ECLI:NL:RBNHO:2023:8289

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
15.112778.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk invoeren van cocaïne met een hoeveelheid van 2002,4 gram

Op 22 augustus 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 2 mei 2023 op Schiphol een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, die thans gedetineerd is in P.I. Lelystad, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een materiaal bevattende cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Tijdens de openbare terechtzitting op 8 augustus 2023 heeft de officier van justitie, mr. J.A. Huibers, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. C. Peters, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de cocaïne in zijn koffer.

De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig geacht. Bij controle van zijn koffer, die hij tweedehands had gekocht, werd een afwijking in de bodem geconstateerd, waaruit twee pakketten cocaïne tevoorschijn kwamen met een totaalgewicht van 2002,4 gram. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de inhoud van zijn bagage, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die van dit uitgangspunt afweken. De verdachte had inconsistent verklaard over zijn reisdoel en de omstandigheden rondom de aankoop van de koffer en het vliegticket, wat bijdroeg aan de ongeloofwaardigheid van zijn verhaal.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en hem veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder voor een Opiumwetdelict was veroordeeld. De opgelegde straf is in lijn met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.112778.23 (P)
Uitspraakdatum: 22 augustus 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 augustus 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats en- datum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Lelystad, Larserdreef 300, 8233 HB Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.A. Huibers en van wat de verdachte en zijn raadsman mr. C. Peters, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 mei 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het opzettelijk invoeren van cocaïne in Nederland omdat hij niet wist dat de cocaïne in de dubbele bodem van zijn koffer verstopt zat. Nu hij de koffer tweedehands heeft gekocht op straat, heeft hij evenmin bewust een aanmerkelijke kans op het invoeren van cocaïne aanvaard, zodat er ook geen sprake is van voorwaardelijk opzet. Er is daarom volgens de raadsman ten hoogste sprake van de schuldvariant op de invoer van cocaïne.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsmotivering
De rechtbank verwerpt het verweer dat de verdachte geen opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne.
Op 2 mei 2023 is de verdachte gearriveerd op Schiphol met vlucht [nummer] uit Lima. Bij controle van zijn als ruimbagage ingecheckte koffer wordt op een scanbeeld een afwijking in de bodem van de koffer gezien. Na opening van de koffer wordt een zichtbare verdikking in de bodem van de koffer waargenomen. Onder een rubberen plaat in de bodem van de koffer zijn vervolgens twee pakketten met vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen, met een totaalgewicht van 2002,4 gram. Na onderzoek door het NFI blijken de pakketten cocaïne te bevatten. Daarmee staat vast dat de verdachte cocaïne heeft ingevoerd in Nederland.
De verdachte heeft verklaard niet te hebben geweten dat er cocaïne in de koffer zat.
Volgens vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt geldt dat iedere passagier die per vliegtuig (ruim)bagage met zich voert, met de inhoud daarvan bekend is. Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat van dat uitgangspunt moet worden afgeweken, maar die omstandigheden doen zich naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak niet voor.
De verdachte heeft verklaard dat hij circa 1,5 jaar geleden een zekere in Italië woonachtige [naam 1] heeft leren kennen. Omdat de verdachte graag in Italië wilde gaan werken, heeft [naam 1] hem geholpen met een uitnodiging en het vliegticket door deze kort voor zijn vlucht voor hem aan te schaffen. Het ticket zou hij aan [naam 1] terugbetalen door voor een langere periode te gaan werken in Italië. In Lima heeft [naam 2] (fonetisch), het hulpje van [naam 1], de verdachte geholpen met de aankoop van zijn koffer door hem mee te nemen naar een plein waar tweedehands spullen werden verkocht. Op aandringen van deze [naam 2] heeft hij toen de enige grote koffer gekocht die werd aangeboden, waarbij de verdachte (achteraf) het gevoel had dat de verkoper van de koffer en [naam 2] elkaar kenden. De verdachte heeft de koffer mee naar huis genomen en daar gecontroleerd, maar er is hem niets opgevallen. Vervolgens heeft hij de koffer ingepakt met zijn kleren voor zijn reis van Lima naar Italië, met als tussenstop Amsterdam.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. De verdachte heeft allereerst wisselend en niet consistent verklaard over zijn reisdoel en de duur van zijn verblijf in Italië. In de telefoon van de verdachte zijn geen contacten en gesprekken met [naam 1] en [naam 2] aangetroffen, en hun identiteit is niet bekend geworden, zodat zijn reisverhaal op geen enkele wijze geverifieerd kan worden. Ook de verklaring over de aanschaf van het ticket acht de rechtbank ongeloofwaardig, aangezien de verdachte, zonder zelf over financiële middelen te beschikken, beschikte over een vliegticket dat vlak voor zijn reis is aangeschaft voor € 1.830,33, zonder dat de verdachte zegt akkoord te zijn gegaan met deze prijs, wist hoe duur zijn ticket was, wanneer de terugreis plaats zou vinden en hoe hij dit bedrag terug kon betalen aan deze [naam 1].
Het verhaal over de aanschaf van de koffer gelooft de rechtbank ten slotte evenmin. Indien hij de koffer werkelijk had gecontroleerd, had hij de verdikking kunnen waarnemen, zo blijkt uit het dossier.
Het voorgaande in acht nemende, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de verdachte wist dat er cocaïne in zijn koffer zat en dat hij deze cocaïne daarom opzettelijk in Nederland heeft ingevoerd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 2 mei 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest van de verdachte.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft gepleit voor een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voorschrijven en heeft gewezen op de slechte financiële situatie van verdachte en de kritieke situatie in Peru rondom criminaliteit, waardoor de verdachte geen werk heeft kunnen vinden. De verdachte is kennelijk gebruikt door een organisatie, wat zou moeten leiden tot strafvermindering.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2002,4 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was zo groot dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder levensdelicten en witwassen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 2 juni 2023. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een Opiumwetdelict is veroordeeld, zodat dit niet in zijn nadeel meeweegt.
De op te leggen straf
De rechtbank neemt bij de strafoplegging de oriëntatiepunten in aanmerking die zijn vastgesteld door het LOVS. Deze dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij de invoer van een hoeveelheid harddrugs met een gewicht van meer dan 2.000 gram, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
In tegenstelling tot de raadsman vindt de rechtbank, noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, aanleiding af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Dit betekent dat de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden zal opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.A. Hesselink, voorzitter,
mrs. M.E. Allegro en I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 augustus 2023.
Mr. Hesselink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.