ECLI:NL:RBNHO:2023:8040

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
C/15/338051 / KG ZA 23-151
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.W.M. de Wolf MSM
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de man in vorderingen betreffende hoofdverblijfplaats en zorgregeling van het kind

In deze zaak, die op 2 mei 2023 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, vorderde de man dat de hoofdverblijfplaats van zijn minderjarige dochter bij hem zou worden vastgesteld en dat de zorgregeling zou worden gewijzigd. De man stelde dat zijn dochter sinds 23 maart 2023 bij hem verblijft en dat zij mishandeld wordt door de vrouw, haar moeder, die ook drugs zou gebruiken in haar bijzijn. De vrouw betwistte deze beschuldigingen en voerde aan dat de vorderingen van de man niet geschikt zijn voor een kort geding, aangezien er een onderzoek loopt naar de situatie van het kind.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het kind tot 13 juli 2023 bij de vader verblijft onder toezicht van de Jeugdbescherming. De rechter concludeerde dat de zorgen van de man over de veiligheid van het kind al adequaat worden behandeld in een lopende bodemprocedure. Hierdoor was er volgens de rechter geen sprake van een spoedeisend belang voor de man, wat leidde tot de beslissing om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en kan binnen vier weken na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/338051 / KG ZA 23-151
Vonnis in kort geding van 2 mei 2023
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats]
,
eiser, hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F. Ayar te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats]
,
gedaagde, hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. B.A. Zevenbergen te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 april 2023, met producties 1-7, van de man;
  • de pleitaantekeningen, met producties 1-5, van de advocaat van de vrouw;
  • het door de advocaat van de vrouw overgelegde e-mailbericht van de vrouw van 20 april 2023;
  • het e-mailbericht van de advocaat van de vrouw van 20 april 2023;
  • de door de advocaat van de man op 24 april 2023 overgelegde transcriptie van geluidsfragmenten.
1.2.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 24 april 2023 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming. De man is bijgestaan door een tolk Turks en de vrouw door een tolk Bulgaars.
1.3.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming regio Amsterdam (hierna: de GI) is opgeroepen voor de zitting. Bij brief van 20 april 2023 heeft de GI laten weten niet te zullen verschijnen op de zitting. In deze brief heeft de GI ook de stand van zaken doorgegeven betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Op de zitting is aan partijen en de Raad een kopie van deze brief verstrekt.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van begin 2012 tot maart 2015 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit deze relatie is geboren de minderjarige [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
De man heeft [de minderjarige] erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is bij de vrouw.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 31 augustus 2016 is de volgende zorgregeling vastgesteld: [de minderjarige] verblijft bij de man:
  • één weekend per twee weken vanaf vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur en
  • de vakanties bij helfte, in onderling overleg te bepalen.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 14 april 2023 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht van de GI gesteld, met ingang van 13 april 2023 voor de duur van drie maanden, derhalve tot 13 juli 2023. Het verzoek van de Raad om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de gezaghebbende vader te verlenen voor de duur van 3 maanden, is bij dezelfde beschikking toegewezen met ingang van 13 april 2023 voor de duur van vier weken en voor het overige aangehouden. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op 26 april 2023. Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 1 mei 2023 is de bedoelde beschikking van deze rechtbank van 14 april 2023 gehandhaafd en de door de Raad verzochte machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de gezaghebbende vader verleend voor de duur van drie maanden, tot 13 juli 2023.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair: te bepalen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij hem zal hebben;
  • subsidiair: de bovengenoemde beschikking van 31 augustus 2016 te wijzigen in die zin dat [de minderjarige] bij de man verblijft: iedere maandag tot en met zondag gedurende de gehele dag.
3.2.
Hij legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag.
[de minderjarige] verblijft sinds 23 maart 2023 bij de man. [de minderjarige] wordt mishandeld door de vrouw en de vrouw en haar vriend gebruiken drugs in het bijzijn van [de minderjarige] . De vrouw is ook agressief jegens haar andere kinderen. In het belang van de veiligheid van [de minderjarige] dient zij niet langer bij de vrouw te verblijven. [de minderjarige] geeft ook zelf aan dat zij niet meer naar de vrouw wil.
3.3.
De vrouw voert hiertegen verweer.
Zij voert aan dat de vorderingen van de man zich niet lenen voor een beslissing in kort geding. Zij betwist dat zij [de minderjarige] mishandelt en drugs in haar bijzijn gebruikt. De zorgen hierover zijn ontstaan door een valse verklaring van de oudste zoon van de vrouw. Er wordt onderzoek gedaan door spoedhulp en dit onderzoek is nog niet afgerond, aldus de vrouw.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 254 Rv is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken, waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen en de uitkomst van de beoordeling van de voorlopige merites van de zaak. Spoedeisend belang heeft de eisende partij in ieder geval, indien van hem niet kan worden gevergd dat hij of zij een bodemprocedure afwacht.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Vaststaat dat [de minderjarige] in elk geval tot 13 juli 2023 bij haar vader verblijft en onder toezicht staat van de Jeugdbescherming. Doel van deze maatregel is, zo blijkt uit de betreffende beschikking van 1 mei 2023, dat duidelijkheid wordt verkregen over de veiligheid van [de minderjarige] in de opvoedsituatie bij de moeder thuis en dat er zicht komt op haar opvoedvaardigheden, voordat wordt bekeken of, en zo ja onder welke voorwaarden, [de minderjarige] thuis bij de moeder geplaatst kan worden. Ook zal worden onderzocht of en zo ja in welke mate de loyaliteit van [de minderjarige] invloed heeft op de door haar gedane uitspraken.
Het voorgaande betekent dat het door de man gestelde spoedeisend belang, te weten zijn zorgen over de veiligheid en wensen van [de minderjarige] , blijkens de beschikking in bedoelde bodemprocedure op adequate wijze zijn geadresseerd en worden opgepakt. Van een spoedeisend belang van de man bij zijn gestelde vorderingen is in het licht van het voorgaande derhalve geen sprake. De man zal dan ook op deze grond niet ontvankelijk worden verklaard in zijn primaire en subsidiaire vordering.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.M. de Wolf MSM en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Leertouwer op 2 mei 2023.
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.