ECLI:NL:RBNHO:2023:8497

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
22/3117
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen last onder dwangsom

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 17 mei 2022, waarbij het bezwaar van eiser tegen een opgelegde last onder dwangsom niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft op 2 juni 2023 de zaak behandeld, waarbij de vader van eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank heeft de uitspraak onmiddellijk na de zitting gedaan.

De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift door eiser is overschreden en dat er geen verschoonbare reden is voor deze termijnoverschrijding. Eiser had op 1 juni 2021 een last onder dwangsom opgelegd gekregen, maar diende pas op 20 augustus 2021 bezwaar in, meer dan 11 weken na het primaire besluit. Eiser voerde aan dat hij door een motorongeluk niet in staat was zijn post te openen, maar de rechtbank oordeelt dat het niet openen van post voor rekening van eiser komt, gezien de omstandigheden.

De rechtbank concludeert dat verweerder het bezwaar van eiser op toereikende gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard, waardoor het besluit van 1 juni 2021 tot het opleggen van de last onder dwangsom in beginsel onherroepelijk is. De rechtbank verwijst het bezwaar van 1 december 2022 tegen de invorderingsbeschikking terug naar verweerder voor verdere behandeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/3117
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
gemachtigde: mr. K.A. Drechsler, ambtenaar ten stadhuize.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 17 mei 2022 (het bestreden besluit), waarbij verweerder eisers bezwaar tegen een aan hem opgelegde last onder dwangsom niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiser de vader van eiser, [naam] , en de gemachtigde van verweerder.
1.3
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- verwijst het bezwaar van 1 december 2022 tegen de invorderingsbeschikking van 22 november 2022 terug naar verweerder om daar alsnog op te beslissen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het gaat in deze uitspraak enkel over de vraag of verweerder de bezwaren van eiser gericht tegen de last onder dwangsom, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank kan in deze procedure geen inhoudelijk oordeel (meer) geven over de last onder dwangsom zelf. Het op 22 november 2022 genomen invorderingsbesluit voor de dwangsom, die inmiddels zou zijn verbeurd, beoordeelt de rechtbank ook niet inhoudelijk. Dat moet verweerder alsnog doen.
3. De niet-ontvankelijkverklaring is als volgt tot stand gekomen. Op 1 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd tot het verwijderen en verwijderd houden van de zonder omgevingsvergunning gebouwde aanbouw aan eisers woning en het gebruik in strijd met het bestemmingsplan van die aanbouw als (tweede) woning op het perceel. Bij bezwaarschrift dat verweerder op 20 augustus 2021 heeft ontvangen, heeft eiser aangegeven dat hij, ondanks dat hij zich bewust is van de termijnoverschrijding, graag alsnog bezwaar wenst te maken. Dit bezwaar dateert van ruim 11 weken na het primaire besluit. Per brief van 27 augustus 2021 heeft verweerder eiser verzocht om binnen een termijn van veertien dagen de gronden van het bezwaar in te dienen. Op 8 september 2021 heeft eiser een brief aan verweerder gestuurd waarin hij laat weten dat hij als gevolg van een motorongeluk op 30 mei 2021 anderhalf jaar moet revalideren en niet kan lezen of schrijven.
Eiser heeft ongeveer drie weken in het ziekenhuis gelegen.
Eiser heeft bij deze brief een machtiging overgelegd waarbij hij zijn ouders machtigt om zijn belangen te behartigen. Bij brief van 18 maart 2022 heeft verweerder eiser en zijn gemachtigden uitgenodigd voor een hoorzitting op 26 april 2022. Eiser en zijn gemachtigden zijn toen niet verschenen. Verweerder heeft het bezwaar vervolgens met het bestreden besluit van 17 mei 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
4. Aan de niet-ontvankelijkverklaring heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift te laat is ingediend, terwijl voor deze termijnoverschrijding geen verschoonbare reden bestaat als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast heeft verweerder aan de niet-ontvankelijkverklaring ten grondslag gelegd dat eiser, ondanks het verzoek daartoe, geen gronden van bezwaar heeft ingediend.
5. Eiser voert aan dat hij als gevolg van het ongeluk niet in staat was zijn administratie bij te houden. Eén van zijn gemachtigden, zijn vader, heeft toen wel regelmatig zijn post uit zijn huis opgehaald, maar heeft deze niet geopend, omdat hij – zo verklaarde de vader ter zitting – het niet juist vond aan zijn zoon gerichte post open te maken en te lezen, terwijl eiser toen niet goed in staat was zijn post zelf te openen en te lezen.
6. Verweerder heeft het bezwaar van eiser op toereikende gronden niet-ontvankelijk verklaard. Het besluit dateert van 1 juni 2021, dat betekent dat eiser uiterlijk 13 juli 2021 bezwaar kon maken. Eiser heeft dit echter pas op 20 augustus 2021 gedaan.
7. Alhoewel de rechtbank er begrip voor kan opbrengen dat de vader het briefgeheim van eiser niet wilde schenden, komt het niet meteen openen van de post en daar niet direct adequaat op reageren in dit geval voor rekening van eiser. De ouders waren bekend met de (ernstige) fysieke beperkingen van eiser als gevolg van het ongeluk. Eiser was na drie weken in het ziekenhuis bij hen thuis aan het revalideren. Zij konden wel met hem communiceren en zij konden dus ook overleggen over het openen van (belangrijke) post. Voorts waren eiser en zijn ouders, zo bevestigde de vader ter zitting, er van op de hoogte dat verweerder voornemens was te gaan handhaven. Eiser had op 4 mei 2022 ook zijn zienswijze over het voornemen tot het opleggen van de last gegeven. Het overschrijden van de bezwaartermijn is daarom in dit geval niet verschoonbaar. Daar komt nog bij dat eiser het bezwaar niet van gronden had voorzien.
8. Ook het uitnodigen voor de hoorzitting is correct verlopen. Het staat vast dat de uitnodiging naar het door eiser en de ouders, die eiser in bezwaar als zijn gemachtigden had aangewezen, opgegeven adres is verzonden en tevens naar het e-mailadres van de moeder van eiser, een van die gemachtigden. Dat e-mailadres stond ook op bezwaarschrift vermeld. Ter zitting is vastgesteld dat dit e-mailadres juist is. Nu de uitnodiging ook per post was gezonden, kan in het midden blijven of de gemachtigden kenbaar hadden gemaakt dat e-mail adres voor berichten te willen gebruiken. Dat de ouders inmiddels waren verhuisd zonder een adreswijziging aan verweerder door te geven, brengt ook niet mee dat het mislukken van de uitnodiging voor de zitting aan verweerder moet worden toegerekend.
9. Voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van 20 augustus 2021 op toereikende gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat heeft tot gevolg dat het besluit van 1 juni 2021 tot het opleggen van de last onder dwangsom in beginsel onherroepelijk is.
10. Op 22 november 2022 heeft verweerder aan eiser een invorderingsbeschikking verzonden voor de dwangsom die volgens verweerder inmiddels zou zijn verbeurd. Het door eiser op 1 december 2022 hiertegen ingediende bezwaarschrift heeft verweerder, met toepassing van artikel 5:39, eerste lid, Awb, doorgezonden aan deze rechtbank, om aan te haken bij het onderhavige beroep. De rechtbank ziet aanleiding om dit bezwaar ingevolge het tweede lid van artikel 5:39 Awb terug te verwijzen naar verweerder om alsnog als bezwaarschrift in behandeling te nemen. In dat kader zullen partijen nog eens kunnen bezien op welke wijze hun geschil over de illegale aanbouw eventueel nog anders kan worden opgelost.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het bezwaar van eiser terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard en de last onder dwangsom in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van proceskosten, voor zover al gemaakt.
12. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2023 door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Pruntel, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.