ECLI:NL:RBNHO:2023:7967

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
HAA 22/4063
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discretionaire bevoegdheid bij verlening omgevingsvergunning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een berging en veranda aan de [adres 1] te [plaats]. Eiser, die aan de [adres 2] woont, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Medemblik, dat op 18 oktober 2021 de vergunning verleende aan [naam vergunninghouder]. Eiser stelt dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat de bouw van de berging onevenredige afbreuk doet aan zijn woonsituatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan is verleend, maar dat het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vergunning te verlenen. De rechtbank benadrukt dat het primaat bij verweerder ligt en dat de toetsing door de rechtbank terughoudend dient te zijn. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de ventilatie van de spouwmuur en de muizenoverlast, verworpen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4063

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

(gemachtigde: mr. G.P. Wempe),
en

het college van burgemeester en wethouders van Medemblik,

(gemachtigden: K. Meijer en J. Felomina).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam vergunninghouder] , vergunninghouder,

gemachtigde: [naam 1] , werkzaam bij Univé Rechtshulp.

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2021 heeft verweerder aan [naam vergunninghouder] een omgevings-vergunning verleend voor het bouwen van een berging en een veranda aan de [adres 1] te [plaats] .
Eiser heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 juni 2022 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de bezwarencommissie.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Bij brief van 11 augustus 2022 is vergunninghouder in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser is met bericht niet ter zitting verschenen. Wel is eiser verschenen vergezeld door [naam 2] en [naam 3] . Verweerder is verschenen bij gemachtigden voornoemd.
Derde partij is (wat later) ter zitting verschenen, vergezeld door zijn partner. Zijn gemachtigde is zonder bericht niet verschenen. De griffier heeft daarom voor het uitroepen van de zaak getracht telefonisch contact op te nemen met deze gemachtigde. Gemachtigde was echter niet telefonisch bereikbaar en de zaak is zonder haar aanwezigheid behandeld. Aan het einde van de zitting heeft de rechter het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1.1
Voor het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de bijlage welke integraal onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
1.2
De omgevingsvergunning ziet op de bouw van een veranda/opslag alsmede een berging op het perceel [adres 1] te [plaats] , een hoekperceel waar vergunninghouder woont. Eiser woont aan de [adres 2] . De veranda/opslag is alleen zichtbaar vanaf de [naam laan] . De berging staat tussen de uitbouw van de woning [adres 1] en de berging bij de woning van eiser en verbindt deze met elkaar. De berging is zichtbaar vanaf de [naam straat] . De zijkant van de berging van eiser en daarmee ook de zijkant van de berging van vergunninghouder staan - dit is niet in geschil - op de erfgrens. De vergunde bouwwerken zijn reeds gerealiseerd. Het betreft derhalve een legalisatieprocedure.
Het bestemmingsplan
2.1
Ter plekke geldt het bestemmingsplan Dorpskernen IV. Op de gronden rust de bestemming wonen (artikel 28 van de planvoorschriften).
2.2
Vast staat dat het bouwplan op verschillende onderdelen in strijd is met het bestemmingsplan namelijk:
-overschrijding van de maximale toegestane gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken van 60 m2 (artikel 28.2.2. aanhef en onder b, van de planvoorschriften);
-overschrijding van het maximaal toegestane bebouwingspercentage (artikel 28.2.2. aanhef en onder c, van de planvoorschriften) en;
-het voorschrift dat de bij vrijstaande hoofdgebouwen bijbehorende bouwwerken op ten minste 1 m afstand van de erfgrens moeten worden gebouwd (artikel 28.2.2. aanhef en onder h, van de planvoorschriften).
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft zijn besluit de omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan te verlenen als volgt gemotiveerd. Het perceel [adres 1] in [plaats] betreft een hoekperceel. Daarom is het achtererfgebied aanzienlijk kleiner dan bij een tussenwoning waardoor het bouwplan niet aan de 50% regel kan voldoen. Door realisatie van het bouwplan is sprake van een geringe impact op de ruimtelijke ontwikkeling. Het bouwplan doet geen onevenredige afbreuk aan het straat- en bebouwingsbeeld nu het niet aan de weg wordt gerealiseerd. Eiser heeft geen toestemming verleend voor het plaatsen van de berging en gelet op het handhavingsverzoek zal hij ook geen toestemming geven. Verweerder wijst er op dat aan eiser in 2019 een vergunning is verleend voor het plaatsen van een bijbehorend bouwwerk tegen de perceelsgrens van vergunninghouder. Bij de beoordeling van die aanvraag is geconcludeerd dat de buren op nummer 12 niet geschaad kunnen worden in hun woonsituatie en gebruiksmogelijkheden. Voor deze beoordeling is gekeken naar privacy, bezonning en daglichttoetreding. De conclusie van die beoordeling was dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Op de tekening is te zien dat de berging onder het boeideel van het bijbehorend bouwwerk van eiser komt. Nu er door het bouwen van de berging geen sprake is van een verandering van privacy, bezonning, uitzicht en daglichttoetreding, kan worden geconcludeerd dat het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan de woonsituatie van eiser en ook niet aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Gronden beroep
4. Eiser heeft - samengevat - aangegeven dat de berging weg moet omdat daarmee onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel. Zo kan als gevolg van de bouw van de berging de spouwmuur van zijn berging op de erfgrens niet meer goed ventileren omdat de berging van vergunninghouder de toestroom van buitenlucht blokkeert. Het is vanwege de vochtregulering van belang dat de luchtspouw geventileerd wordt. Voorts kan eiser geen roosters plaatsen op de ventilatiegaten in de spouwmuur waardoor muizen toegang hebben tot zijn berging. Verder hoort eiser geluiden in de berging zoals het dicht doen van deuren of het schuiven met stoelen en dat wil hij niet. Het horen van leefgeluiden van de buren doet onevenredig afbreuk aan zijn woonsituatie. Gelet op het vorenstaande is niet voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een binnenplanse vrijstelling. Tot slot leidt de bouw van de berging tot een daling van de waarde van zijn woning, aldus eiser.
Beoordeling
5.1
Ter zitting heeft eiser aangegeven dat het beroep enkel is gericht tegen de bouw van de berging en geen betrekking heeft op de realisatie van de veranda/opslag. De rechtbank zal derhalve zich beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid bij afweging van de betrokken belangen voor de berging een omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan heeft mogen verlenen.
5.2
Het besluit om een omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan te verlenen, betreft een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Het primaat dienaan-gaande ligt bij verweerder. De rechtbank dient het door verweerder genomen besluit terughoudend te toetsen en kan geen eigen oordeel geven over het bouwplan. Anders gezegd; alleen indien het besluit apert onjuist is of evident in strijd is met het recht, kan de rechtbank ingrijpen. De beoordeling is daarom beperkt tot de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning te verlenen.
5.3
De rechtbank stelt vast dat de omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan is verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bezien in samenhang met artikel 4 aanhef en onder 1, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en ziet op de activiteit het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan in de zin van artikel 2.1 aanhef en onder c, van de Wabo. De stelling van eiser dat niet is voldaan aan de voorwaarden van de binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid neergelegd in artikel 28.4 aanhef en onder g, van de planvoorschriften, treft geen doel omdat er voor het bouwplan geen binnenplanse vrijstelling (ex artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van de Wabo) is verleend.
Verweerder heeft in de omgevingsvergunning wel aandacht besteed aan de mogelijkheid op onderdelen van het bouwplan die in strijd zijn met het bestemmingsplan een binnenplanse vrijstelling te verlenen. In het besluit is de afwijking van het bestemmingsplan echter in zijn geheel gebaseerd op artikel 4 aanhef en onder 1, van het Bor zijnde een buitenplanse vrijstellingsmogelijkheid. Ter zitting is namens verweerder bevestigd dat in de zaak de kruimelregeling is toegepast (artikel 4 van bijlage II van het Bor bevat de zogeheten kruimelgevallen).
5.4
Voor wat betreft het betoog van eiser dat de spouwmuur niet kan ventileren, heeft verweerder in zijn reactie in het verweerschrift aangegeven dat niet verwacht hoeft te worden dat het deel van de spouwmuur waaraan de berging van [naam vergunninghouder] grenst geventileerd hoeft worden omdat dat gedeelte van de muur nog nauwelijks last heeft van weersinvloeden. De rechtbank vindt dit standpunt niet onredelijk. Het betoog van eiser kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel.
5.5
Het betoog van eiser dat hij last heeft van muizen in zijn berging omdat deze via de stootvoegen naar binnen komen, kan evenmin leiden tot het daarmee beoogde doel. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is geworden dat het ontbreken van ventilatieroosters de reden is van de muizenoverlast is en dat eventuele muizenoverlast ook op andere wijze bestreden kan worden.
5.6
Blijkens het verweerschrift wordt de berging gebruikt voor opslag van tuinmeubilair en dergelijke. Voor zover eiser zo nu en dan wat geschuif met tuinmeubilair hoort, kan dat in redelijkheid niet tot de conclusie leiden dat met verlening van de omgevingsvergunning onevenredige afbreuk wordt gedaan aan zijn woonsituatie. Hetgeen eiser op dat punt heeft aangevoerd, wordt verworpen.
5.7
Voorts kan ook het betoog van eiser dat de verleende omgevingsvergunning leidt tot een waardedaling van zijn woning omdat geen sprake meer is van twee vrijstaande woningen, maar van geschakelde woningen, niet leiden tot het daarmee beoogde doel. In de eerste plaats motiveert verweerder in het verweerschrift voldoende draagkrachtig dat deze situatie nog niet betekent dat geen sprake meer is van twee vrijstaande woningen. Hier komt bij dat de gestelde oorzaak van de gestelde waardedaling niet met bijvoorbeeld een rapport van een beëdigd taxateur is onderbouwd en daardoor niet aannemelijk is gemaakt.
5.8
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, betekent het enkele feit dat eiser geen toestemming wil geven voor de bouw van de berging niet dat moet worden geoordeeld dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen.
Conclusie
6.1
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser het griffierecht niet terugkrijgt. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Wettelijk kader
Artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder c, van de Wabo - voor zover van belang - luidt: Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […].
Artikel 2.12, eerste lid aanhef en onder a, sub 1 en 2, van de Wabo luidt: Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Artikel 4, aanhef en onder 1 van het Besluit omgevingsrecht - voor zover relevant - luidt: Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking: 1. een bijbehorend bouwwerk.
Artikel 28.2.2 aanhef en onder b, c en h, van de planvoorschriften luidt:
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 60 m² per hoofdgebouw bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte groter is, in welk geval die oppervlakte als maximum geldt;
c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, en minus de oppervlakte van het hoofdgebouw, bedragen, tenzij het bestaande percentage groter is, in welk geval dat percentage als maximum geldt;
h. bij vrijstaande hoofdgebouwen worden bijbehorende bouwwerken op ten minste 1,00 m afstand van de erfgrens gebouwd.