ECLI:NL:RBNHO:2023:8300

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
10562185
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • J.J. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot beëindiging huurovereenkomst en incidentele vordering ex artikel 223 Rv

In deze zaak heeft eiser, [eiser], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot de beëindiging van de huurovereenkomst van de woning waar zij beiden contractuele medehuurders van zijn. De vordering is ingesteld op 13 juni 2023, met een incidentele vordering op basis van artikel 223 Rv. Gedaagde heeft gereageerd met een conclusie van antwoord en een eis in reconventie. Tijdens de zitting op 15 augustus 2023 is afgesproken dat zowel de incidentele vordering als de hoofdzaak gezamenlijk behandeld zouden worden.

De feiten van de zaak zijn dat partijen een affectieve relatie hebben gehad en sinds 15 augustus 1998 medehuurders zijn van de woning. Na de verbreking van hun relatie heeft gedaagde zich ingeschreven als woningzoekende, maar heeft tot nu toe geen andere woning kunnen vinden. Eiser heeft een WIA-uitkering en gedaagde een WAO-uitkering. Eiser vordert onder andere dat gedaagde de woning verlaat en dat zij de huurovereenkomst alleen voortzet. Gedaagde vordert in reconventie dat eiser de woning verlaat en dat hij het exclusieve gebruik van de woning krijgt.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat het belang van eiser bij het behoud van de woning, gezien haar fysieke beperkingen en de aanpassingen die zijn gedaan, zwaarder weegt dan het belang van gedaagde. De vorderingen van eiser zijn toegewezen, terwijl de vorderingen van gedaagde zijn afgewezen. Gedaagde moet de woning uiterlijk vier weken na betekening van het vonnis verlaten. In het incident zijn de vorderingen afgewezen en zijn de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10562185 \ CV EXPL 23-3748
Uitspraakdatum: 30 augustus 2023
Vonnis van de kantonrechter
[eiser]
wonende te [plaats 1], gemeente [gemeente]
eiseres in de bodemzaak
tevens verzoekster in het incident ex artikel 223 Rv, gedaagde in reconventie in incident
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. J.W.J. Hijnen
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats 1], gemeente [gemeente]
gedaagde in de bodemzaak
tevens gedaagde in het incident ex artikel 223 Rv, eiser in reconventie in incident
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. F.D. van Damme

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 13 juni 2023 een vordering in de hoofdzaak tegen [gedaagde] ingesteld. De dagvaarding bevat tevens een incidentele vordering op de voet van artikel 233 Rv. [gedaagde] heeft op 19 juli 2023 een conclusie van antwoord in de hoofdzaak ingediend, tevens houdende eis in reconventie. Ten aanzien van de incidentele vordering heeft [gedaagde] op 8 augustus 2023 schriftelijk geantwoord en een eis in reconventie in incident ingediend.
1.2.
Op 15 augustus 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] op 21 juni 2023 en 9 augustus 2023 nog stukken toegezonden.
1.3.
Ter zitting is besproken dat niet alleen de incidentele vordering maar ook de vordering in de bodemprocedure zou worden behandeld waarna, zo mogelijk, één vonnis zou worden gewezen. Partijen hebben daarmee ingestemd.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Partijen zijn vanaf 15 augustus 1998 contractuele medehuurders van de woning aan het adres [adres] te ([postcode]) [plaats 1] (hierna: het gehuurde). De kale huurprijs bedraagt thans € 546,42 per maand.
2.2.
Partijen zijn niet gehuwd en zijn geen geregistreerd partnerschap of een samenlevingscontract aangegaan.
2.3.
Partijen hebben beiden hun hoofdverblijf in het gehuurde.
2.4.
Het gehuurde is een tussenwoning van twee verdiepingen. In verband met de medische situatie van [eiser] is in het gehuurde een traplift geïnstalleerd die door de gemeente [gemeente] via de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) ter beschikking is gesteld.
2.5.
Na het verbreken van de relatie tussen partijen heeft [gedaagde] zich op 28 maart 2023 als woningzoekende bij Woonservice IJmond/Zuid-Kennemerland ingeschreven en is hij actief op zoek gegaan naar een andere woning. Tot op heden is hij voor geen enkele woning in aanmerking gekomen.
2.6.
[eiser], die 47 jaar oud is, heeft een WIA uitkering van € 1.008,- netto per maand. [gedaagde], die 61 jaar oud is, heeft een WAO uitkering van 1.377,99 netto per maand.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert in de hoofdzaak om:
I te bepalen dat [gedaagde] met ingang van een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen zo spoedig mogelijke datum na het te dezen te wijzen vonnis niet langer de huurovereenkomst zal voortzetten betreffende het gehuurde;
II te bepalen dat [eiser] met ingang van de onder I bedoelde door de kantonrechter bepaalde datum de huurovereenkomst betreffende het gehuurde alleen zal voortzetten;
III [gedaagde] te veroordelen om de gehuurde woning uiterlijk op 1 dag voorafgaande aan de door de kantonrechter bepaalde (eind)datum te verlaten, onder afgifte van alle sleutels aan [eiser], waaronder mede de sleutels die [gedaagde] aan de dochter der partijen ter beschikking heeft gesteld;
IV [gedaagde] te verbieden de gehuurde woning na zijn vertrek op uiterlijk de onder II bepaalde datum nog te betreden (behoudens uitdrukkelijke toestemming van [eiser]);
V [gedaagde] te veroordelen om zich uiterlijk op 1 dag na de onder I en II bepaalde datum bij de gemeente [plaats 2] uit te schrijven van het gehuurde;
VI te bepalen dat [gedaagde] voor iedere afzonderlijke overtreding van het onder II t/m V bepaalde telkens een dwangsom van € 250,00 per dag zal verbeuren, met een maximum van
€ 7.500,00, dan wel een door de kantonrechter in redelijk te bepalen bedrag en maximum, ten aanzien van de door de kantonrechter te bepalen overtredingen van beslissingen waarvoor een dwangsom al gelden.
3.2.
[gedaagde] heeft in de hoofdzaak in reconventie gevorderd
A. te bepalen dat [eiser] de huur van het gehuurde met ingang van de datum van het te dezen te wijzen vonnis, althans per een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum niet langer zal voortzetten;
B. te bepalen dat [eiser] het gehuurde binnen 24 uur na het te deze te wijzen vonnis dient te verlaten en niet meer te betreden zonder uitdrukkelijk toestemming van [gedaagde] alsook dat zij alle sleutels aan [gedaagde] dient af te geven;
C. [eiser] te veroordelen om zich binnen 24 uur het te dezen te zijn vonnis in het BRP van de gemeente [plaats 2] dient uit te schrijven van het gehuurde;
D. [gedaagde] te machtigen om met behulp van de sterke arm van Justitie en Politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien [eiser] in gebreke blijft aan het in sub A gevorderde te voldoen.
In het incident
3.3.
[eiser] vordert bij provisionele vordering ex artikel 223 Rv:
te bepalen dat Schuiten, bij uitsluiting van [gedaagde], voor de duur van de bodemprocedure gerechtigd is tot het gebruik van het gehuurde en de zich daarin bevindende inboedel, met bevel dat [gedaagde] deze woning terstond na betekening van het te dezen te wijzen vonnis/in executoriale vorm opgemaakte proces-verbaal (na mondeling uitspraak op de voet van artikel 30p Rv.) dient te verlaten en deze verder niet meer zal betreden, behoudens met voorafgaande instemming van [eiser], alsmede [gedaagde] te veroordelen om zich uiterlijk op 1 dag na betekening van het vonnis/proces-verbaal bij de gemeente [gemeente] uit te schrijven van het gehuurde, dan wel dusdanige provisionele maatregelen te treffen als de kantonrechter in de gegevens situatie passende en geboden acht, zulks op straffe van een dwangsom van
€ 500 per dag, een dagdeel daaronder begrepen, voor het geval [gedaagde] geen gehoor geeft aan ieder van de te dezen te geven bevelen afzonderlijk.
3.4.
[gedaagde] heeft in incident in reconventie gevorderd:
a. te bepalen [gedaagde] met ingang van 24 uur na betekening van het te dezen wijzen vonnis met uitsluiting van [eiser] gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van het gehuurde en de zich daarin bevindende inboedel;
b. [eiser] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het te dezen te wijzen vonnis het gehuurde te verlaten en niet meer te betreden zonder uitdrukkelijke toestemming van [gedaagde] alsook dat [eiser] alle sleutels aan [gedaagde] dient af te geven, een en ander voor de duur van de bodemprocedure;
c. primair: [gedaagde] te machtigen om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien [eiser] in gebreke blijft aan het in sub b gevorderde te voldoen;
subsidiair: [eiser] te veroordelen tot betaling van een dwangsom aan [gedaagde] van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel en met een maximum van € 20.000,00 dat zij na betekening van het te dezen wijzen vonnis weigert aan dat vonnis uitvoering te geven.
3.5.
[eiser] legt aan de vordering in hoofdzaak ten grondslag – kort weergegeven – dat het exclusieve huurecht aan haar toegekend moet worden. Zij heeft een groter belang bij voorzetting van het gebruik van de woning dan [gedaagde]. Zij voert daartoe aan dat zij vanwege haar fysieke beperkingen en de reeds in het gehuurde aanwezige traplift gebonden is aan het gehuurde. Gezien haar fysieke beperkingen zal zij niet snel in aanmerking kunnen komen voor andere woning. [eiser] heeft geen mogelijkheid om elders te verblijven. [eiser] meent dat zij met een huurtoeslag in staat is de woonlast te kunnen voldoen.
In incident legt [eiser] aan de vordering ten grondslag dat, gezien de feiten en omstandigheden zoals omschreven in de hoofdzaak, van [eiser] niet kan worden gevergd dat zij het reguliere verloop van de hoofdzaak zal afwachten.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] voert verweer en stelt – kort samen gevat – dat hij een groter belang heeft om de huur voort te zetten dan [eiser]. [gedaagde] wijst er op dat [eiser] via een urgentie verklaring sneller in aanmerking komt voor een andere woning. [gedaagde] heeft daarentegen minder mogelijkheden voor een andere woning.
Verder stelt [gedaagde] dat hij, in tegenstelling tot [eiser], de financiële lasten van de woning kan dragen. Tot slot stelt [gedaagde] dat hij geen mogelijkheid heeft om elders te kunnen verblijven en [eiser] wel bij familie en vrienden verblijft en/of kan verblijven.

5.De beoordeling

In de hoofdzaak
5.1.
De vordering en tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2.
Uitgangspunt is dat partijen als contractuele medehuurders in beginsel evenveel recht hebben op gebruik van de woning. Inhoudelijk komt een geschil ex art. 7:267 lid 7 BW er daarom op neer dat beoordeeld moet worden of het belang bij behoud van het huurrecht van de ene huurder zwaarder weegt dan het belang van de andere huurder. Bij die belangenafweging worden alle omstandigheden van het geval meegewogen. In onderhavige procedure hebben partijen met name de financiële positie, de mogelijkheid om de woning te kunnen onderhouden en de mogelijkheden van vervangende woonruimte als meewegende factoren naar voren gebracht.
Financiële positie:
5.3.
Uit de door partijen in het geding gebrachte stukken betreffende hun financiële positie volgt het volgende.
5.4.
[gedaagde] betaalt nu de huur en de verdere vaste lasten. [gedaagde] stelt dat [eiser], gelet op haar lage inkomen, niet in staat is om de huur en de vaste lasten te voldoen. De vaste lasten bestaan uit onder andere gemeentelijke heffingen en belastingen, gas, water en elektriciteit. [eiser] licht in de stukken en ter zitting toe dat, als zij het exclusieve huurrecht krijgt, zij in aanmerking komt voor huurtoeslag en dan de huurlasten kan voldoen. Voorts verwacht zij in aanmerking te komen voor andere toeslagen (zoals ziektekostentoeslag) en mogelijke gemeentelijke aanvullingen Daarnaast worden diverse lasten lager omdat zij dan een éénpersoonshuishouden voert.
5.5.
[eiser] is weliswaar de financieel zwakkere partij, maar uit de door haar overgelegde berekening volgt dat zij de huur van de woning en de bijkomende vaste lasten kan betalen. Daartegenover staat dat [gedaagde] een hoger inkomen heeft en in ieder geval de woonlasten kan dragen; dat doet hij immers al.
5.6.
Zowel [eiser] als [gedaagde] worden geacht de woonlasten te kunnen voldoen. Er is dan ook geen zwaarder belang voor een van de partijen.
Mogelijkheden om elders te verblijven
5.7.
Zowel [eiser] als [gedaagde] geven aan niet elders te kunnen verblijven.
5.8.
[eiser] verblijft af en toe bij haar nicht of zus waar zij dan op de bank moet slapen. Voor korte periode is het al niet ideaal, voor langere perioden is het, gezien haar fysieke beperkingen, niet geschikt.
5.9.
[gedaagde] heeft verklaringen in het geding gebracht waaruit blijkt dat hij niet bij vrienden terecht kan. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat er wat familie aan de andere kant van het land woont maar hij hier nagenoeg geen contact mee heeft.
5.10.
Er is voor wat betreft de mogelijkheden om elders te verblijven geen zwaarder belang voor een van de partijen: voor beiden geldt immers dat de mogelijkheden zeer beperkt zijn.
Onderhoud van de woning
5.11.
[gedaagde] stelt dat [eiser] wegens haar fysieke beperkingen niet in staat zou zijn om de woning goed en voldoende te kunnen onderhouden. De woning wordt op dit moment grotendeels onderhouden door [gedaagde], die daartoe fysiek ook in staat is.
5.12.
[eiser] heeft aangevoerd dat de woning, met het installeren van een traplift, aangepast is op haar fysieke beperkingen. Met de via de WMO toegewezen hulp in de huishouding kan zij deze voldoende onderhouden. De uren en soort hulp is bepaald met in achtneming van het feit dat [gedaagde] nog in de woning verblijft en hij geacht wordt ook mee te helpen. Als [gedaagde] niet meer in de woning is, kan [eiser] meer hulp aanvragen.
5.13.
Ook hier wordt geconcludeerd dat zowel [eiser] als [gedaagde] geacht kunnen worden de onderhoud van de woning op zich te kunnen nemen. Voor wat betreft de onderhoud van de woning is er geen zwaarder belang voor een van de partijen.
Mogelijkheden voor andere woning
5.14.
Het vinden van een andere woonruimte is voor beide partijen zeer lastig. Het aanbod van (betaalbare) woningen in de regio is zeer schaars. Het verbreken van de relatie is geen grond voor verkrijging van een urgentieverklaring, nog daargelaten dat ook zo’n verklaring geen garantie is voor het snel vinden van een geschikte woning.
5.15.
Met zijn hogere inkomen zou [gedaagde] vermoedelijk eerder in aanmerking kunnen komen voor een woning. Daar staat tegenover dat [eiser] met diverse tegemoetkomingen ook de financiële lasten van een andere woning moet kunnen dragen. Voor beide partijen geldt dat hun inkomen zodanig is dat een duurdere huurwoning of een koopwoning geen optie is. [gedaagde] is al actief aan het zoeken in de wijde omgeving van het gehuurde maar heeft nog geen woning kunnen vinden. Niet is gebleken dat [eiser] actief op zoek is gegaan naar een andere woning of actief onderzoek naar haar mogelijkheden heeft gedaan. [eiser] komt volgens [gedaagde] via de WMO en urgentieverklaring sneller en makkelijker in aanmerking voor een (aangepaste) woning. Volgens [eiser] zijn de mogelijkheden voor [gedaagde] om een andere woning te vinden groter dan die van haar omdat [gedaagde] gelet op zijn leeftijd ook in aanmerking komt voor seniorenwoningen.
5.16.
Vast staat dat [eiser] fysieke beperkingen heeft terwijl [gedaagde] die beperkingen niet heeft. Die beperkingen maken dat het vinden van een andere woning voor [eiser] naar alle waarschijnlijkheid nog lastiger is dan voor [gedaagde]. Die andere woning moet immers gelijkvloers zijn of zijn voorzien van een (trap)lift. Vast staat ook het gehuurde ten behoeve van [eiser] is voorzien van een traplift en daardoor voor haar geschikt is (gemaakt). Het betoog van [gedaagde] dat [eiser] juist vanwege haar fysieke beperkingen sneller in aanmerking komt voor een andere woning of een urgentieverklaring, gaat niet op. [eiser] heeft immers een voor haar geschikt gemaakte huurwoning.
De reden voor het nodig hebben van een andere woning is niet gelegen in haar fysieke beperkingen, maar in de verbreking van de relatie tussen partijen. Dat laatste is, zoals gezegd, geen reden voor het afgeven van een urgentieverklaring.
5.17.
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat het belang van [eiser] bij behoud van deze voor haar geschikt gemaakte woning, gelet op haar fysieke situatie, groter is dan het belang van [gedaagde]. Dat betekent dat het huurrecht aan [eiser] toekomt en dat haar vorderingen zullen worden toegewezen. De vorderingen van [gedaagde] zullen daarom worden afgewezen. [gedaagde] zal de woning uiterlijk vier weken na betekening van het vonnis moeten verlaten.
5.18.
De dwangsom en de hoogte ervan zijn niet betwist, zodat deze wordt toegewezen met dien verstande dat het maximum zal gelden voor alle overtredingen tezamen.
5.19.
Aangezien dit geschil voortvloeit uit de beëindiging van een samenlevingsverband, worden de proceskosten zowel ten aanzien van de vordering als de tegenvordering tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In het incident
5.20.
Een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv wordt alleen worden getroffen voor de duur van het geding. Nu er vonnis is gewezen in de hoofdzaak, is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen en partijen hebben daarbij ook geen belang meer. De vorderingen zullen over en weer worden afgewezen. De kosten in het incident worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing in de hoofdzaak

De kantonrechter
6.1.
bepaalt dat [gedaagde] met ingang van vier weken na betekening vonnis niet langer de huurovereenkomst zal voortzetten betreffende de woning aan de [adres] te ([postcode]) [plaats 1], gemeente [gemeente];
6.2.
bepaalt dat [eiser] met ingang van vier weken na betekening vonnis de huurovereenkomst betreffende [adres] te ([postcode]) [plaats 1], gemeente [gemeente] alleen zal voortzetten;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om de woning aan de [adres] te ([postcode]) [plaats 1], gemeente [gemeente] uiterlijk vier weken na betekening vonnis te verlaten, onder afgifte van alle sleutels aan [eiser], waaronder mede de sleutels die [gedaagde] aan de dochter der partijen ter beschikking heeft gesteld;
6.4.
verbiedt [gedaagde] de woning aan de [adres] te ([postcode]) [plaats 1], gemeente [gemeente] na zijn vertrek op uiterlijk vier weken na betekening vonnis nog te betreden (behoudens uitdrukkelijke toestemming van [eiser]);
6.5.
veroordeelt [gedaagde] om zich uiterlijk vier weken na betekening vonnis bij de gemeente [plaats 2] uit te schrijven van de woning aan de [adres] te ([postcode]) [plaats 1], gemeente [gemeente];
6.6.
bepaalt dat [gedaagde] voor iedere afzonderlijke overtreding van het onder 6.1 t/m 6.5 bepaalde telkens een dwangsom van € 250,00 per dag verbeurt met een (voor alle overtredingen tezamen) maximum van € 7.500,00.
6.7.
wijst de vordering voor het overige af.
6.8.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt
6.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

7.De beslissing in het incident

De kantonrechter:
7.1.
wijst de vorderingen in het incident in conventie en reconventie af;
7.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter