ECLI:NL:RBNHO:2023:8378

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
10350425 \ WM VERZ 23-152
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om toekenning van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure na niet-ontvankelijk verklaring door officier van justitie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep dat was ingesteld door betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie. De officier had het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. Betrokkene had eerder een administratieve sanctie opgelegd gekregen en had hiertegen beroep ingesteld. De kantonrechter heeft de zaak behandeld op de zitting van 25 april 2023, waar zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als de gemachtigde van betrokkene aanwezig waren.

De kantonrechter overwoog dat de officier van justitie terecht het beroep niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de beschikking door de opsporingsinstantie was ingetrokken en het verzoek om proceskostenvergoeding niet kon worden toegewezen. De gemachtigde van betrokkene stelde dat, nu de inleidende beschikking was ingetrokken, het verzoek om proceskostenvergoeding moest worden toegekend. De kantonrechter concludeerde echter dat de intrekking van de beschikking op 14 september 2022 aan betrokkene was verzonden en dat hij op de hoogte was van de vernietiging van de beschikking op het moment dat hij beroep instelde op 23 september 2022.

Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter het beroep ongegrond en wees het verzoek om vergoeding van de proceskosten af. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Woerdman, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits de boete meer dan € 110,00 bedraagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer : 10350425 \ WM VERZ 23-152
CJIB-nummer : 252180923
Uitspraakdatum : 15 mei 2023
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : mr. O. Acar, Appjection B.V. te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

1.1.
Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 25 april 2023. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is ook verschenen.
1.3.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.
1.4.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

2.Overwegingen

2.1.
De officier van justitie heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat de opsporingsinstantie de beschikking heeft ingetrokken en het verzoek op proceskosten afgewezen. Het beroepschrift van gemachtigde van betrokkene richt zich alleen tot de toekenning van proceskostenvergoeding. Het beroepschrift aan de kantonrechter dient dus behandeld te worden als een verzoek op de voet van artikel 13a WAHV.
2.2.
De gemachtigde stelt dat betrokkene administratief beroep heeft ingesteld, waarna de officier van justitie betrokkene te kennen heeft gegeven dat de beschikking is ingetrokken en dat het administratief beroep kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Gemachtigde is van mening dat, nu de inleidende beschikking is ingetrokken, het verzoek om proceskostenvergoeding dient te worden toegekend.
2.3.
Ter zitting stelt de vertegenwoordiger van de officier van justitie dat uit de administratie van het CVOM te Utrecht blijkt dat de beschikking door de opsporingsinstantie op 13 september 2022 is ingetrokken. Uit het zaakoverzicht in het dossier blijkt uit de vermelding “datum actief 14-09-2022” dat de intrekking vervolgens op 14 september 2022 aan betrokkene is verzonden. Tevens heeft de vertegenwoordiger van de officier van justitie toegelicht dat de beschikking op een latere datum wordt gedagtekend om zo de beroepstermijn ruimer te stellen en deze op die manier voor betrokkenen zeker te stellen.
2.4.
De kantonrechter overweegt dat op basis van artikel 3:40 Awb een besluit niet in werking treedt voordat deze is bekendgemaakt. Aansluitend luidt artikel 3:41, lid 1 Awb: “
de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager”.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de vertegenwoordiger van de officier van justitie ter zitting voldoende aannemelijk heeft kunnen maken dat de intrekking van de beschikking op 14 september 2022 is verzonden en dat daarom mag worden aangenomen dat de intrekking betrokkene reeds vóór 23 september 2022 heeft bereikt. Dat de boete zelf ook op 14 september 2022 is gedagtekend maakt dat, gelet op de toelichting van de CVOM ter zitting, niet anders. Het CVOM heeft immers toegelicht dat een boete doorgaans op een latere datum wordt gedagtekend in het belang van betrokkene om zo de beroepstermijn ruimer te stellen.
2.6.
De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat het besluit op het moment van het instellen van beroep door betrokkene op 23 september 2022 reeds aan hem bekend was gemaakt en betrokkene dus op de hoogte was van het feit dat de beschikking inmiddels was vernietigd.
2.7.
De officier van justitie heeft daarom op 23 september 2022 terecht het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. Het beroep is dus ongegrond.
2.8.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om proceskosten toe te kennen, omdat het beroep ongegrond wordt verklaard.
De uitspraak
De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep ongegrond;
‒ wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Woerdman, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 110,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: