ECLI:NL:RBNHO:2023:805

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
15.339796.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf wegens openlijk geweld na een verkeersruzie

Op 6 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk geweld na een verkeersruzie. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 25 juni 2021 te Heiloo, waar de verdachte, samen met een medeverdachte, betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met een aangever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte openlijk geweld heeft gepleegd door de aangever te duwen en te slaan, terwijl deze op de grond lag. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. W.M. van der Most, gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 650,- toegewezen aan de benadeelde partij, die immateriële schade heeft geleden door het geweld. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding billijk geacht en de verdachte verplicht tot betaling aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 6 februari 2023, waarbij de rechtbank de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig heeft gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.339796.21 (P)
Uitspraakdatum: 6 februari 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 januari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De politierechter heeft bij beslissing van 25 oktober 2022 de zaak naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.M. van der Most en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. G. Kaaij, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 25 juni 2021 te Heiloo, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op het [plaats], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde], door meerdere malen, althans eenmaal:
- tegen het gezicht, althans het hoofd, van die [benadeelde] te duwen en/of te slaan, ten gevolge waarvan deze ten val is gekomen, en/of
- vervolgens, terwijl die [benadeelde] op de grond lag, deze tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of te schoppen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op de terechtzitting op een vraag van de voorzitter meegedeeld dat de tenlastelegging aldus moet worden begrepen dat ten laste zijn gelegd de geweldshandelingen die aan
dezeverdachte worden verweten. Niet bedoeld is in de omschrijving van de openlijke geweldpleging geweldshandelingen verricht door een ander dan de verdachte op te nemen.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de aangever tegen het gezicht heeft geduwd en geslagen. Voor het overige tenlastegelegde moet de verdachte partieel worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 25 juni 2021 te Heiloo, openlijk, te weten op het [plaats], in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde], door:
- tegen het gezicht, van die [benadeelde] te duwen en te slaan, en
- vervolgens, terwijl die [benadeelde] op de grond lag, deze tegen het hoofd te schoppen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis rekening gehouden met de proceshouding van de verdachte, die geen enkel berouw in de richting van de aangever heeft getoond.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, rekening houdend met het beperkte letsel bij de aangever, het opleggen van een taakstraf van niet meer dan honderd uren op zijn plaats is.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Op 25 juni 2021 is een ruzie ontstaan op het [plaats]. De aangever is, met zijn armen gebarend, in de richting gestapt van de langsrijdende auto waarin de verdachte als passagier en haar medeverdachte als bestuurder zaten. De verdachte en haar medeverdachte zijn vervolgens gestopt en uit de auto gestapt. De aangever is naar de bestuurderszijde gelopen om, naar eigen zeggen, de confrontatie met de bestuurder aan te gaan en hem aan te spreken op zijn rijgedrag. De reactie van de verdachte en haar medeverdachte was vervolgens buiten iedere proportie. Zij hebben zich op de openbare weg schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen de aangever door hem te slaan en te schoppen.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat zij zich als eerste fysiek agressief heeft gedragen tegen de aangever door hem een duw in het gezicht te geven. Nadat zij werd weggetrokken door haar medeverdachte heeft zij nog een keer uitgehaald naar het gezicht van de aangever en hem in zijn gezicht geslagen. Vervolgens werd de aangever door de medeverdachte hard in zijn gezicht geslagen en is de aangever ten val gekomen, waarna de aangever door de verdachte en zijn medeverdachte tegen het lichaam werd geschopt terwijl hij op de grond lag. Van dit openlijk geweld waren meerdere omstanders getuige.
Verdachte heeft met haar handelen de lichamelijk integriteit van het slachtoffer geschonden en bij het slachtoffer, maar ook bij de personen die getuige zijn geweest van het geweld, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank ook oog gehad voor voornoemde gedragingen van de aangever. Voor zover de aangever zich provocerend jegens de verdachte heeft gedragen, is dat echter geen rechtvaardiging voor het gewelddadige handelen van de verdachte en haar mededader.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het blanco strafblad van de verdachte.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] heeft via zijn advocaat mr. F.F. den Ouden een vordering tot schadevergoeding van € 5.650,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, alsmede proceskosten (kosten advocaat), tot een bedrag van € 1.154,34. Op de terechtzitting heeft mr. Den Ouden de vordering naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 650,- (immateriële schade in verband met de gebroken neus). Ook heeft de advocaat op de terechtzitting aangegeven dat in deze procedure niet langer proceskosten worden gevorderd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, zoals aangepast door de advocaat ter terechtzitting, in zijn geheel kan worden toegewezen.
De raadsman heeft, rekening houdend met de rol van de benadeelde partij zelf, verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 300,-.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Omdat sprake is van lichamelijk letsel komt deze immateriële schade voor vergoeding in aanmerking (artikel 6:106, lid 1 aanhef en onder b BW) Het gevorderde bedrag ter grootte van een bedrag van € 650,- als vergoeding voor die schade acht de rechtbank billijk, rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het toewijzen van een lager bedrag zoals door de advocaat van de verdachte voorgesteld.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachte’s bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: het plegen van openlijk geweld] aanleiding de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22b, 22c, 36f, 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
150 (éénhonderd en vijftig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 75 dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 650,- (zeshonderd en vijftig euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 650,- (zeshonderd en vijftig euro),en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 13 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Lolkema, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. J.J. Roos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 februari 2023.
Mr. J.J. Roos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.