ECLI:NL:RBNHO:2023:8332

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
15-229354-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in jeugdstrafrecht na Halt-afdoening

In deze zaak heeft de verdachte op een JOM-zitting een Halt-straf opgelegd gekregen, welke hij positief heeft afgerond. Na het indienen van een klaagschrift door de slachtoffers bij het Gerechtshof, heeft het Openbaar Ministerie de verdachte alsnog gedagvaard. De rechtbank oordeelt dat de vervolging in strijd is met het beginsel van gerechtvaardigd vertrouwen, aangezien het afloopbericht van Halt duidelijk vermeldt dat de zaak is geseponeerd en er geen verdere vervolging zou plaatsvinden. De rechtbank stelt vast dat de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen, maar dat zijn raadsman gemachtigd was om namens hem te pleiten. De rechtbank overweegt dat de verdachte reeds een Halt-straf heeft ondergaan, wat betekent dat hij niet opnieuw voor dezelfde feiten kan worden vervolgd, in lijn met het ne bis in idem-beginsel. Bovendien is de redelijke termijn voor vervolging overschreden, wat in het jeugdstrafrecht extra gewicht heeft. De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging, waarbij het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht en het gerechtvaardigd vertrouwen van de verdachte zwaarwegende factoren zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15-229354-20 (P)
Uitspraakdatum: 20 juli 2023
Tegenspraak, raadsman bepaaldelijk gemachtigd (artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering)
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 6 juli 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres,
[adres] .
De verdachte is ondanks daartoe geldig te zijn opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen. De raadsman heeft aangegeven bepaaldelijk gemachtigd te zijn om namens de verdachte het woord te voeren.
De kinderrechter heeft de zaak op 13 juni 2023 naar de meervoudige strafkamer van deze rechtbank verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van wat de officier van justitie
[officier van justitie] en de gevolmachtigd raadsman van de verdachte, mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, op de zitting naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 12 september 2020 te Bergen (NH) opzettelijk een ambtenaar, te weten [ambtenaar 1] , brigadier van politie Eenheid Noord-Holland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "Kankeragent ! Kankerlijer, laat me los!" en/of "ik pak je nog wel kankerlijer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door te spugen naar die [ambtenaar 1] ;
Feit 2:
hij op of omstreeks 12 september 2020 te Bergen (NH) opzettelijk een ambtenaar, te weten [ambtenaar 2] , hoofdagent van de politie Eenheid Noord Holland gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "Kankerpolitie, kankerwouten kom dan! Kunnen jullie wel tegen een 17jarige, kankerwouten!", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door die [ambtenaar 2] in het gezicht te spugen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
2.1.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
2.1.1.
Het standpunt van de raadsman/preliminair verweer
De raadsman heeft, overeenkomstig de aan dit vonnis gehechte pleitnotities, preliminair bepleit dat dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte nu verdachte in het kader van deze strafzaak al een Halt-afdoening positief heeft afgerond.
In hoofdlijnen heeft hij daartoe het volgende aangevoerd.
De vervolging van de verdachte levert een dubbele bestraffing op, in de zin van een schending van het ne bis in idem-beginsel als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM jo. artikel 4, zevende protocol bij het EVRM. Er is in deze zaak sprake van een definitief afgeronde Halt-afdoening. Een dergelijke afdoening is naar haar aard een strafrechtelijke reactie met een punitief karakter en dient daarom te worden aangemerkt als een ‘criminal charge’ in de zin van het EVRM.
Daarnaast is er sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn die in ieder geval is aangevangen op 12 september 2020. Dit is de dag dat de verdachte in verzekering is gesteld en een oproep ontving voor de JOM-zitting. De termijn vanaf dit moment tot aan de dag van de uitspraak bedraagt meer dan 33 maanden. Daarmee is de redelijke termijn van 16 maanden, voor het aanbrengen van een strafzaak van een minderjarige in grove mate overschreden. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan een dergelijke termijnoverschrijding niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leiden maar slechts tot strafvermindering. Echter, het pedagogische hoofddoel van het jeugdstrafrecht maakt dat de strafrechtelijke reactie snel, doeltreffend en op maat moet zijn. In de onderhavige zaak geldt dat de pedagogische reactie bovendien al was gegeven en afgerond. Een nieuwe pedagogische interventie heeft bijna drie jaren na dato geen enkele meerwaarde. Gelet op het voorgaande ontbreekt met de voortzetting van de vervolging enig, door strafrechtelijke handhaving beschermd belang. Een dergelijk standpunt is in lijn met de lagere rechtspraak waarbij in bijzondere gevallen wél de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is uitgesproken bij een termijn overschrijding.
Tot slot is bij de verdachte en zijn ouders het gerechtvaardigde vertrouwen en de verwachting gewekt dat de verdachte niet (verder) vervolgd zou worden. Op grond van het vertrouwensbeginsel moeten door de overheid opgewekte verwachtingen in redelijkheid worden gehonoreerd. De verdachte heeft op 17 maart 2021 een afloopbericht van Halt ontvangen. Dit bericht deelt ondubbelzinnig, en zonder voorbehoud van een artikel 12-klacht, mee dat er geen vervolging zal plaatsvinden door de officier van justitie.
2.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat het openbaar ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte. Zijn standpunt luidt dat een Halt-afdoening niet aan een verdere strafvervolging in de weg staat.
De officier van justitie heeft hiertoe het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van het ne bis in idem-beginsel en het beginsel van gerechtvaardigd vertrouwen geldt dat het Nederlandse strafrechtssysteem een gelaagd karakter heeft waarbij, zeker in het jeugdrecht, buitengerechtelijke afdoening de voorkeur geniet. Dit neemt niet weg dat een belanghebbende, zoals de slachtoffers in de onderhavige zaak, het recht heeft om een “artikel 12-procedure” te starten tegen een beslissing van de officier van justitie. Het Gerechtshof Amsterdam heeft in dat kader een nieuwe belangenafweging gemaakt en het verzoek ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering gehonoreerd. Dat de verdachte al een Halt-afdoening heeft gehad staat hieraan niet in de weg. De verdachte heeft ook anderszins nergens het gerechtvaardigd vertrouwen aan kunnen ontlenen dat hij niet verder vervolgd zou worden. Het afloop bericht van bureau Halt van 17 maart 2021 is geen bericht van het Openbaar Ministerie. Hoewel het wellicht duidelijker zou zijn als er onder een Halt afdoening, evenals bij een sepot beslissing, een “disclaimer” betreffende een artikel 12 Strafvordering zou worden vermeld doet dit aan het bovenstaande niet af.
Tot slot heeft de officier van justitie ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn naar voren gebracht dat dit niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De door de raadsman aangehaalde jurisprudentie waarin het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard omdat de redelijke termijn is overschreden betreft zeer uitzonderlijke zaken en staan niet in verhouding tot de onderhavige zaak.
2.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij haar beslissing acht geslagen op de navolgende feiten en omstandigheden.
De verdachte is op 12 september 2020 aangehouden wegens het beledigen van ambtenaren in functie. Hij wordt ervan verdacht dat hij de ambtenaren heeft uitgescholden en op een van de ambtenaren heeft gespuugd. De verdachte heeft al tijdens zijn eerste verhoor op 12 september 2020 de feiten bekend en spijt betuigd. Op 25 november 2020 is de verdachte opgeroepen en verschenen op een JOM-zitting waar hem door de officier van justitie een Halt-straf is opgelegd. De verdachte heeft deze straf goed uitgevoerd en vervolgens op 17 maart 2021 een afloopbericht ontvangen van Halt met daarin de volgende tekst:
“ [verdachte] heeft de Halt-straf goed uitgevoerd en daarom heb ik een positief afloopbericht gestuurd naar de OvJ.Dit betekent dat de OvJ de zaak seponeert en er verder geen vervolging door de Officier van Justitie zal plaatsvinden.[verdachte] wordt niet opgenomen in de justitiële documentatie. Bij de OvJ is [verdachte] in de politieregistratie opgenomen. Dit om eventueel te kunnen controleren of [verdachte] al een keer bij Halt is geweest.”
Nadien, op 19 maart 2021 is door beide slachtoffers een klaagschrift ingediend bij het Gerechtshof Amsterdam in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Zij zijn op 21 juli 2021 door het Gerechtshof in de gelegenheid gesteld het beklag toe te lichten. De verdachte was voor deze zitting abusievelijk niet opgeroepen en heeft pas van de indiening van het beklag vernomen toen hij een oproep kreeg van het Gerechtshof om te verschijnen op 13 januari 2022. Betrokkene, een minderjarige verdachte, is op deze zitting door het Gerechtshof buiten tegenwoordigheid van zijn advocaat gehoord, die niet was opgeroepen. Op 2 maart 2022 heeft het Gerechtshof het klaagschrift gegrond verklaard en het openbaar ministerie bevolen (alsnog) vervolging tegen de verdachte in te stellen.
Ten aanzien van het beroep van de raadsman op schending van het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank als volgt.
Het vertrouwensbeginsel is een zogenoemd materieel beginsel van behoorlijk (straf)procesrecht. Het betreft de inhoud van een handeling of besluit. Onder het vertrouwensbeginsel wordt verstaan dat door de overheid opgewekte verwachtingen in redelijkheid dienen te worden gehonoreerd, tenzij zwaarwichtige belangen zich daartegen verzetten. Gerechtvaardigde verwachtingen dienen te worden gerespecteerd op straffe van ondermijning van het overheidsgezag. Dit brengt met zich mee dat het openbaar ministerie bij handelen in strijd met het vertrouwensbeginsel niet ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. [1]
In de onderhavige zaak is sprake van een minderjarige verdachte.
Deze verdachte heeft op een JOM zitting bij de officier van justitie een Halt straf opgelegd gekregen waarna de afdoening van die straf en de communicatie daarover is gegaan via Halt. Dat dientengevolge ook de mededeling over de afdoening van de zaak is gedaan door Halt en niet door het openbaar ministerie maakt voor het gerechtvaardigd vertrouwen van de minderjarige verdachte geen verschil. In het afloopbericht staat immers uitdrukkelijk vermeldt dat de officier van justitie de zaak seponeert en dat geen verdere vervolging zal plaatsvinden.
“Dit betekent dat de OvJ de zaak seponeert en er verder geen vervolging door de Officier van Justitie zal plaatsvinden.”
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat gezien het bovenstaande het alsnog vervolgen van de verdachte in strijd moet worden geacht met beginselen van gerechtvaardigd vertrouwen en een goede procesorde en het openbaar ministerie dientengevolge in haar vervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat een behandeling ter terechtzitting van de onderhavige strafbare feiten, ertoe zou leiden dat verdachte tweemaal voor hetzelfde feit zou worden vervolgd. Verdachte heeft immers al een Halt-straf afgerond. Daarnaast is de redelijke termijn met ruim anderhalf jaar, in ruime mate overschreden en dient vervolging – mede gelet op het bijzondere pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht – geen enkel belang.

3.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Cuvelier, voorzitter, tevens kinderrechter
mr. G.A.M. van Dijk en mr. E.K.A. van den Bos, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. Bos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juli 2023.
mr. E.K.A. van den Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7