ECLI:NL:RBNHO:2023:7818

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
22/4323
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor verbouwing vergadercomplex tot woningen in Edam

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning voor de verbouwing van een vergadercomplex aan de Schepenmakersdijk 12-16 in Edam tot 11 woningen. De rechtbank heeft op 7 juli 2023 uitspraak gedaan. Eisers betogen dat de vergunning niet voldoet aan de parkeernorm en dat er geen adequate vluchtroute is. De rechtbank oordeelt dat de argumenten van eisers niet opgaan. Ten aanzien van de parkeernorm stelt de rechtbank vast dat de berekening van de parkeerbehoefte door verweerder correct is uitgevoerd. De rechtbank volgt het primaire standpunt van verweerder dat voor de 11 woningen 11 parkeerplaatsen nodig zijn, en dat deze voldoen aan de eisen van het bestemmingsplan. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning in stand blijft, omdat de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie niet groter is dan in de oude situatie. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de vrees van eisers over de vluchtroute niet kan leiden tot vernietiging van de vergunning, omdat privaatrechtelijke verhoudingen niet in de weg staan aan de verlening van een omgevingsvergunning. De rechtbank wijst ook de stelling van eisers over overlast van de hoofdingang van de nieuwe woningen af, omdat deze aspecten al in het bestemmingsplan zijn meegenomen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en het beroep van eisers is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4323
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2023 in de zaak tussen
1. [eiser 1]
2. [eiser 2]uit [woonplaats] ,
eisers
(gemachtigde: mr. G.I. Beij),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam, verweerder
(gemachtigden: D.W.B. Poelkamp en C.E.M. Veerman).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde partij] BVuit [vestigingsplaats] , derde-partij
(gemachtigde: [naam] ).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eisers tegen het bestreden besluit van verweerder van 13 juli 2022 op 7 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser sub 1, de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van verweerder en de gemachtigde van derde-partij.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Inleiding

1.1
Aan de Schepenmakersdijk 12-16 te Edam bevinden zich de voormalige kantoorpanden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (het perceel). Het geheel is eind 2010 door de gemeente Edam-Volendam aangekocht en daarna verkocht aan Architectenbureau Dijkstra B.V. (hierna: Dijkstra ) voor herontwikkeling. In de verschillende kantoorpanden op het complex komen meerdere appartementen. Een aantal appartementen zijn al gerealiseerd, waaronder de woning van eisers op nummer [# 1] .
1.2
Op het perceel is het bestemmingsplan “Schepenmakersdijk 12-16” van toepassing met de bestemming ‘Gemengd’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde-Beschermd Stadsgezicht’ en ‘Waarde- archeologie 2’.
1.3
Op 22 juli 2021 heeft Dijkstra een aanvraag ingediend voor het verbouwen van het vergadercomplex op het perceel tot 11 woningen ( Schepenmakersdijk 14 ).
1.4
Bij besluit van 16 december 2021 heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning aan Dijkstra verleend. De aanvraag voldoet volgens verweerder aan het Bouwbesluit en de Bouwverordening. In het project wordt de gevel gewijzigd, terwijl dit vanwege de dubbelbestemming ‘Waarde-Beschermd Stadsgezicht’ niet mag. Verweerder heeft de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan verleend op grond van artikel 7.2 van de bestemmingsplanregels en artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), mede gelet op het positieve welstandsadvies.
1.5
Tegen dit besluit hebben, onder meer, eisers bezwaar gemaakt.
1.6
In het bestreden besluit heeft verweerder de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten en het bezwaar ongegrond verklaard met een aanvullende motivering ten aanzien van de parkeernormen.
1.7
Derde-partij heeft na het bestreden besluit het perceel van Dijkstra gekocht en is daarom sindsdien rechthebbende van de verleende omgevingsvergunning.

Beoordeling door de rechtbank

Parkeren
2.1
Eisers voeren allereerst aan dat niet wordt voldaan aan de parkeernorm, zoals opgenomen in artikel 11.3 van de bestemmingsplanregels. Ook de uitleg in het verweerschrift kunnen eisers niet volgen. Volgens eisers rekent verweerder ten onrechte de 38 parkeerplaatsen mee die voorheen werden gehuurd op het terrein van BOON Edam en rekent verweerder verder ten onrechte de 8 parkeerplaatsen mee op de Schepenmakersdijk die zijn toebedeeld aan de appartementen [# 1] tot en met [# 2] , maar die (nog) niet zijn opgeleverd. De meegerekende openbare parkeerplaatsen zijn in de praktijk bovendien niet beschikbaar voor de bewoners, omdat die ook door bijvoorbeeld toeristen worden gebruikt.
2.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit en het verweerschrift uitgelegd hoe hij de parkeerbehoefte van het project heeft berekend. Op grond van het bestemmingsplan moet voor het bepalen van de parkeernorm gebruik worden gemaakt van de publicatie Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 van CROW 2012, waarbij het bestaand tekort mag worden verdisconteerd. Pas als de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie niet groter is dan de oude parkeerbehoefte in de openbare ruimte, moet op grond van het bestemmingsplan voorzien worden in (aanvullende) parkeerplaatsen op eigen terrein of elders.
De parkeerbehoefte voor de oude situatie is 65 parkeerplaatsen. Hierbij waren 38 parkeerplaatsen gereserveerd op het BOON-terrein. Omdat deze 38 parkeerplaatsen niet meer beschikbaar zijn, is bij het beoordelen van de aanvraag uitgegaan van 65-38 = 27 parkeerplaatsen in de openbare ruimte in de oude situatie. Bij de omgevingsvergunning voor de 8 woningen op [locatie 1] is uitgegaan van een parkeerbehoefte van 1,5 parkeerplaats per woning, dus van 12 parkeerplaatsen. Voor de ontwikkeling van de raadszaal naar 11 woningen zijn daarom nog 27-12 = 15 parkeerplaatsen in de openbare ruimte beschikbaar. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat voor de 11 woningen 11 parkeerplaatsen nodig zijn, uitgaande van een parkeernorm van 1 parkeerplaats per woning, zoals genoemd in paragraaf 4.3.6 van de toelichting bij het bestemmingsplan. Wanneer moet worden uitgegaan van de genoemde CROW-normen, dan moet gerekend worden met 1,4 parkeerplaats per woning. In dat geval zijn (afgerond) 15 parkeerplaatsen nodig. Die zijn nog beschikbaar. Aan de parkeer is aldus volgens verweerder voldaan.
2.3
De rechtbank oordeelt dat de parkeerbehoefte van de voorziene 11 woningen op grond van de bestemmingsplanregel 11.3.2 moet worden berekend aan de hand van de CROW-normen. Het primaire standpunt van verweerder volgt de rechtbank daarom niet. De parkeerbehoefte van de voorziene woningen heeft verweerder in zijn subsidiaire standpunt op juiste wijze berekend op 15 parkeerplaatsen. Verder heeft verweerder op juiste wijze de parkeerbehoefte in de oude situatie berekend op 27 parkeerplaatsen en heeft hij inzichtelijk gemotiveerd dat met de benodigde 15 parkeerplaatsen de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie niet groter is dan de parkeerbehoefte in de oude situatie. De verleende omgevingsvergunning voldoet daarmee aan de parkeernorm. Anders dan eisers veronderstellen, is niet vereist dat op voorhand vast staat dat deze 15 parkeerplaatsen feitelijk (worden) gerealiseerd en te allen tijde toegankelijk (zullen) zijn. Vergunninghouder en/of verweerder zijn pas verplicht om te voorzien in feitelijke parkeerruimte als het aangevraagde project meer parkeerbehoefte geneert dan in de oude situatie. Daarvan is, zoals hiervoor overwogen, hier geen sprake.
Vluchtroute
3.1
Eisers voeren ook aan dat het project niet voorziet in een deugdelijke vluchtplan. Er is een recht van overpad over grond in eigendom van de Vereniging van Eigenaren van de appartementen aan de [locatie 1] . Eisers hebben, zo is ter zitting gebleken, naast het bestaande hek aan de kant van de dijk dat afsluitbaar is, na het bestreden besluit een tweede hek op hun terrein geplaatst dat ook afgesloten kan worden. Volgens eisers is op grond van artikel 5:48 Burgerlijk Wetboek en vaste jurisprudentie het afsluiten van gronden waarop een recht van overpad rust toegestaan. Dit maakt echter dat geen sprake meer is van een goede vluchtroute. Er wordt daarom niet voldaan aan artikel 2.111, eerste lid, Bouwbesluit 2012.
3.2
De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen reden om het bestreden besluit niet in stand te laten. De vrees van eisers dat de verleende omgevingsvergunning van invloed kan zijn op (hun rechten uit) de gevestigde erfdienstbaarheid kan bij de ruimtelijke afweging geen rol spelen. Het privaatrecht regelt de verhouding tussen burgers onderling, zoals een recht van overpad. Deze bevoegdheden en verplichtingen staan los van het bestuursrecht. In beginsel spelen ze dan ook geen rol bij de verlening van een omgevingsvergunning. Omgekeerd doet een omgevingsvergunning niet af aan de bevoegdheden en verplichtingen die iemand onder het privaatrecht heeft. De bestuursrechter beoordeelt daarom in beginsel niet of privaatrechtelijke verhoudingen aan een vergunning in de weg staat. Dat is alleen anders als sprake is van een privaatrechtelijke belemmering, die evident is. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. Voor zover eisers ter zitting hebben bedoeld te stellen dat in dit geval sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de (uitvoerbaarheid van de) omgevingsvergunning in de weg staat, volgt de rechtbank dat standpunt ook niet. Of sprake is van een privaatrechtelijke belemmering kan in dit geval namelijk niet zonder nader onderzoek worden vastgesteld.
3.3
Daarbij komt dat het tweede hek dateert van na het bestreden besluit en dit niet bij verweerder gemeld is, zodat verweerder daarmee in het bestreden geen rekening kon houden. Aan de geldende norm uit het Bouwbesluit wordt in de verleende omgevingsvergunning voldaan omdat naast deze vluchtroute met gebruikmaking van het recht van overpad, ook sprake is van een tweede vluchtroute door de naastgelegen steeg. Of die tweede vluchtroute inderdaad voldoet aan alle wettelijke vereisten, hetgeen eisers in twijfel trekken, zal de rechtbank niet beoordelen. Op grond van artikel 8:69a van de Algemeen wet bestuursrecht (Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel, indien deze regel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Daarvan is hier sprake. Of de vluchtroute voor de nieuwe woningen aan de Schepenmakersdijk 14 voldoet aan alle wettelijke regels beschermt immers niet een belang van eisers omdat zij niet in de nieuwe woningen (komen te) wonen.
Overlast
4.1
Eisers stellen ten slotte dat zij door de locatie van de hoofdingang veel overlast zullen ervaren van het (loop)verkeer naar de nieuwe woningen. De functie ‘Wonen’ is al in het bestemmingsplan aan het kantoorpand aan de Schepenmakersdijk 14 is toegekend. Daaraan is inherente dat sprake zal zijn van (loop)verkeer naar de ingang van deze nieuwe woningen en deze ruimtelijke gevolgen zijn reeds meegewogen in het bestemmingsplan. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat volgens vaste rechtspraak [1] in verband met bezwaren tegen een omgevingsvergunning niet kan worden geklaagd over de ruimtelijke aspecten die al in het bestemmingsplan zijn voorzien.
4.2
Anders dan eisers aanvoeren, kan verweerder op grond van artikel 3.3. van de bestemmingsplanregels geen nadere eisen stellen aan de situering van de hoofdingang van het nieuwe appartementencomplex. In artikel 3.3. is namelijk bepaald dat verweerder nadere eisen kan stellen aan de ‘situering en de afmetingen van de bebouwing’. Dit artikel kan naar zijn aard alleen op nieuwbouw zien. Een bestaand gebouw is namelijk al gesitueerd, zodat de situering daarvan niet kan worden aangepast. Ook gaat het in dit artikel om ‘situering van bebouwing’, zodat het niet van toepassing is op (de locatie van) onderdelen van een gebouw zoals ramen of deuren.
4.3
Dat verweerder ten slotte in het verleden als huurder van het kantoorpand aan de Schepenmakersdijk 14 een andere ingang als hoofdingang heeft aangewezen om overlast van de grote aanloop van mensen naar gemeenteraadsvergaderingen te beperken, betekent niet dat verweerder in zijn huidige rol als vergunningverlener ook kon afdwingen dat de derde-partij de ingang op een andere plek moest situeren. Verweerder is gehouden om de aanvraag te toetsen zoals die door de derde-partij is ingediend.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
6. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2023 door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:492.