ECLI:NL:RBNHO:2023:85

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
C/15/335398 / TH ZA 23-1
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijk huisverbod en schending hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een huisverbod dat door de burgemeester was opgelegd. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat, had beroep ingesteld tegen de besluiten van 22 en 30 december 2022, waarbij hem een tijdelijk huisverbod en een contactverbod met zijn echtgenote en minderjarig kind was opgelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de hoorplicht was geschonden, omdat verzoeker niet was gehoord voordat het huisverbod werd opgelegd. Dit leidde tot de conclusie dat het besluit van 22 december 2022 in strijd was met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter verklaarde het beroep tegen dit besluit gegrond en vernietigde het besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand tot 1 januari 2023.

Wat betreft het besluit van 30 december 2022 oordeelde de voorzieningenrechter dat de burgemeester bevoegd was om het huisverbod te verlengen, omdat de omstandigheden niet waren verbeterd en er nog steeds een ernstig vermoeden van gevaar bestond. Het beroep tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen belang meer was bij een uitspraak hierover. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die recht had op rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures en de zorgvuldigheid bij het opleggen van huisverboden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
voorzieningenrechter
Wet tijdelijk huisverbod
zaak-/rekestnummers: C/15/335398 / TH ZA 23-1 (voorlopige voorziening)
C/15335400 / FA RK 23-25 (beroep)
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb van 9 januari 2023
in de zaak van
[verzoeker], verzoeker, tevens eiser, hierna te noemen: verzoeker,
wonende te [plaats] ,
gemachtigde: mr. A.T. Leigh, advocaat te Haarlem,
tegen
de burgemeester van de gemeente [gemeente], verweerder,
zetelende te [plaats] ,
gemachtigde: mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem,
in welke zaak belanghebbende is:
[echtgenote van verzoeker], echtgenote van verzoeker,
wonende te [plaats] .

1.De procedure

1.1
Bij besluit van 22 december 2022 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod als bedoeld in de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) met een contactverbod met echtgenote en hun minderjarig kind [de minderjarige] opgelegd voor de periode van 22 december 2022 17:34 uur tot 1 januari 2023 17:34 uur.
Bij besluit van 30 december 2022 is het huisverbod met contactverbod verlengd met een aansluitende periode van achttien dagen, dus tot 19 januari 2023 17:34 uur.
1.2
Tegen de besluiten van 22 en 30 december 2022 (hierna: de bestreden besluiten) heeft verzoeker bij brief van 3 januari 2023 beroep ingesteld en tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen, namelijk schorsing van de bestreden besluiten totdat op het beroep is beslist.
1.3
Verweerder heeft op 6 januari 2023 de volgende stukken ingediend:
  • het formulier Situatie ter plaatste van 22 december 2022;
  • het formulier Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld van 22 december 2022;
  • het bestreden besluit van 22 december 2022;
  • het proces-verbaal van bevindingen van de hulpofficier van justitie van 23 december 2022;
  • het formulier Zorgadvies t.b.v. het verlengen/intrekken van een tijdelijk huisverbod van 29 december 2022;
  • het formulier Beleidsadvies t.b.v. het verlengen/intrekken van een tijdelijk huisverbod van 30 december 2022;
  • het bestreden besluit van 30 december 2022;
  • het formulier Episodejournaal.
1.4
Verzoeker heeft op 6 januari 2022 zijn beroep van dezelfde datum, met bijlage, tegen de gedragsaanwijzing van 23 december 2022 overgelegd.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2023. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde;
  • verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld door de beleidsmedewerker van de gemeente [beleidsmedewerker] .
Echtgenote van verzoeker is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.De beoordeling

2.1
Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2.3
Aangezien alle voor een beslissing relevante feiten en omstandigheden aan de orde zijn geweest, meent de voorzieningenrechter, partijen gehoord hebbende, dat nader onderzoek in dit geval redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen. Daarom zal de voorzieningenrechter gebruikmaken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang, zodat verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek. Het feit dat het huisverbod nog van kracht is, brengt spoedeisendheid met zich.
2.5
De voorzieningenrechter toetst de bestreden besluiten aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid. Daarnaast dient de voorzieningenrechter ambtshalve te beoordelen of het bestreden besluit zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd.
2.6
Op grond van artikel 2 van de Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
Op grond van artikel 9 van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
2.7
Gelet op de inhoud van de overgelegde stukken en wat ter zitting naar voren is gebracht, stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoekster door verweerder niet is gehoord over de voorgenomen oplegging van het huisverbod.
Hoewel in het formulier Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld van 22 december 2022 een reactie van verzoeker is opgenomen, blijkt hieruit niet dat verzoeker – al dan niet met bijstand van een tolk in de Griekse taal - door verweerder over het voornemen tot oplegging van het huisverhuis is gehoord. Uit het formulier Episodejournaal blijkt dat evenmin. Gezien de verklaring van [beleidsmedewerker] ter zitting dat beoogde uithuisgeplaatsen nooit door verweerder worden gehoord voordat een huisverbod wordt opgelegd, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de ontbrekende vermelding van het horen van verzoeker op voornoemde formulieren geen omissie betreft.
Uit de inhoud van de overgelegde stukken blijkt ook niet dat het horen van verzoeker onmogelijk was.
Verweerder heeft hiermee in strijd gehandeld met artikel 4:8 van de Awb.
2.8
Nu de hoorplicht is geschonden, is het bestreden besluit van 22 december 2022 in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde vereiste dat een besluit zorgvuldig moet worden voorbereid. Het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit van 22 december 2022 zal om die reden gegrond worden verklaard en het bestreden besluit van 22 december 2022 vernietigd.
2.9
De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 22 december 2022 in stand kunnen blijven, nu verzoeker in beroep in de gelegenheid is geweest zich over dat bestreden besluit uit te laten.
2.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder bevoegd was het bestreden besluit van 22 december 2022 te nemen en van die bevoegdheid in redelijkheid ook gebruik heeft kunnen maken. Uit de dossierstukken is af te leiden dat er in 2022 meerdere meldingen van (gewelds)incidenten zijn geweest, namelijk op 28 januari 2022, 7 februari 2022 en 14 december 2022. Op de laatstgenoemde datum heeft de politie lichamelijk letsel bij echtgenote van verzoeker waargenomen. Daarnaast maakt de voorzieningenrechter uit de context van de omschrijving ‘Aanleiding en verloop’ in het formulier Situatie ter plaatse van 22 december 2022 op dat er ook in november 2022 een melding is gedaan. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningen in redelijkheid kunnen concluderen dat er langdurig sprake is van geweldsincidenten en dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
2.11
Gezien het voorgaande zal de voorzieningenrechter de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 22 december 2022 in stand laten.
2.12
Gelet op de inhoud van de overgelegde stukken en wat ter zitting naar voren is gekomen, is de voorzieningenrechter tevens van oordeel dat verweerder bevoegd was het bestreden besluit van 30 december 2022 te nemen en van die bevoegdheid in redelijkheid ook gebruik heeft kunnen maken.
2.13
De situatie ten tijde van het bestreden besluit van 30 december 2022 was immers niet beter of anders dan tijde van de oplegging van het huisverbod en contactverbod. Op grond van feiten en omstandigheden van de actuele situatie, zoals vermeld in het zorgadvies van 29 december 2022, het beleidsadvies van 30 december 2022 en het bestreden besluit van dezelfde datum, bestond er op 30 december 2022 nog steeds een ernstig vermoeden dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van zijn echtgenote, dat de hulpverlening nog niet van de grond is gekomen en dat er nog geen (veiligheids)afspraken zijn gemaakt.
De omstandigheid dat verzoeker beperkte mogelijkheden heeft een onderdak te vinden en het huisverbod negatieve gevolgen heeft voor zijn werk, is bij het verlengen van een tijdelijk huisverbod niet van doorslaggevende betekenis. Het belang van de veiligheid van echtgenote en dochter, heeft verweerder zwaarder kunnen laten wegen dan de belangen van verzoeker en verweerder heeft daarom het huisverbod kunnen verlengen. Verweerder heeft een dergelijke afweging op grond van de omstandigheden van dit geval redelijkerwijs kunnen maken.
2.14
Tot slot dient te worden beoordeeld of er op dit moment aanleiding bestaat het huisverbod op te heffen omdat aangenomen kan worden dat het gevaar is geweken. Hiervoor bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding. Er is immers nog geen hulpverlening gestart, het is nog niet gelukt om veiligheidsafspraken te maken en een tweede gesprek daartoe bij Veilig Thuis moet nog gaan plaatsvinden.
2.15
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit van 30 december 2022 ongegrond zal worden verklaard.
2.16
Nu de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak, heeft verzoekster geen belang meer bij een uitspraak op zijn verzoek om voorlopige voorziening, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
2.17
De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoekster heeft gemaakt en de gemeente als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.6784,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep (1 punt voor het verzoekschrift en het beroepschrift gezamenlijk – vanwege de samenhang van de zaken – en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, worden deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb betaald aan de rechtsbijstandverlener.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1
verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 22 december 2022 gegrond;
3.2
vernietigt het bestreden besluit van 22 december 2022;
3.3
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 22 december 2022 in stand blijven tot en met 1 januari 2023 om 17:34 uur;
3.4
verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 30 december 2022 ongegrond;
3.5
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
3.6
veroordeelt verweerder in de proceskosten en wijst de gemeente [gemeente] aan als de rechtspersoon die € 1.674,- dient te betalen aan rechtsbijstandverlener van verzoeker in verband met de redelijkerwijs gemaakte proceskosten voor het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep gezamenlijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.M.A. Bataille, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Hausenblasová, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2023.
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.