalen een sok in de mond van die [slachtoffer] gedaan/gestopt en/of
- ( vervolgens) een sjaal om het gezicht van die [slachtoffer] gebonden en/of gebonden gehouden
- de schouders van die [slachtoffer] stevig en/of hardhandig vastgepakt en/of vastgepakt gehouden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat de vereiste wederrechtelijkheid ontbreekt. Volgens de raadsvrouw is sprake geweest van een rollenspel waarmee de aangeefster [slachtoffer] heeft ingestemd. De raadsvrouw voert daarbij meer specifiek aan dat de aangeefster heeft ingestemd met het gebruik van de tie-wraps om haar polsen vast te binden. De handelingen met de sok en de sjaal zijn niet aan te merken als vrijheidsberovende handelingen. Daarnaast ontkent de verdachte de schouders van de aangeefster te hebben vastgepakt.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat, hoewel de aangeefster aanvankelijk toestemming heeft gegeven voor het rollenspel met de tie-wraps, vervolgens wel sprake is geweest van een wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de gedetailleerde verklaring van de aangeefster, die door andere bewijsmiddelen (waaronder de verklaring van de verdachte) wordt ondersteund, leidt de rechtbank af dat de verdachte tie-wraps om haar beide polsen heeft gedaan, zij na enige moeite de rechterhand uit een tie-wrap heeft kunnen krijgen en zij vervolgens heeft gevoeld dat de verdachte beide tie-wraps strakker om haar polsen heeft gedaan. Aangeefster heeft daarop meerdere keren gezegd dat het pijn deed en dat de verdachte de tie-wraps los moest maken. Ook uit de verklaring van de verdachte bij de politie volgt dat de aangeefster kenbaar heeft gemaakt het niet (meer) te willen. Op dat moment had het de verdachte naar het oordeel van de rechtbank duidelijk moeten zijn dat de aangeefster de handelingen niet (meer) wilde ondergaan en kregen de handelingen bij voortzetting daarvan een wederrechtelijk karakter.
Uit de verklaringen van zowel de aangeefster als de verdachte volgt daarnaast dat de verdachte, terwijl de aangeefster (weer) met de tie-wraps vastgebonden was, een sok in de mond en een sjaal om het gezicht van de aangeefster heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank moeten deze handelingen beschouwd worden als handelingen ter ondersteuning van de wederrechtelijk vrijheidsberoving door middel van de tie-wraps, en maken zij daar dus in zoverre deel van uit. Met de sok in haar mond en de sjaal voor haar ogen werd de aangeefster namelijk de mogelijkheid ontnomen om hulp te roepen en zich te oriënteren om te kunnen vluchten. Daarbij is relevant dat deze ondersteunende handelingen door de verdachte zijn verricht nadat de aangeefster duidelijk kenbaar had gemaakt dat zij losgemaakt wilde worden.
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar ook bij de schouders heeft gepakt om te voorkomen dat ze weg kon komen. Deze verklaring vindt voldoende steun in de verklaring van de verdachte dat hij de aangeefster bij de arm heeft gepakt, toen zij naar buiten wilde gaan.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 23 mei 2022 tot en met 24 mei 2022 te Haarlem, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte,
- de polsen van die [slachtoffer] strak met tie-wraps vastgebonden en
- vervolgens een sok in de mond van die [slachtoffer] gedaan en
- een sjaal om het gezicht van die [slachtoffer] gebonden en
- de schouders van die [slachtoffer] vastgepakt.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 86 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Een en ander met aftrek van de tijd die hij reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Ten aanzien van de voorwaarde dat de verdachte zich ambulant laat behandelen met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname bij een terugval in middelengebruik, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat voor deze kortdurende klinische opname geen nader bevel door de rechter noodzakelijk is. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zullen worden verklaard en dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om in het geval van bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met de voorgestelde bijzondere voorwaarden. De raadsvrouw heeft een korter voorwaardelijk deel bepleit dan voorgesteld door de officier van justitie.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van een vriendin van zijn dochter, door haar tijdens een bezoek in zijn woning met tie-wraps vast te binden, een sok in haar mond te doen en een sjaal voor haar ogen te binden. Hoewel de vrijheidsberoving van beperkte duur is geweest, betreft het een ernstig feit, waarmee de verdachte de lichamelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van het slachtoffer ernstig heeft aangetast. Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat het slachtoffer gedurende de vrijheidsberoving geen idee heeft gehad wat de verdachte met haar van plan was, hoe lang het zou duren en hoe de situatie voor haar zou eindigen, hetgeen uitermate angstaanjagend moet zijn geweest voor haar. In de onderbouwing van haar vordering als benadeelde partij verklaart zij nog altijd de gevolgen hiervan te ondervinden.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 28 december 2022 en in het bijzonder gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 24 oktober 2022 van
[reclasseringswerkster] als reclasseringswerkster verbonden aan GGZ Fivoor Haarlem en de aanvulling daarop per e-mailbericht van 13 januari 2022. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, te weten 1) een meldplicht bij de reclassering, 2) ambulante behandeling met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname in een zorginstelling, 3) drugsverbod, 4) meewerken aan middelencontrole en 5) contactverbod met [slachtoffer] .
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij bereid is zich te houden aan de naleving van de bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de door drs. J. Yntema, GZ-psycholoog, opgemaakte Pro Justitia rapportage van 28 september 2022. Het psychologisch rapport houdt onder meer in dat bij de verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van cocaïne en van trekken van een antisociale- persoonlijkheidsstoornis. Ook is er sprake van een licht verstandelijk beperkt niveau en mogelijk een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De stoornissen zorgen voor disfunctioneren op alle levensgebieden. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was dit ook aan de orde. Door de psycholoog wordt geadviseerd om het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt op matig ingeschat.
Met de conclusie van voornoemd rapport kan de rechtbank zich verenigen en de rechtbank neemt deze over. De rechtbank beschouwt de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar en zal daar in strafmatigende zin rekening mee houden.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een deel van deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals hieronder is bepaald.
In lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad en anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat aan de voorwaarde van ambulante behandeling niet zonder tussenkomst van de rechter de aanvullende voorwaarde van een kortdurende klinische opname kan worden verbonden. Gelet hierop wordt de klinische opname als onderdeel van een ambulante behandeling weliswaar opgenomen als bijzondere voorwaarde, maar met daarbij de toevoeging dat deze alleen ten uitvoer kan worden gelegd nadat dit door de rechter is bevolen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, aangezien er niet aan het vereiste wordt voldaan dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering ter grootte van € 1.500, ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag moet worden gematigd.
Met betrekking tot deze gevorderde immateriële schadevergoeding stelt de rechtbank vast dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde strafbare feit en zij acht op basis van de onderbouwing van die schade en de beschikbare gegevens in deze procedure, toewijzing tot een bedrag van € 750, billijk. De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waaronder het gebleken letsel aan de polsen van de benadeelde partij, in het licht van bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toekennen. In het meer gevorderde aan immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: wederrechtelijke vrijheidsberoving] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f en 282 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
2 (twee) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
 zich gedurende de proeftijd bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Zijlweg 148 C in Haarlem zal melden, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht; zich ambulant zal laten behandelen door Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek van de veroordeelde kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de veroordeelde zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt.
 geen drugs gebruikt en zal meewerken aan urineonderzoek om dit verbod te controleren, zolang en indien de reclassering dit nodig acht. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
 meewerkt aan controle op het gebruik van drugs (cocaïne) om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
 gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ) zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van het contactverbod.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 750,als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen voorzitter,
mrs. J.C. van den Bos en A.M.C. de Haan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 januari 2023.