In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een huisverbod dat door de burgemeester was opgelegd. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat, had beroep ingesteld tegen de besluiten van 22 en 30 december 2022, waarbij hem een tijdelijk huisverbod en een contactverbod met zijn echtgenote en minderjarig kind was opgelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de hoorplicht was geschonden, omdat verzoeker niet was gehoord voordat het huisverbod werd opgelegd. Dit leidde tot de conclusie dat het besluit van 22 december 2022 in strijd was met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter verklaarde het beroep tegen dit besluit gegrond en vernietigde het besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand tot 1 januari 2023.
Wat betreft het besluit van 30 december 2022 oordeelde de voorzieningenrechter dat de burgemeester bevoegd was om het huisverbod te verlengen, omdat de omstandigheden niet waren verbeterd en er nog steeds een ernstig vermoeden van gevaar bestond. Het beroep tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen belang meer was bij een uitspraak hierover. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die recht had op rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures en de zorgvuldigheid bij het opleggen van huisverboden.