ECLI:NL:RBNHO:2023:7841

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
23/3673
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van geen dienstbetrekking en opheffing van conservatoir beslag

In deze zaak heeft verzoeker, de directeur-grootaandeelhouder van [bedrijf 1] B.V., verzocht om vast te stellen dat er in de jaren 2017 en 2018 geen sprake was van een dienstbetrekking met [bedrijf 2], zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Dit verzoek is gedaan in het kader van een lopende bezwaarprocedure tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen (IB/PVV) die door de inspecteur van de Belastingdienst aan verzoeker zijn opgelegd. Verzoeker heeft tevens verzocht om een voorlopige voorziening om het strafrechtelijke conservatoir derdenbeslag dat op zijn bankrekening is gelegd, op te heffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat er niet voldaan is aan het materiële connexiteitsvereiste. Dit houdt in dat het belang van verzoeker bij de opheffing van het beslag niet samenhangt met de lopende bezwaarprocedure. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker zijn belangen kan behartigen via een klaagschrift tegen het beslag en dat een voorlopige voorziening geen zekerheid kan bieden over de aard van de arbeidsrelatie met [bedrijf 2]. De uitspraak is gedaan op 25 juli 2023.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/3673 en HAA 23/3674

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juli 2023 in de zaken tussen

[verzoeker] , wonende te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B. Emmerig),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan verzoeker voor het jaar 2017 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Daarnaast heeft verweerder aan verzoeker voor het jaar 2018 een aanslag IB/PVV opgelegd.
Tegen deze (navorderings)aanslagen heeft verzoeker pro forma bezwaren gemaakt en de bezwaarschiften nader gemotiveerd en aangevuld.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter hangende de behandeling van het bezwaar verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft gereageerd met een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Verzoeker heeft een nader stuk ingediend.

Overwegingen

Feiten
1. Verzoeker is de directeur-grootaandeelhouder van [bedrijf 1] B.V.
2. [bedrijf 1] B.V. houdt zich blijkens de omschrijving van haar activiteiten in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel bezig met [werkzaamheden] . In de praktijk gaat het om het [werkzaamheden] . [bedrijf 1] B.V heeft verschillende opdrachtgevers. De werkzaamheden worden feitelijk verricht door verzoeker.
3. Verzoeker verricht sinds 1990 werkzaamheden als ambassadeur van de [bedrijf 2] (hierna: de [bedrijf 2] ). In de lopende bezwaarprocedure inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 en de aanslag IB/PVV 2018 ligt (onder andere) de vraag voor of sprake is van een dienstbetrekking tussen verzoeker en de [bedrijf 2] .
4. De adviseur van verzoeker was de heer [naam] . Tegen de heer [naam] is een strafrechtelijk onderzoek opgestart door het Openbaar Ministerie. In het kader van dit onderzoek zijn ook strafrechtelijke onderzoeken opgestart tegen een aantal cliënten van hem, waaronder verzoeker.
5. In het kader van het strafrechtelijke onderzoek tegen verzoeker is ten laste van hem strafrechtelijk conservatoir derdenbeslag gelegd onder [bank] N.V. tot bewaring van het recht van verhaal van een op te leggen geldboete. De voorwerpen die in beslag zijn genomen betreffen - kort gezegd - alle vorderingen van verzoeker op [bank] N.V. en alle gelden die [bank] N.V. onder zich heeft of zal verkrijgen en/of aan verzoeker verschuldigd is of zal worden. Het beslag heeft tot gevolg dat [bedrijf 1] B.V. niet kan beschikken over een op haar naam gestelde bankrekening waarvan verzoeker als gemachtigde is gesteld.
Beoordeling
6. Verzoeker verzoekt vast te stellen dat tussen verzoeker en de [bedrijf 2] in 2017 en 2018 geen sprake is geweest van een dienstbetrekking zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Verzoeker stelt dat hij sinds 2020 in onzekerheid verkeert over de vraag of sprake is van een dienstbetrekking en dat voorzienbaar is dat het nog jaren zal duren voordat de bezwaar- en beroepsprocedures zijn afgerond. Van hem kan niet worden gevergd dat hij zo lang in onzekerheid moet verkeren over de aard van zijn arbeidsrelatie met de [bedrijf 2] . Verzoeker stelt voorts dat de bedrijfsvoering van [bedrijf 1] B.V. ernstig geschaad wordt door de beslaglegging, omdat zij de uitgaven voor haar werkzaamheden pleegt te betalen via de bankrekening waarover zij thans niet kan beschikken. Verzoeker beoogt met het verzoek het Openbaar Ministerie te bewegen het strafrechtelijke conservatoir derdenbeslag op te heffen, al dan niet via het indienen van een klaagschrift tegen het gelegde beslag.
7. Verweerder stelt dat het verzoek van verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens het ontbreken van materiële connexiteit en een spoedeisend belang. Het verzoek heeft voornamelijk te maken met het belang dat verzoeker als directeur-grootaandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. heeft bij opheffing van het strafrechtelijk beslag. Verzoeker kan daartegen opkomen via het indienen van een klaagschrift en niet via een fiscale voorlopige voorziening. De bedragen die de [bedrijf 2] heeft gestort zijn volgens verweerder overigens terecht als loon uit dienstbetrekking in de heffing betrokken.
8. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Daarbij geldt dat tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bezwaar- of beroepsprocedure loopt (vereiste van connexiteit) en dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
9. Ingevolge artikel 8:83, derde lid, van de Awb (voor zover hier van belang) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk is, uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting.
10. Voor zover verzoeker aan het verzoek ten grondslag legt dat van hem niet kan worden gevergd lang in onzekerheid te verkeren over de aard van zijn arbeidsrelatie met de [bedrijf 2] overweegt de voorzieningenrechter dat een voorlopige voorziening die zekerheid naar haar aard niet kan bieden. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft immers een voorlopig karakter en bindt de rechter in een bodemgeding niet.
11. Vaststaat dat verzoeker bezwaren heeft gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 en de aanslag IB/PVV 2018. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee voldaan aan het formele connexiteitsvereiste.
12. De voorziening wordt gevraagd met het oog op het opheffen van het gelegde strafrechtelijke conservatoir derdenbeslag. Dit betekent dat het betrokken belang een ander belang betreft dan het belang zoals bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. Er is dus niet voldaan aan het materiële connexiteitsvereiste. Het verzoek van verzoeker is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Koenis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Berkhof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2023.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.