ECLI:NL:RBNHO:2023:8334

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
15-267759-22 en 13-009573-23 (ttz.gev) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht; Diefstal met geweld in vereniging en andere strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met (bedreiging van) geweld in vereniging, witwassen, en het voorhanden hebben van verdovende middelen en munitie. De feiten vonden plaats in de periode van februari tot oktober 2022, met een significante gebeurtenis op 2 oktober 2022 in Zwanenburg, waar de verdachte samen met anderen een gewapende diefstal heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, met een op een vuurwapen lijkend voorwerp, de slachtoffers heeft bedreigd en gedwongen om geld af te geven. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van MDMA en cocaïne, en het bezit van munitie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 87 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 90 uren. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van €4.210,00. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zich in een positieve ontwikkeling bevindt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15-267759-22 en 13-009573-23 (ttz.gev) (P)
Uitspraakdatum: 20 juli 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 6 juli 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres,
[adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Meijer, advocaat te Beverwijk, hebben bepleit. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op wat op de zitting door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en Jeugdbescherming Regio Amsterdam, afdeling jeugdreclassering (hierna: jeugdreclassering), alsmede de ouders van verdachte naar voren is gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en de schriftelijke slachtofferverklaring van [benadeelde partij 2] .

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer
15-267759-22
(verder te noemen) Feit 1:
hij op of omstreeks 02 oktober 2022 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer op of aan de openbare weg Kerspel, althans op/aan een openbare weg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 1450 Euro, althans een geldbedrag, dat geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] en/of tegen [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [benadeelde partij 1] en/of die [benadeelde partij 2] een [op een] pistool/vuurwapen [gelijkend voorwerp] te tonen en/of voor te houden en/of
- dat [op een] pistool/vuurwapen [gelijkend voorwerp] door te laden en/of [van nabij] op die [benadeelde partij 1] en/of die [benadeelde partij 2] te richten en/of gericht te houden en/of [daarbij] te zeggen/roepen: " Waar is het geld, maak het geld nu over !" en/of " Pak je telefoon, anders schiet ik je kanker knieschijven in tweeën!" en/of " Ik schiet echt!" , althans woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [benadeelde partij 2] bij een/de arm[en] vast te pakken en/of de kleding van die [benadeelde partij 2] te doorzoeken en/of
- die [benadeelde partij 2] in het gezicht/tegen het hoofd te slaan/stompen;
(verder te noemen) Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 06 september 2022 tot en met 2 oktober 2022, te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
(van) een of meer geldbedragen, althans van een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader[s], wist[en], althans redelijkerwijs moest[en] vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Parketnummer13-009573-23:
(verder te noemen) Feit 3
hij op of omstreeks 24 juli 2022 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 16 pillen met een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymetamfetamine [MDMA], in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymetamfetamine [MDMA] en/of
- ongeveer 1,59 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymetamfetamine [MDMA] en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
(verder te noemen) Feit 4 :
hij op of omstreeks 24 juli 2022 te Amsterdam munitie in de zin van artikel 1, onder 4e gelet op artikel 2 lid 2 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 10 patronen POBJEDA van het kaliber 9 mm P.A.K. voorhanden heeft gehad.
(verder te noemen) Feit 5 :
hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2022 tot en met 24 juli 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland een Belgisch ID bewijs op naam van [naam] , althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2022 tot en met 24 juli 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk een Belgisch ID bewijs op naam van [naam] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte had gevonden, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van wat hem onder parketnummer (15-267759-22) ten laste is gelegd (feiten 1 en 2: diefstal met (bedreiging van)geweld en (schuld)witwassen, samen met anderen) moet worden vrijgesproken omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die de diefstal met geweld heeft gepleegd noch dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen. Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten onder parketnummer 13-009573-23 (feiten 3., 4. en 5.) heeft de verdediging eveneens bepleit dat verdachte (integraal) moet worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
Parketnummer15-267759-22
3.3.2.
Bewijsmotivering feit 1/diefstal met geweld in vereniging
Verdachte ontkent enige betrokkenheid bij de diefstal met geweld die op 2 oktober 2022 heeft plaatsgevonden in Zwanenburg. Hij heeft ter zitting aangegeven dat er geen direct bewijs is tegen hem. Door de raadsvrouw is ter zitting naar voren gebracht dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om verdachte te veroordelen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet op de plaats van de diefstal met geweld te plaatsen is. Hij is niet waargenomen op de camerabeelden rond de plaats delict en er is geen DNA van hem aangetroffen op de kleding van de slachtoffers. Daarnaast blijkt uit de vergelijking van de zendmastgegevens dat de telefoon van verdachte niet heeft uitgestraald bij de plaats delict ten tijde van de diefstal met geweld. Het signalement van de daders en de link daarvan met de aangetroffen kleding bij verdachte thuis is volgens de raadsvrouw te algemeen van aard. Verdachte wordt ook niet herkend door het slachtoffer tijdens de eenzijdige fotoconfrontatie. Over het gebruikte facebookaccount met de naam ‘ [naam] ’ dat is aangemaakt op het IP-adres van de woning van de moeder van verdachte heeft verdachte verklaard dat hij niet degene is geweest die dat account heeft aangemaakt. Tot slot is de simkaart van het gebruikte telefoonnummer (eindigend op [nummer] ), waarmee het contact is onderhouden met de slachtoffers niet bij verdachte thuis aangetroffen. Verdachte heeft de simkaart wel in zijn bezit gehad maar heeft deze aan een vriend gegeven. Dit verklaart waarom de verpakking van de simkaart in de woning van verdachte is aangetroffen.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat op 2 oktober 2022 een diefstal met (bedreiging van) geweld heeft plaatsgevonden in Zwanenburg. Het 15-jarige slachtoffer [benadeelde partij 1] zag op Facebook Marketplace een crossmotor te koop staan. De verkopende partij noemde zichzelf ‘ [naam] ’. Het slachtoffer [benadeelde partij 1] heeft gereageerd op de advertentie en een aanbetaling gedaan van 100 euro, welk bedrag op de rekening is gekomen van [medeverdachte] . Het contact tussen het slachtoffer en de verkoper is in eerste instantie verlopen via Facebook Marketplace en vervolgens via Whatsapp. De verkoper maakte hierbij gebruik van het telefoonnummer: [nummer] . Het slachtoffer sprak met de verkoper af in Zwanenburg om daar de crossmotor op te halen en het resterende bedrag te betalen. Wanneer het slachtoffer samen met zijn vriend [benadeelde partij 2] in Zwanenburg aankomt worden zij een steeg in gelokt. Daar worden zij beiden bedreigd met een vuurwapen, waarbij het wapen ook wordt doorgeladen. Daarnaast wordt slachtoffer [benadeelde partij 2] geslagen door één van de daders. Het slachtoffer [benadeelde partij 1] wordt gedwongen om samen met één van de daders naar de auto te lopen om de deur open te maken waarna een van de daders het geld uit de auto pakt. Vervolgens vluchten de daders.
Uit het onderzoek van de politie blijkt dat het account waarmee op Facebook Marketplace de crossmotor te koop werd aangeboden is aangemaakt via het IP-adres van het woonadres van verdachte. Tevens blijkt dat op de ochtend van de diefstal met geweld op dat account is ingelogd via ditzelfde IP-adres. Uit het dossier blijkt daarnaast dat verdachte vlak na de overval wordt gezien door de politie achterop een scooter, waarbij zowel verdachte als de bestuurder van de scooter in het donker zijn gekleed, wat in het door de aangevers opgegeven signalement van de daders past. Door de politie wordt hierbij aangegeven dat wanneer verdachte de politie opmerkt en de verbalisanten hun voertuig keren, de bestuurder van de scooter met hoge snelheid wegrijdt. Daarbij komt dat het telefoonnummer van verdachte nog geen tien minuten na de diefstal met geweld aanstraalt op een zendmast gesitueerd tussen de plaats delict en de plek waar de verbalisanten verdachte hebben zien rijden.
Aan het account van voornoemd IP adres is gekoppeld het telefoonnummer [nummer] welk nummer tijdens de oplichting is gebruikt om het contact met de kopers (aangevers) te onderhouden. Ook dit nummer kan worden gelinkt aan verdachte.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte wordt de verpakking van de simkaart van dit telefoonnummer aangetroffen. Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat dit telefoonnummer ( [nummer] ) soms dagenlang niet wordt gebruikt en dit nummer en het telefoonnummer van verdachte in de periode voorafgaand aan de overval en op de dag van de overval vergelijkbare reisbewegingen maken. In het bijzonder springt hierbij in het oog een reis van beide telefoonnummers over de A1 naar Duitsland. Ook is gebleken dat de eerste keer dat dit nummer ( [nummer] ) voor oplichting lijkt te zijn gebruikt, te weten op 3 september 2022, er vanaf dit nummer een tikkie wordt gestuurd om 100 euro te betalen. Dit bedrag is rechtstreeks op het rekeningnummer van verdachte gestort. Tot slot is via dit nummer contact geweest met de telefoon van de zus van verdachte.
De verklaring van verdachte dat hij de simkaart aan een vriend van zijn broer heeft gegeven acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank is van oordeel dat het gelet op het voorgaande het niet anders kan dan dat het telefoonnummer eindigend op
[nummer]bij verdachte in gebruik is geweest, zo ook op de dag van de overval op 2 oktober 2022.
Hier komt nog bij dat uit het dossier blijkt dat er sprake is geweest van eerdere, vergelijkbare oplichtingszaken waarbij aanbetalingen zijn gedaan op de rekening van medeverdachte [medeverdachte] , welke bedragen via een tikkie (dus een actieve handeling van verdachte) deels zijn doorgesluisd naar de rekening van verdachte.
Ook de verklaring van verdachte op dit punt, te weten dat het geld wat hij van [medeverdachte] ontving betrekking had op reparatie van scooters, acht de rechtbank evenmin geloofwaardig.
De rechtbank verwijst in dit verband naar de verklaringen van [medeverdachte] dat hij geld op zijn rekening gestort kreeg waarna hij dit geld (deels) moest overmaken naar de rekening van verdachte. Hij deed dit omdat hij werd gebruikt als geldezel. [medeverdachte] verklaart op 4 januari 2023 bij de politie inderdaad wel eens een scooter ter reparatie aan verdachte te hebben aangeboden maar dat was anderhalf jaar daarvoor, toen hij zijn scooter nog had.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte] nu hij met deze verklaring zichzelf mede belast. Anders dan de verklaring van verdachte wordt de verklaring van [medeverdachte] bovendien ondersteund door overige bewijsmiddelen.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat op grond van al voornoemde feiten en omstandigheden tezamen, buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte als medepleger bij de diefstal met (bedreiging van) geweld op 2 oktober 2022 in Zwanenburg betrokken is geweest. Door verdachte is, voor zover hij al een verklaring heeft afgelegd, op geen enkele wijze enige plausibele, verifieerbare, verklaring gegeven.
De rechtbank acht dit feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
De door de raadsvrouw aangedragen omstandigheden, waarvan de rechtbank deze overigens niet als ontlastend beschouwt, doen aan het voorgaande niet af.
3.3.3.
Bewijsmotivering feit 2/witwassen in vereniging
Door de raadsvrouw is ter zitting naar voren gebracht dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om verdachte te veroordelen. Uit de verklaring van [medeverdachte] volgt volgens de raadsvrouw dat [medeverdachte] pas sinds eind september 2022 door verdachte is benaderd om als geldezel te worden gebruikt. Uit het onderzoek van de politie naar de bankgegevens van [medeverdachte] blijkt haars inziens echter dat hij al voor eind september 2022 bedragen heeft overgemaakt aan verdachte. [medeverdachte] kan het daarom dus niet over verdachte hebben gehad als degene die hem heeft gevraagd om als geldezel te fungeren.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat hij als geldezel werd gebruikt. [medeverdachte] verklaart dat hij een tikkie moest sturen naar degene voor wie hij als geldezel fungeerde waarna diegene dat tikkie doorstuurde naar degene die moest betalen. [medeverdachte] kreeg vervolgens het geld op zijn rekening en stuurde ongeveer 60 procent van dat bedrag door naar degene voor wie hij als geldezel fungeerde. Uit het politieonderzoek blijkt dat in de periode voorafgaand aan de diefstal met geweld op 2 oktober 2022, met regelmaat geldbedragen op de rekening van [medeverdachte] zijn gestort middels een tikkie waarna hij vlak daarna een deel van dit geldbedrag doorsluisde naar de rekening van verdachte. De verklaring van [medeverdachte] vindt dus steun in de rekeningoverzichten van beide verdachten. Of degene aan wie hij het geld overmaakte verdachte betrof wordt door [medeverdachte] ook (impliciet) bevestigd in zijn verklaring bij de politie. Immers op de vraag van de politie “waarom hij geld overmaakte aan verdachte, nadat hij geld ontving van andere mensen” verklaart hij dat hij werd gebruikt als geldezel.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte degene is geweest die [medeverdachte] als geldezel liet fungeren. Uit het dossier blijkt verder dat – in ieder geval – de geldbedragen die verdachte op 3 september 2022 en 7 september 2022 heeft ontvangen van misdrijf afkomstig zijn.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Parketnummer13-009573-23
3.3.4.
Rechtmatigheid fouillering en huiszoeking feiten 3, 4 en 5,
Door de raadsvrouw is ter zitting naar voren gebracht dat verdachte van de feiten 3. 4. en 5. moet worden vrijgesproken omdat de fouillering en de huiszoeking door de politie onrechtmatig zijn geweest wat tot bewijsuitsluiting dient te leiden.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat verdachte toestemming heeft gegeven aan de verbalisanten om gefouilleerd te worden. Dit wordt ook bevestigd door de verklaring van verdachte op de zitting. De rechtbank concludeert dan ook dat de fouillering rechtmatig heeft plaatsgevonden. Bij deze fouillering werden – onder andere – aangetroffen bij verdachte. Op basis daarvan is op grond van artikel 9, lid 1 onder b Opiumwet een machtiging tot binnentreden van de woning van verdachte afgegeven door de rechter-commissaris. De rechtbank stelt daarmee vast dat de machtiging tot binnentreding rechtmatig is verkregen.
3.3.5
bewijsmotivering feit 4/opzet
De raadsvrouw stelt zich – naar de rechtbank begrijpt – subsidiair, ten aanzien van feit 4. op het standpunt dat verdachte niet wist wat er in het tasje zat wat hij bij zich had zodat er van “vol opzet” geen sprake is geweest en verdachte daarom dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van artikel 2 onder C van de Opiumwet het bestandsdeel “opzet” alle gradaties van opzet omvat, inclusief voorwaardelijk opzet. Het verweer dat verdachte niet wist wat er in het tasje zat wat hij bij zich had en daarom geen vol opzet zou hebben gehad om de verdovende middelen in zijn bezit te hebben slaagt daarom niet. Opzet in de zin van de Opiumwet omvat tevens het niet hebben voldaan aan bepaalde zorgvuldigheidsnormen. Verdachte heeft bij de politie niet willen verklaren maar op de zitting gezegd dat hij de scooter waarop hij reed ten tijde van de staande houding had geleend en dat het tasje wat hij bij zich droeg niet van hem was. Dit tasje heeft hij uit de buddyseat van de scooter gehaald om ruimte te maken voor andere spullen. Hij wist niet wat er in het tasje zat. Hij heeft wel in het tasje gevoeld toen hij zijn eigen spullen, waaronder zijn telefoon, erin stopte. Hij voelde toen ‘zilveren dingetjes’ die hij in zijn broekzak heeft gestopt. Verdachte wil niet verklaren van wie hij de scooter heeft geleend.
Daargelaten dat de rechtbank de verklaring van verdachte volstrekt ongeloofwaardig acht, heeft verdachte door onder deze omstandigheden geen nader onderzoek in te stellen naar de inhoud van de tas zich bewust bloot gesteld aan de aanmerkelijke kans dat er verdovende middelen in de tas zaten en is er dus – in ieder geval – sprake van voorwaardelijk opzet.
Wat betreft de ‘zilveren dingetjes’ , zijnde munitie in de zin van de wet Wapens en munitie, stelt de rechtbank vast dat verdachte zelf heeft verklaard dat hij deze in zijn broekzak heeft gestopt en dus moet hebben geweten dat hij deze bij zich had.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in het bezit was van verdovende middelen en munitie.
3.3.6.
Bewijsmotivering feit 5/identiteitsbewijs
De raadsvrouw stelt zich, subsidiair, ten aanzien van feit 5. op het standpunt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is omdat er geen verdenking is van diefstal en niet is gebleken dat verdachte het identiteitsbewijs eerder in zijn bezit heeft gehad. De rechtbank verwerpt dit verweer nu dit wordt weerlegd door de aan het vonnis gehechte bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Parketnummer (15-267759-22):
hij op 02 oktober 2022 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer op de openbare weg Kerspel, althans op een openbare weg tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag, dat aan [benadeelde partij 1] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] en tegen [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [benadeelde partij 1] en/of die [benadeelde partij 2] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en voor te houden en
- dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp door te laden en van nabij op die [benadeelde partij 1] en die [benadeelde partij 2] te richten en gericht te houden en daarbij te zeggen: " Waar is het geld, maak het geld nu over !" en " Pak je telefoon, anders schiet ik je kanker knieschijven in tweeën!" en" Ik schiet echt!" en
- die [benadeelde partij 2] bij een arm vast te pakken en de kleding van die [benadeelde partij 2] te doorzoeken en
- die [benadeelde partij 2] in het gezicht te slaan (feit1).
hij in de periode van 06 september 2022 tot en met 2 oktober 2022, te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander,
van geldbedragen,
Sub a
- de herkomst, heeft verhuld,
terwijl hij, verdachte en zijn mededader, wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf (feit 2).
Parketnummer: 13-009573-23:
hij op 24 juli 2022 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 16 pillen met een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymetamfetamine [MDMA], en
- ongeveer 1,59 gram cocaïne, en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet (feit 3).
hij op 24 juli 2022 te Amsterdam munitie in de zin van artikel 1, onder 4e gelet op artikel 2 lid 2 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 10 patronen POBJEDA van het kaliber 9 mm P.A.K. voorhanden heeft gehad (feit 4).
hij in de periode van 01 februari 2022 tot en met 24 juli 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland een Belgisch ID bewijs op naam van [naam] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof (feit 5).
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Feit 2:
witwassen.
Feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Feit 5 primair:
schuldheling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daarnaast een werkstraf voor de duur van 120 uren, bij niet te verrichten te vervangen door 60 dagen jeugddetentie.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om, indien zij toch tot een bewezenverklaring mocht komen, aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. De verdediging heeft er daarbij op gewezen dat het momenteel goed gaat met verdachte en hij zich al langere tijd goed aan stevige schorsingsvoorwaarden heeft gehouden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft in korte tijd meerdere strafbare feiten gepleegd
Op 2 oktober 2022 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal met (bedreiging van) geweld in vereniging waarbij gebruik is gemaakt van een op een vuurwapen lijkend voorwerp, wat ook op de slachtoffers is gericht. Zoals mede blijkt uit de slachtofferverklaringen heeft dit feit een grote impact gehad op de slachtoffers, waarvan de jongste 15 jaar was. Daar komt bij dat dergelijke feiten, zeker als ze in het openbaar plaats vinden, ook in de samenleving in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaken.
Daarnaast heeft verdachte zich op 24 juli 2022 schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van munitie. Het ongecontroleerde bezit van munitie en de daarmee samenhangende kans op gebruik van wapens levert gevaar op voor verdachte zelf, maar ook voor anderen. Een voorbeeld hiervan is voornoemde de diefstal met (bedreiging van) geweld op 2 oktober 2022. Het voorhanden hebben van munitie brengt daarmee een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving met zich mee. Tegelijkertijd was verdachte in het bezit van MDMA en cocaïne. Deze middelen zijn schadelijk voor de gezondheid en sterk verslavend. Het gebruik van deze middelen is ondermijnend voor de rust en de veiligheid in de samenleving, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
Verdachte heeft zich tot slot schuldig gemaakt aan witwassen en heling van een identiteitskaart. Ook dit zijn (vermogens)delicten die de samenleving als geheel schade toe brengen. De rechtbank rekent verdachte deze delicten aan.
Verdachte heeft bij het plegen van voornoemde feiten kennelijk alleen gehandeld vanuit financiële motieven. Hij heeft op geen enkele manier laten zien – ook niet op de zitting – dat hij heeft stilgestaan bij de ernst en de gevolgen van de feiten. Sterker nog, uit zijn houding leidt de rechtbank af dat verdachte, ondanks de overvloed aan bewijsmiddelen, geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor deze zeer ernstige feiten. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
21 februari 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten;
- het over verdachte uitgebrachte (advies)rapport, gedateerd 26 juni 2023, van [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad. Dit advies houdt onder meer het volgende in:
De Raad adviseert de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan de periode die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke werkstraf met een proeftijd van twee jaar. Nu verdachte ontkent en verder geen openheid geeft over de omstandigheden waaronder de feiten zouden hebben plaats gevonden, is er geen zicht op zijn aandeel en factoren die hierin een rol spelen. In de afgelopen periode heeft verdachte goed meegewerkt aan de aan hem opgelegde schorsende voorwaarden, het elektronisch toezicht en de ingezette hulpverlening. Hieruit komen geen zorgen naar voren. Het blijft daarom onduidelijk hoe verdachte bij de delicten betrokken is geraakt en wat zijn exacte rol is geweest. Op basis van wat verdachte er wel over vertelt, en wat er door de familie en informanten wordt aangegeven is de kans groot dat verdachte zich heeft laten beïnvloeden door antisociale vrienden en kennissen. Daarbij is er ook over mogelijk drugsgebruik nog weinig duidelijk, waardoor dit wel een risicofactor blijft.
Op dit moment zijn er vooral beschermende en positieve factoren. Verdachte is net geslaagd voor zijn MAVO diploma en heeft zich ingeschreven voor een vervolgopleiding. Hij heeft een bijbaan en maakt met betrekking tot zijn vrije tijd goede keuzes. Hij is minder op straat dan ten tijde van de delicten en maakt de keuze om alleen met zijn beste vrienden, die pro-sociaal zijn, om te gaan. Als verdachte een aandeel heeft gehad in de delicten waar hij van wordt verdacht dan is een straf passend. Omdat er op dit moment geen doelen zijn om aan te werken voor de hulpverlening en het goed gaat met verdachte, is verdere begeleiding van de jeugdreclassering of de IFA coach niet nodig.
[vertegenwoordiger van de raad] heeft op de zitting het voornoemde advies onderschreven en hieraan toegevoegd dat indien verdachte wordt veroordeeld, er vanzelfsprekend zorgen bestaan over de ontkennende houding van verdachte. De Raad verwacht echter niet dat verdachte zich na een veroordeling anders zal opstellen waardoor er geen leerdoelen kunnen worden geformuleerd nu er verder geen zorgen zijn over zijn ontwikkeling.
- een evaluatierapport van de Jeugdbescherming regio Amsterdam, afdeling jeugdreclassering, gedateerd 13 juni 2023, uitgebracht door [jeugdreclasseerder] , als jeugdreclasseerder verbonden aan de Jeugdbescherming regio Amsterdam. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Verdachte heeft zich volledig gehouden aan de schorsende voorwaarden, was respectvol en positief in contact naar Jeugdbescherming en hulpverlening. Verdachte is daarnaast altijd aanwezig geweest op school en heeft zich volledig en positief ingezet, en zijn eindexamen gehaald. Verdachte is goed in contact met zijn ouders en houdt zich ook thuis aan de afspraken. Verdachte is de hele schorsingsperiode niet in aanraking gekomen met politie en/of justitie en Jeugdbescherming heeft geen aanleiding om te geloven dat verdachte drugs en/of alcohol gebruikt. Op 6 juni 2023 is er overleg geweest met de Raad. Jeugdbescherming heeft in dat overleg aangegeven dat een maatregel vanuit de jeugdreclassering niet meer nodig is, gezien de positieve lijn die verdachte laat zien. Verdachte heeft veel beschermende factoren in zijn leven, waaronder een betrokken gezin, een positieve schoolgang en een bijbaan. Deze beschermende factoren kunnen verdachte helpen om herhaling in de toekomst te voorkomen. De uitkomsten van de LIJ geven bovendien een lage score op het recidiverisico. Er worden dan ook weinig of geen factoren meer gezien die de kans op herhaling vergroten. Gelet op het voorgaande vindt de jeugdreclassering oplegging van een jeugdreclasseringsmaatregel niet passend en adviseert dan ook om dit niet op te leggen.
Conclusie van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank enerzijds gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Anderzijds heeft de rechtbank, in het voordeel van verdachte, rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en dat verdachte zich een lange periode goed aan zijn schorsende voorwaarden, waaronder elektronisch toezicht, heeft gehouden.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen - met aftrek van de 33 dagen die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten - op zijn plaats is. De rechtbank legt het resterende deel van 87 dagen voorwaardelijk op met daaraan verbonden een proeftijd van twee jaren. Aan de proeftijd zal de rechtbank de algemene voorwaarden verbinden dat verdachte zich gedurende deze twee jaar niet schuldig maakt aan enig strafbaar feit.
Daarnaast legt de rechtbank een werkstraf op voor de duur van 90 uren, bij niet verrichten te vervangen door 45 dagen jeugddetentie. De rechtbank ziet in het feit dat verdachte al lange tijd in een schorsing met intensieve voorwaarden heeft gelopen en in de positieve ontwikkeling van verdachte aanleiding om de hoogte van de werkstraf iets lager te bepalen dan door de officier van justitie is geëist.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1] (feit 1)
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 4.210,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedraag bestaat uit € 1.460,00 materiële schade en € 2.750,00 immateriële schade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van
€ 4.210,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op het verzoek tot vrijspraak, verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Door de verdediging is voor het overige geen verweer gevoerd tegen de vordering.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de door benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 1.460,00. Dat is immers het bedrag dat is betaald voor de niet geleverde crossmotor.
Immateriële schade
Het is gelet op de onderbouwing van de vordering evident dat het slachtoffer immateriële schade heeft opgelopen als gevolg van het handelen van verdachte. De rechtbank acht het gevorderde bedrag billijk gelet op de ernst van het feit en de onderbouwing van de vordering. Daarbij heeft zij mede gelet op beslissingen in soortgelijke zaken.
De rechtbank wijst de vordering, onbetwist, toe, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft
gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de
benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te
leggen ter hoogte van € 4.210,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 oktober
2022 tot aan de dag der algehele voldoening, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat
der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
De rechtbank zal daarbij het aantal dagen gijzeling dat kan worden toegepast indien verhaal
niet mogelijk blijkt op nihil stellen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x 77y, 77z, 77gg, 310, 312, 417bis en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven
als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
120 dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 87 dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij
een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
90 urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 45 dagen jeugddetentie.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.210,00, bestaande uit € 1.460,00 voor de materiële en
€ 2.750,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.210,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagenjeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.A.M. van Dijk, voorzitter, tevens kinderrechter
mr. N. Cuvelier en mr. E.K.A. van den Bos, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. Bos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juli 2023.
mr. E.K.A. van den Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.