ECLI:NL:RBNHO:2023:8048

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
9216510 \ CV EXPL 21-3235
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door ziekte van piloot; beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., vorderde compensatie van € 600,00 wegens vertraging van haar vlucht van Manila naar Amsterdam, die meer dan drie uur later aankwam dan gepland. De vertraging was het gevolg van de ziekte van de piloot, wat de luchtvaartmaatschappij aanvoerde als een buitengewone omstandigheid die haar aansprakelijkheid zou uitsluiten.

De kantonrechter oordeelde dat de passagier niet had ingestemd met de door de vervoerder aangeboden compensatie en dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen. Verder werd vastgesteld dat de ziekte van de piloot niet als een buitengewone omstandigheid kon worden aangemerkt, verwijzend naar een recent arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Dit arrest stelde dat de onverwachte afwezigheid van een bemanningslid, zoals ziekte, inherent is aan de normale bedrijfsvoering van een luchtvaartmaatschappij.

De kantonrechter concludeerde dat de passagier recht had op de gevorderde compensatie en dat de vervoerder deze moest betalen, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De vordering tot buitengerechtelijke incassokosten werd ook toegewezen, omdat de passagier aannemelijk had gemaakt dat hiervoor kosten waren gemaakt. De vervoerder werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 708,90 aan de passagier, vermeerderd met rente en kosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9216510 \ CV EXPL 21-3235 (DB)
Uitspraakdatum: 26 juli 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiseres
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse vennootschap Aktiengesellschaft (AG) (Bondsrepubliek Duitsland)
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. P.C.X. de Leede (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 16 februari 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Ninoy Aquino International Airport, Manila (Filipijnen) naar Amsterdam Schiphol, via Hong Kong International Airport (Hongkong) en via Franz Josef Strauss Airport (München, Duitsland) op 24 en 25 maart 2019.
2.2.
De vlucht van Hong Kong naar München met vluchtnummer LH731 is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft de aansluitende vlucht naar Amsterdam gemist. De passagier is omgeboekt naar een vervangende vlucht, waarmee zij met meer dan 3 uur vertraging ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd te Amsterdam is aangekomen.
2.3.
EUclaim heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Bij e-mail van 10 januari 2020 heeft de vervoerder bij monde van Kevin Garon, onder meer als volgt gereageerd:

(…) According to EC Regulation 261/2004 and due to circumstances leading to this flight irregularity we would like to offer your client EUR 600 compensation payment without recognition of a legal obligation and prejudice to the factual and legal situation. In addition we respectfully request you to provide a copy of your photo ID. Document numbers and personal information except name, photo and address should be redacted (blackened). This ensures payments reach only the intended recipient. (…).
2.5.
De gemachtigde van de passagier antwoordt hierop, bij brief van 13 januari 2020, als volgt:

(…) You stated that you require proof of identification. You requested an ID with the photo of the passenger(s). As we have explained before, we are not able to hand over these documents. From 25 May 2018, the General Data Protection Regulation (GDPR) is in force. Since the implementation we are not allowed to process (let alone share with you) photos on ID documents of our passengers (…. ).
2.6.
Vervolgens reageert de vervoerder bij e-mail van 13 januari 2020 als volgt:

(…) We appreciate your effort in providing us the requested document. However, the photo of the passenger in the photo ID you have provided is covered. Therefore, we respectfully requests you to provide a copy of a photo ID of the entitled passenger. Document numbers and personal information except name, photo and address should be redacted (blackened). This ensures payments reach only the intended recipient. (…).

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 maart 2019 althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering primair ten grondslag gelegd dat de vervoerder het gevraagde compensatiebedrag van € 600,00 heeft toegezegd. De passagier is met de vervoerder overeengekomen dat de vervoerder dit bedrag zou betalen.
Deze overeenkomst is tot stand gekomen door aanbod en aanvaarding. De vervoerder is echter niet tot betaling over gegaan. De passagier vordert daarom nakoming van de betalingstoezegging. Subsidiair heeft de passagier aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. De vervoerder voert primair aan dan geen sprake is van een overeenkomst tot betaling van compensatie met de passagier. Subsidiair voert de vervoerder aan dat de vlucht met vertraging is uitgevoerd vanwege (doorwerking) van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet konden worden voorkomen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De primaire grondslag kan niet slagen. Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat tussen de passagier en de vervoerder geen overeenkomst, al dan niet onder opschortende voorwaarde, tot betaling van compensatie is overeengekomen. De passagier heeft immers niet ingestemd met de e-mail van 10 januari 2020 van de vervoerder. Dat de vervoerder mogelijk voorwaarden heeft gesteld die de passagier niet kon nakomen, doet er voor de beoordeling of een overeenkomst tot stand is gekomen niet toe. Er is geen sprake geweest van aanvaarding van een aanbod, zodat geen sprake kan zijn van een overeenkomst.
5.3.
Ten aanzien van de subsidiaire grondslag overweegt de kantonrechter als volgt. Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming te Amsterdam, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.4.
Niet in geschil is dat de piloot van de betreffende vlucht ziek was en hierdoor niet kon vliegen. De passagier stelt dat de piloot niet ziek is geworden tijdens de uitvoering van de vlucht en dat er daarom geen sprake kan zijn van een acute noodsituatie en dat de personeelsbezetting en daarbij horende ziekmeldingen inherent zijn aan de uitvoering van de normale activiteiten van de vervoerder. De ziekmelding van een piloot is daarom volgens de passagier geen buitengewone omstandigheid.
5.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Het Hof van Justitie heeft in het arrest van 11 mei 2023 in de gevoegde zaken van TAP Portugal vs Flightright (C-156/22 tot en met C-158/22) geoordeeld dat de onverwachte afwezigheid wegens ziekte of overlijden van een bemanningslid dat onontbeerlijk is om een vlucht uit te voeren, kort voor het geplande vertrek van die vlucht, niet onder het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van deze bepaling valt. Daartoe heeft het Hof onder andere overwogen dat maatregelen met betrekking tot het personeel van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, waaronder ook de maatregelen vallen met betrekking tot de planning van de bemanning en de dienstregeling van het personeel, onder de normale uitoefening van de activiteit van deze laatste vallen. Verder heeft het Hof overwogen dat het beheer van een onverwachte afwezigheid wegens ziekte of overlijden van een of meer personeelsleden die onontbeerlijk zijn om een vlucht uit te voeren, zelfs kort voor het vertrek daarvan, intrinsiek verbonden is met de kwestie van de planning van de bemanning en de dienstregeling van het personeel, zodat een dergelijke onverwachte gebeurtenis inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij. Gelet op dit arrest oordeelt de kantonrechter, anders dan in eerdere uitspraken, dat het beroep van de vervoerder op ziekte van zijn personeel als buitengewone omstandigheid niet kan slagen.
5.6.
De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De gevorderde hoofdsom is toewijsbaar. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.7.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering gemotiveerd betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagier in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 708,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 600,00 vanaf 25 maart 2019 en over € 108,90 vanaf 16 februari 2022 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 103,83
griffierecht € 240,00
salaris gemachtigde € 264,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 66,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter