ECLI:NL:RBNHO:2023:8347

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
C/15/341735 / KG ZA 23-366
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing tenuitvoerlegging vonnis en opheffing beslag in kort geding over bruidsschat

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiseres, die in het verleden gehuwd was met gedaagde, de opheffing van beslag dat door gedaagde is gelegd op haar banktegoeden en voertuig. Dit beslag is gelegd naar aanleiding van een eerder vonnis van 6 juni 2023, waarin eiseres werd opgedragen om procedures in Iran met betrekking tot een bruidsschat van 314 gouden munten te staken. Eiseres stelt dat er geen dergelijke procedures meer lopen en dat het beslag onrechtmatig is gelegd omdat er geen dwangsommen zijn verbeurd. De voorzieningenrechter oordeelt dat het beslag inderdaad onrechtmatig is, omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat eiseres niet aan het vonnis heeft voldaan. De voorzieningenrechter schorst ook de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis, omdat het handelen van gedaagde als misbruik van recht wordt aangemerkt. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van eiseres toe, inclusief de opheffing van het beslag en de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 6 juni 2023. Tevens wordt een dwangsom van € 500,- per dag opgelegd voor het geval gedaagde niet aan de opheffingsverplichting voldoet, met een maximum van € 10.000,-. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/341735 / KG ZA 23-366
Vonnis in kort geding van 16 augustus 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 2],
eiseres,
advocaat mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 1],
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Heerebout te [plaats 2].
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 4
  • de aanvullende producties 5 en 6 van de zijde van [eiser]
  • de producties 1 t/m 9 van de zijde van [gedaagde]
  • de producties 10 t/m 14 van de zijde van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling van 8 augustus 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
  • de pleitaantekeningen van mr. Hashem Jawaheri namens [eiser]
  • de pleitnotitie van mr. Heerebout namens [gedaagde].
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • [eiser], bijgestaan door mr. Hashem Jawaheri voornoemd
  • [gedaagde], bijgestaan door mr. Heerebout voornoemd.
Tevens was aanwezig:
- de heer [tolk], tolk voor [eiser].
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
[eiser] is bij kort geding vonnis van 6 juni 2023 geboden de procedures in Iran, betreffende een bruidsschat van 314 gouden munten te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom. [gedaagde] heeft opdracht gegeven het vonnis te executeren. [eiser] stelt zich op het standpunt dat er geen procedures in Iran betreffende de bruidsschat lopen en na 6 juni 2023 ook niet hebben gelopen. Volgens [eiser] zijn er dan ook ten onrechte beslagen gelegd onder de bank en op haar auto. Zij vordert opheffing van die beslagen. [eiser] wil ook dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van 6 juni 2023 wordt geschorst, omdat dat vonnis berust op een juridische dan wel feitelijk missslag door een verkeerde interpretatie van haar verweer ter zitting. [gedaagde] maakt misbruik van bevoegdheid door het vonnis te executeren.
2.2.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het beslag onrechtmatig is gelegd, omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat dwangsommen zijn verbeurd. Dit heeft tot gevolg dat de ten laste van [eiser] gelegde beslagen moeten worden opgeheven. Ook levert onverkorte tenuitvoerlegging van het vonnis van 6 juni 2023 in de gegeven omstandigheden misbruik van recht op. Daarom wordt de tenuitvoerlegging van het vonnis geschorst.

3.Feiten

3.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Het huwelijk is in 2018 beëindigd door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers.
3.2.
In de huwelijksakte zijn partijen een bruidsgave overeengekomen van (onder meer) 314 'Bahar Azadi Gold Coins'. Bij beschikking van 26 mei 2020 heeft het gerechtshof Amsterdam bepaald dat [gedaagde] de bruidsgave aan [eiser] verschuldigd is.
3.3.
[eiser] is tevens in Iran een procedure tegen [gedaagde] gestart. De familierechtbank van de stad Kashan heeft bij uitspraak van 1 februari 2023 geoordeeld dat de bruidsgave reeds door [gedaagde] is betaald en er geen schuldenlast van hem meer jegens [eiser] bestaat.
3.4.
[eiser] heeft tegen de uitspraak van 1 februari 2023 hoger beroep ingesteld. De uitspraak in hoger beroep van 18 april 2023 heeft niet tot een andere beslissing geleid.
3.5.
Op 4 mei 2023 heeft [gedaagde] heeft in Nederland een kort geding procedure aanhangig gemaakt. In die procedure heeft [gedaagde] gevorderd [eiser] te gebieden om de procedures over de bruidsschat, of over welke zaak dan ook, in Iran te staken en gestaakt te houden en aan dit gebod een dwangsom te verbinden.
3.6.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 6 juni 2023 is [eiser] geboden om de procedure(s) in Iran, voor wat betreft de bruidsschat van 314 gouden munten te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- te betalen voor iedere dag dat zij hieraan niet voldoet, met een maximum van € 25.000,-. (hierna: het vonnis van 6 juni 2023).
3.7.
Vervolgens heeft [gedaagde] de deurwaarder opdracht gegeven het vonnis van 6 juni 2023 te executeren en dwangsommen te incasseren. Er is beslag gelegd op alle tegoeden van [eiser] bij ING bank. Ook is beslag gelegd op een voertuig van [eiser].
3.8.
Bij brief van 1 juli 2023 heeft de advocaat van [eiser] in Iran het volgende bericht:
“”Dear Mr. [gedaagde]
In the matter of the petition filed by your former wife Ms. [eiser], I would like to inform that:
Neiter the petitioner nor her attorney have filed any application with the family court for withdrawal or discontinuance of the case. I have already sent the final appellate decision rendered by the appellate court. The said decision had been rendered following the appeal from the decision of the trial court filed by Ms. [eiser]. It is a final decision dismissing your former wife's claim of dower thereby the decision of the trial court has been upheld. Rendering of the final decision by appellate court is indicative of the fact that Ms. [eiser] has not filed any request for withdrawal of the case while she has taken advantage of all the means available to her to contest the court's ruling”

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de tenuitvoerlegging van het vonnis d.d. 6 juni 2023 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, te schorsen totdat in de bodemprocedure is beslist;
II. [gedaagde] te veroordelen om het ten laste van [eiser] gelegde beslag, waaronder het beslag op een haar toebehorend voertuig, binnen vierentwintig uur na betekening van het vonnis op te heffen;
III. te bepalen dat [gedaagde] een dwangsom van € 500,- per dag verschuldigd raakt voor ieder dag dat hij nalaat om aan de veroordeling onder II te voldoen;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit kort geding.
4.2.
[eiser] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat het vonnis van 6 juni 2023 klaarblijkelijk berust op een feitelijke misslag, omdat onomstotelijk vaststaat dat er op dat moment geen sprake meer was van een procedure in Iran betreffende de bruidsgave. De man handelt onrechtmatig door desondanks dwangsommen te incasseren.
4.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Opheffing beslag

5.1.
In dit kort geding ligt onder meer de vraag voor of de ten laste van [eiser] gelegde executoriale beslagen moeten worden opgeheven. Opheffing van een executoriaal beslag kan onder meer aan de orde zijn als het beslag onrechtmatig is gelegd omdat geen dwangsommen zijn verbeurd.
5.2.
[eiser] stelt dat het beslag onrechtmatig is gelegd en dat [gedaagde] door de beslaglegging onrechtmatig jegens haar handelt. Volgens [eiser] ontbreekt een titel voor het gelegde beslag omdat er geen dwangsommen zijn verbeurd. Zij heeft zich gehouden aan het gebod zoals opgenomen in het vonnis van 6 juni 2023.
5.3.
[gedaagde] stelt daartegenover dat wél dwangsommen zijn verbeurd omdat [eiser] het vonnis van 6 juni 2023 niet is nagekomen.
Volgens [gedaagde] is een actieve handeling van [eiser] vereist, namelijk het intrekken van de eerder aanhangig gemaakte procedure met betrekking tot de bruidsschat. Dit heeft [eiser] volgens [gedaagde] niet gedaan. Het is mogelijk dat [eiser] in cassatie is gegaan en de cassatieschriftuur nog niet heeft ingediend. Volgens de verklaring van de advocaat van [eiser] in Iran is een pro forma cassatie ingediend en is de termijn gedekt. Dit blijkt uit de onder 3.8. geciteerde brief. Er is een eindbeslissing (final decision) genomen, maar dit betekent niet er geen cassatiemogelijkheid bestaat. Omdat niet is gebleken dat [eiser] aan de gerechtelijke instanties in Iran kenbaar heeft gemaakt de juridische procedure(s) in te trekken, meent [gedaagde] dat van een actieve handeling geen sprake is en dat [eiser] daarmee niet heeft voldaan aan het vonnis van 6 juni 2023.
5.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Ter zitting heeft [eiser] meermaals verklaard geen cassatie te hebben ingesteld en dit ook niet te zullen doen. De stelplicht en bewijslast dat dwangsommen zijn verbeurd, rusten in de executiefase op de executant. Dat het hier gaat om een veroordeling in de vorm van een gebod en niet in de vorm van een verbod maakt dit niet anders. Het ligt dus op de weg van [gedaagde] als executant om aannemelijk te maken dat [eiser] niet aan haar verplichting uit het dictum van het vonnis van 6 juni 2023 heeft voldaan. Hieraan heeft [gedaagde] niet voldaan. Anders dan [gedaagde] stelt, kan uit de brief van de advocaat van [eiser] in Iran niet worden afgeleid dat er cassatieberoep is ingesteld en/of dat er nog een procedure omtrent de bruidsgave loopt. Voor het overige blijkt ook nergens uit dat er nog een procedure loopt. Dat [eiser] niet aan de gerechtelijke instanties in Iran mede heeft gedeeld dat zij géén cassatieberoep zal instellen, maakt dit, wat daar ook van zij, niet anders. Immers is gesteld noch gebleken dat in Iran ook na een eindbeslissing de procedure blijft lopen als je niet actief aan gerechtelijke instanties meedeelt de procedure te willen beëindigen.
5.5.
De conclusie is dat niet aannemelijk is dat [eiser] het vonnis van 6 juni 2023 niet heeft nageleefd en dwangsommen heeft verbeurd. Dat brengt mee dat vooralsnog moet worden aangenomen dat de beslagen onrechtmatig zijn gelegd en dat deze moeten worden opgeheven. Ter zitting is door [eiser] gesteld en door [gedaagde] niet betwist dat er bankbeslag en beslag op een aan [eiser] toebehorend voertuig is gelegd. Uit een door [gedaagde] overgelegde brief van ING, ingevolge het gelegde bankbeslag, staat dat op het moment van beslaglegging geen tegoed is aangetroffen en om die reden het beslag als vervallen wordt beschouwd. Door geen van partijen is echter aangevoerd dat het bankbeslag niet langer bestaat. De vordering tot opheffing van deze beslagen zal derhalve op na te melden wijze worden toegewezen.
5.6.
De gevorderde dwangsom van € 500,- per dag zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal de dwangsom maximeren op een bedrag van € 10.000,-.
Schorsing tenuitvoerlegging vonnis
5.7.
Daarnaast ligt de vraag voor of het [gedaagde] moet worden verboden tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 6 juni 2023 over te gaan.
5.8.
Als uitgangspunt geldt dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling ten uitvoer moet kunnen worden gelegd. Gelet op het arrest Ritzen/Hoekstra (NJ 1984, 145) van de Hoge Raad van 22 april 1983 kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis in een executiegeschil slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant – mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
5.9.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) bepaald dat het hiervoor genoemde toetsingskader ook geldt in kort geding in gevallen waarin geen rechtsmiddel meer openstaat. In dat geval is de veroordeling waarvan de tenuitvoerlegging ter discussie staat definitief. Er bestaat slechts grond voor schorsing ingeval van - kort gezegd - misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De Hoge Raad heeft verder overwogen dat er geen aanleiding bestaat de bedoelde schorsingsgrond tot de in het arrest van 22 april 1983 genoemde gevallen te beperken. Er kunnen zich ook andere situaties voordoen waarin in verband met de na de uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten sprake is van misbruik van bevoegdheid overeenkomstig de in artikel 3:13 BW genoemde maatstaf. Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan de ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Nieuwe feiten kunnen in die context ook gewicht in de schaal leggen.
5.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat onverkorte tenuitvoerlegging van het vonnis van 6 juni 2023 in de onderhavige omstandigheden misbruik van bevoegdheid oplevert. Dat vormt voor de voorzieningenrechter aanleiding om de tenuitvoerlegging van het vonnis van 6 juni 2023 te schorsen. Dit wordt hierna toegelicht.
5.11.
Zoals hiervoor overwogen is voorshands onvoldoende aannemelijk dat [eiser] op dit moment dwangsommen heeft verbeurd. Executie is pas aan de orde wanneer vast staat dat [eiser] niet aan hetgeen waartoe zij is veroordeeld heeft voldaan. Dat niet valt uit te sluiten dat [eiser] mogelijk cassatieberoep in heeft gesteld dan wel zal instellen in Iran vormt geen rechtmatige grondslag voor het executeren van het vonnis van 6 juni 2023.
Dit betekent dat er op dit moment geen grondslag bestaat om tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 6 juni 2023 over te gaan. Dat [gedaagde] wél is overgegaan tot executie levert een voldoende grondslag voor schorsing van de tenuitvoerlegging op, omdat het handelen van [gedaagde] als misbruik van recht valt aan te merken. Daarbij is ook het volgende nog van belang.
5.12.
[eiser] stelt dat bij een juiste voorstelling van zaken het vonnis van 6 juni 2023 niet in deze vorm had kunnen worden gewezen. Het verweer van [eiser] is, mogelijk vanwege een taalbarrière en het gebrek aan rechtsbijstand verkeerd geïnterpreteerd. Ten tijde van de kort geding zitting op 23 mei 2023 beschikten partijen niet over een Nederlandse vertaling van de uitspraken van de gerechtelijke procedures in Iran. Nu [eiser] de Nederlandse vertalingen in deze kort geding procedure alsnog heeft overgelegd is sprake van nieuwe feiten en/of omstandigheden. [gedaagde] kon echter ten tijde van die kort geding procedure al bekend worden geacht met de inhoud van de Iraanse uitspraken, omdat hij Farsi kan lezen. Dat [gedaagde], ondanks dat hij bekend was met de inhoud van deze uitspraken, toch een kort geding procedure heeft gestart tot het staken en gestaakt houden van procedures in Iran over de bruidsschat levert misbruik van bevoegdheid op. [gedaagde] wist dan wel behoorde immers te weten dat deze procedures op dat moment al geëindigd waren, aldus nog steeds [eiser].
5.13.
[gedaagde] betwist allereerst dat hij bekend was met de inhoud van de uitspraak in hoger beroep, omdat hij pas maanden later een afschrift van de uitspraak heeft ontvangen. Daarnaast betwist [gedaagde] dat uit de (vertaling) van de uitspraak van de Iraanse rechter in hoger beroep blijkt dat de procedures in Iran zijn geëindigd.
5.14.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Hoewel niet geheel duidelijk is wanneer [gedaagde] de uitspraak in hoger beroep precies heeft ontvangen, is door [eiser] onweersproken gesteld dat zij die uitspraak in Farsi heeft meegenomen naar de kort geding zitting van 23 mei 2023. Vanaf dat moment kan [gedaagde] met de inhoud van de uitspraak van de Iraanse procedure in hoger beroep bekend worden geacht.
Ook die omstandigheid maakt dat [gedaagde] niet onverkort tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 6 juni 2023 kon overgaan.
5.15.
De voorzieningenrechter zal de tenuitvoerlegging van het vonnis van 6 juni 2023 dan ook schorsen totdat in rechte vast komt te staan dat [eiser] dwangsommen heeft verbeurd omdat zij niet aan de veroordelingen uit het vonnis van 6 juni 2023 heeft voldaan.
Proceskosten
5.16.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van het algemene uitgangspunt dat ingeval van ex-echtgenoten de proceskosten tussen partijen zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 6 juni 2023 met zaaknummer C/15/339147 / KG ZA 23-209, totdat in rechte vast komt te staan dat [eiser] dwangsommen heeft verbeurd omdat zij niet aan de veroordelingen uit het vonnis van 6 juni 2023 heeft voldaan,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om het/de ten laste van [eiser] gelegde bankbeslag(en) en het beslag op een aan haar toebehorend voertuig, binnen 24 uur na betekening van dit vonnis op te heffen, voor zover die beslagen thans nog bestaan,
6.3.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom zal verbeuren van € 500,- per dag dat hij niet aan de in 6.2 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Kanninga-Jonker en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. de Bert op 16 augustus 2023. [1]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.

Voetnoten

1.Conc.: 1589.