ECLI:NL:RBNHO:2023:7840

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
23/3696
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in belastingzaak niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, een B.V. die wordt vertegenwoordigd door haar directeur-grootaandeelhouder, de heer [naam 1]. Verweerder, de inspecteur van de Belastingdienst, heeft aan de heer [naam 1] voor de jaren 2017 en 2018 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. De heer [naam 1] heeft pro forma bezwaren ingediend tegen deze aanslagen, maar verzoekster zelf is niet aan te merken als indiener van het bezwaarschrift of als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor kan verzoekster geen verzoek om voorlopige voorziening indienen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster niet kan worden beschouwd als belanghebbende die recht heeft op het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening. Dit betekent dat het verzoek niet-ontvankelijk is verklaard. De voorzieningenrechter heeft daarbij ook aangegeven dat het verzoek niet kan worden gedaan in het kader van een fiscale voorlopige voorziening, aangezien verzoekster de mogelijkheid heeft om een klaagschrift in te dienen tegen het strafrechtelijke beslag dat op de bankrekening van de heer [naam 1] is gelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van connexiteit en ontvankelijkheid in bestuursrechtelijke procedures. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/3696 en HAA 23/3697

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juli 2023 in de zaken tussen

[verzoekster] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. B. Emmerig),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan de directeur-grootaandeelhouder van verzoekster voor het jaar 2017 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Daarnaast heeft verweerder aan de directeur-grootaandeelhouder van verzoekster voor het jaar 2018 een aanslag IB/PVV opgelegd.
Tegen deze (navorderings)aanslagen heeft de directeur-grootaandeelhouder van verzoekster pro forma bezwaren gemaakt en de bezwaarschiften nader gemotiveerd en aangevuld.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft gereageerd met een verweerschrift.

Overwegingen

Feiten
1. Verzoekster houdt zich blijkens de omschrijving van haar activiteiten in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel bezig met [werkzaamheden] . In de praktijk gaat het om het [werkzaamheden] . Verzoekster heeft verschillende opdrachtgevers. De werkzaamheden worden feitelijk verricht door de heer [naam 1] , de directeur-grootaandeelhouder van verzoekster.
2. [naam 1] verricht sinds 1990 werkzaamheden als ambassadeur van de [bedrijf] (hierna: de [bedrijf] ).
3. In de lopende bezwaarprocedure inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 en de aanslag IB/PVV 2018 ligt (onder andere) de vraag voor of sprake is van een dienstbetrekking tussen [naam 1] en de [bedrijf] .
4. De adviseur van [naam 1] was de heer [naam 2] . Tegen de heer [naam 2] is een strafrechtelijk onderzoek opgestart door het Openbaar Ministerie. In het kader van dit onderzoek zijn ook strafrechtelijke onderzoeken opgestart tegen een aantal cliënten van hem, waaronder [naam 1] .
5. In het kader van het strafrechtelijke onderzoek tegen [naam 1] is ten laste van hem strafrechtelijk conservatoir derdenbeslag gelegd onder [bank] N.V. tot bewaring van het recht van verhaal van een op te leggen geldboete. De voorwerpen die in beslag zijn genomen betreffen - kort gezegd - alle vorderingen van [naam 1] op [bank] N.V. en alle gelden die [bank] N.V. onder zich heeft of zal verkrijgen en/of aan [naam 1] verschuldigd is of zal worden. Het beslag heeft tot gevolg dat verzoekster niet kan beschikken over een op haar naam gestelde bankrekening waarvan [naam 1] als gemachtigde is gesteld.
Beoordeling
6. Verzoekster verzoekt vast te stellen dat tussen [naam 1] en de [bedrijf] in 2017 en 2018 geen sprake is van een dienstbetrekking zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Verzoekster stelt dat [naam 1] sinds 2020 in onzekerheid verkeert over de vraag of sprake is van een dienstbetrekking. Verzoekster stelt voorts dat haar bedrijfsvoering ernstig geschaad wordt door de beslaglegging, omdat zij de uitgaven voor haar werkzaamheden pleegt te betalen via de bankrekening waarover zij thans niet kan beschikken. Verzoekster stelt mede-verzoeker te zijn, omdat zij een belanghebbende is in de zin van artikel 8:81, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Verzoekster beoogt met het verzoek het Openbaar Ministerie te bewegen het strafrechtelijke conservatoir derdenbeslag op te heffen, al dan niet via het indienen van een klaagschrift tegen het gelegde beslag.
7. Verweerder stelt dat een ontvankelijk bezwaar of beroep ontbreekt en dat het verzoek daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens het ontbreken van connexiteit. Het verzoek heeft overigens te maken met het belang dat verzoekster heeft bij opheffing van het strafrechtelijk beslag. Verzoekster kan daartegen opkomen via het indienen van een klaagschrift en niet via een fiscale voorlopige voorziening.
8. Artikel 8:81, eerste, tweede en derde lid, van de Awb luiden als volgt:
1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Indien bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, kan een verzoek om voorlopige voorziening worden gedaan door een partij in de hoofdzaak.
3. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan een verzoek om voorlopige voorziening worden gedaan door de indiener van het bezwaarschrift, onderscheidenlijk door de indiener van het beroepschrift of door de belanghebbende die geen recht heeft tot het instellen van administratief beroep.
9. Ingevolge artikel 8:83, derde lid, van de Awb (voor zover hier van belang) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk is, uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting.
10. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
11. [naam 1] heeft bezwaren gemaakt tegen de aan hem opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2017 en de aanslag IB/PVV 2018. Verzoekster is niet aan te merken als indiener van het bezwaarschrift of als belanghebbende die geen recht heeft tot het instellen van administratief beroep in de zin van de Awb. Zij kan daarom niet een verzoek om voorlopige voorziening doen. Dit betekent dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Koenis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Berkhof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2023.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.