In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiseres, die in het verleden gehuwd was met gedaagde, de opheffing van beslag dat door gedaagde is gelegd op haar banktegoeden en voertuig. Dit beslag is gelegd naar aanleiding van een eerder vonnis van 6 juni 2023, waarin eiseres werd opgedragen om procedures in Iran met betrekking tot een bruidsschat van 314 gouden munten te staken. Eiseres stelt dat er geen dergelijke procedures meer lopen en dat het beslag onrechtmatig is gelegd omdat er geen dwangsommen zijn verbeurd. De voorzieningenrechter oordeelt dat het beslag inderdaad onrechtmatig is, omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat eiseres niet aan het vonnis heeft voldaan. De voorzieningenrechter schorst ook de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis, omdat het handelen van gedaagde als misbruik van recht wordt aangemerkt. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van eiseres toe, inclusief de opheffing van het beslag en de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 6 juni 2023. Tevens wordt een dwangsom van € 500,- per dag opgelegd voor het geval gedaagde niet aan de opheffingsverplichting voldoet, met een maximum van € 10.000,-. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.