ECLI:NL:RBNHO:2023:7752

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
15.036915.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor poging doodslag met voorwaardelijk opzet op de dood

Op 8 augustus 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 februari 2022 in Zaandam een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer, [benadeelde], met een mes in de rug en het bovenbeen gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood had, aangezien hij bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen. De rechtbank heeft ook de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte toegewezen, gezien zijn eerdere veroordeling en het feit dat hij zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade, volledig toegewezen, met een totaalbedrag van € 11.868,52. De rechtbank heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf de relevante data en heeft bepaald dat gijzeling kan worden toegepast indien de verdachte niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.036915.22 (P) + V.I. nummer 99.000136.58
Uitspraakdatum: 8 augustus 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 juli 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in P.I. Lelystad, (8233HB) Lelystad, Larserdreef 300.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Swart en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. T.H. Kapinga, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 februari 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een puntig voorwerp, in de rug en/of (boven)been heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de rug en/of het bovenbeen, heeft toegebracht, door met een mes, althans een puntig voorwerp, in de rug en/of (boven)been te steken;
2.
hij op of omstreeks 11 februari 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad openlijk, te weten, op de Albert Heijnweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] door
- die [benadeelde] in een houdgreep te nemen en/of (met kracht) bij de nek te pakken en/of
- meermaals te slaan en/of schoppen tegen het lichaam van die [benadeelde] en/of
- die [benadeelde] in het water te duwen/gooien;

2. Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot
kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat volgens hem het vol opzet en het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer niet kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich bovendien op het standpunt gesteld dat het letsel van de aangever niet te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel.
De raadsman refereert zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen feit 1 primair
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachte bevond zich in de avond van 11 februari 2022 samen met de medeverdachte [medeverdachte] in Zaandam. Zij hadden autopech en waren aan het wachten op de komst van de ANWB. Op enig moment zag de verdachte zijn collega’s [benadeelde] en [getuige] lopen op een voetpad dat parallel loopt aan de Albert Heijnweg. Volgens de medeverdachte [medeverdachte] heeft de verdachte toen gezegd dat hij die persoon nog moest spreken of nog moest hebben. Zij zijn samen uit de auto gestapt en achter [benadeelde] en [getuige] aan gelopen. Het duurde vervolgens enige tijd voordat zij hen bereikten.
Uit de eerste verklaring van [getuige] blijkt dat zij twee mensen achter hen aan hoorde rennen. Zij heeft verder verklaard dat zij door twee mannen werden aangevallen en dat de twee mannen [benadeelde] in het water duwden.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat [benadeelde] met zijn rug naar hen toe stond toen hij de verdachte een beweging zag maken naar [benadeelde] toe, waarvan deze schrok.
[benadeelde] heeft verklaard dat hij hoorde dat iemand aan kwam rennen en dat hij vanuit het niets van achteren werd vastgepakt. Direct hierop voelde hij een pijnscheut alsof hij werd gesneden of gestoken ter hoogte van zijn nek/schouder. Nadat hij zich omdraaide zag hij dat de verdachte voor hem stond, die hem direct in zijn linkerbeen stak. [benadeelde] zag hierop dat hij hevig begon te bloeden en zag dat de verdachte niet alleen was en een andere man bij zich had, die later de medeverdachte [medeverdachte] bleek te zijn. [benadeelde] heeft verder verklaard dat hij vervolgens door beide mannen in het water is geduwd. Uit de letselverklaring blijkt dat bij [benadeelde] twee steekwonden zijn aangetroffen, één in de rug bij zijn linkerschouder, en één in zijn bovenbeen.
De rechtbank concludeert uit deze feiten en omstandigheden dat de verdachte [benadeelde]
twee keer heeft gestoken, één keer van achter in de rug/schouder, en direct nadat het slachtoffer zich omdraaide, in zijn linkerbeen.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of dit steken in de rug ter hoogte van de linkerschouder en het steken in het linkerbeen kwalificeert als een poging tot doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte [benadeelde] wilde doden, zodat geen vol opzet kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is wel bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval de dood van [benadeelde] – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Hiervoor is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop toe heeft genomen. De vraag is dus in hoeverre de verdachte de hiervoor beschreven aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop willens en wetens heeft aanvaard. De verklaringen van de verdachte bieden geen aanknopingspunten om vaststellingen te doen met betrekking tot het willen en weten ten tijde van het toegepaste geweld, voor zover het gaat om de dood van het slachtoffer als beoogd resultaat. Dat betekent dat de uiterlijke verschijningsvorm de maatstaf is. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijk kans heeft aanvaard.
Het uit de bewijsmiddelen blijkende geweld dat tegen het slachtoffer is gepleegd, levert naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans op dat hij hierdoor zou komen te overlijden. Daarvoor is van belang dat de verdachte [benadeelde] onverwachts en van achteren in de rug en vervolgens in het bovenbeen heeft gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vele vitale organen en bloedvaten bevinden en dat zich ook in het bovenbeen vitale bloedvaten bevinden en dat, naar algemene ervaringsregels, een messteek in het bovenlichaam, ook aan de achterzijde, en een messteek in het bovenbeen, levensbedreigend kunnen zijn. Deze levensbedreigende situatie heeft zich bovendien voorgedaan door de messteken van de verdachte, nu uit de letselrapportage over het slachtoffer volgt dat hij zonder acuut medisch ingrijpen zou zijn overleden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het geweld dat de verdachte heeft toegepast op
[benadeelde], te weten het met een mes steken in zijn bovenlichaam en in zijn bovenbeen, naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer als gevolg, bewust heeft aanvaard.
Concluderend is de rechtbank daarom van oordeel dat de verdachte bij zijn handelen opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde] in die zin, dat hij bewust de aanmerkelijke kans
heeft aanvaard dat deze door zijn handelen zou komen te overlijden.
De verklaring van de verdachte dat hij eerst een mes heeft afgepakt dat [benadeelde] bij zich zou hebben gehad en dat deze vervolgens in de worsteling die volgde gewond is geraakt aan zijn bovenbeen, omdat hij in zijn eigen mes liep dat de verdachte ondertussen in zijn handen had, acht de rechtbank niet aannemelijk. Het dossier biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Daarbij verklaart deze lezing van de verdachte ook niet de wond in de bovenrug van [benadeelde]. Dat [benadeelde] zichzelf in de rug zou hebben verwond met zijn eigen mes, zoals de verdachte oppert, is evenmin aannemelijk.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1. primair.
hij op 11 februari 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, in de rug en bovenbeen heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 11 februari 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad openlijk, te weten, op de Albert Heijnweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] door
- die [benadeelde] in een houdgreep te nemen en
- te slaan tegen het lichaam van die [benadeelde] en
- die [benadeelde] in het water te duwen.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair:
Poging tot doodslag
Feit 2:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Uit de over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapportages van de psychiater en de psycholoog is niet gebleken van verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Er
is ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, in het geval van bewezenverklaring van de feiten, bij het bepalen van de straf rekening moet worden gehouden met het feit dat sprake is van eendaadse samenloop, nu de feiten zich hebben afgespeeld in zeer korte tijd.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de verdachte naar alle waarschijnlijkheid Nederland zal worden uitgezet. Indien de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, zal hij die naar alle waarschijnlijkheid moeten uitzitten en komt hij niet meer in aanmerking voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. De raadsman wijst dan ook op het rapport van de reclassering waarin is geadviseerd dat het opleggen van een deels voorwaardelijke straf passend is voor de verdachte. De verdachte is bereid om zich te houden aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, aldus de raadsman.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de persoonlijkheidsrapportages is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich, zonder noemenswaardige aanleiding, schuldig gemaakt aan een van de ernstigste strafbare feiten die de wet kent, namelijk poging doodslag. Naar aanleiding van een voorval op het werk, waarbij het slachtoffer hem volgens de verdachte intimiderend zou hebben aangesproken omdat hij niet wilde dat de verdachte zijn vriendin benaderde, is de verdachte met zijn medeverdachte [medeverdachte] achter het slachtoffer en zijn vriendin aangelopen, toen zij hen op weg van het werk naar het station zagen lopen. Op het moment dat de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer en zijn vriendin hadden bijgehaald, heeft de verdachte het slachtoffer direct en onverhoeds met een mes van achter in de rug gestoken. Nadat het slachtoffer zich had omgedraaid stak de verdachte hem met het mes in het bovenbeen. Vervolgens raakte het slachtoffer in worsteling met de verdachte en de medeverdachte en werd het slachtoffer door de verdachte en zijn medeverdachte geslagen en in de sloot geduwd. De verdachte en de medeverdachte zijn hierop vertrokken. Het slachtoffer is uit de sloot gekropen en is hevig bloedend op het gras naast het fietspad beland. Slechts door het snelle handelen van de vriendin van het slachtoffer en door acuut medisch ingrijpen is voorkomen dat het slachtoffer aan zijn verwondingen is overleden.
Door zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Na deze geweldpleging is de verdachte met zijn medeverdachte weggelopen en hebben zij zich niet meer om het slachtoffer bekommerd. Dat
rekent de rechtbank de verdachte zeer zwaar aan.
Anders dan de raadsman heeft betoogd is er sprake van twee verschillende feitencomplexen, eerst de steekpartij en daarna het openlijk geweld, zodat sprake is van meerdaadse samenloop.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in augustus 2018 voor een geweldsfeit onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf van 3 jaar en 6 maanden is veroordeeld. De verdachte liep in de (verlengde) proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling van deze veroordeling ten tijde van het plegen van het feit. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 4 mei 2023 van Tactus Verslavingszorg. Tactus Verslavingszorg schat het risico op recidive in als gemiddeld-hoog en schat het risico op letselschade in als hoog. Tactus Verslavingzorg adviseert het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met daaraan te verbinden bijzondere voorwaarden;
- het over de verdachte uitgebrachte rapport van de psychiater [psychiater] van 13 april 2023:
Bij betrokkene is een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis vastgesteld. Het is niet na te gaan in hoeverre er sprake is geweest van berekenend en voorbereid handelen (opwachten aangever, bewust letsel toebrengen als waarschuwing) dan wel er sprake is geweest van een opwelling (toevallige ontmoeting, heropleven gekrenkte en boosheidsgevoelens) waarbij betrokkene beperkt werd in zijn handelen vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis. Derhalve onthouden ondergetekenden zich van een advies ten aanzien van het toerekenen.RisicoanalyseGezien ondergetekenden zich onthouden van een advies ten aanzien van het toerekenen, is het niet mogelijk een toegespitste risicoanalyse uit te voeren.Interventieadvies en –conditiesOndergetekenden onthouden zich van een advies over een juridisch kader aangezien er teveel onduidelijk is ten aanzien van de doorwerking, recidiverisico en eventuele risicofactoren en hoe deze het beste te beïnvloeden zijn;
- het over de verdachte uitgebrachte rapport van de psycholoog [psycholoog] van 6 januari 2023:
Ten tijde van huidig onderzoek kan geen antisociale persoonlijkheidsstoornis (meer) worden vastgesteld en ook van eventuele andere vormen van persoonlijkheidsproblematiek is op basis van de huidige bevindingen geen sprake. Voor eventuele ernstige psychiatrische problematiek worden, evenals in 2018, geen aanwijzingen gezien. Ook is geen sprake van specifieke ontwikkelingsstoornissen, bij een (laag)gemiddelde intelligentie.
Ook in bredere zin heeft onderzoeker onvoldoende zicht gekregen op mogelijke delict dynamiek, maar gelet op de diagnostische bevindingen bestaan geen aanwijzingen voor eventuele verminderde toerekenbaarheid dan wel een eventuele basis voor een interventie-advies uit strafrechtelijk kader.
De strafoplegging
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van vijf jaar
moet worden opgelegd. Gelet op de ernst van de feiten, het strafblad van de verdachte en de
persoon van de verdachte acht de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, zoals geadviseerd door Tactus Verslavingszorg niet aan de orde. De door Tactus Verslavingszorg geadviseerde bijzondere voorwaarden kunnen aan de orde komen op het moment dat de verdachte wederom in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot vergoeding van materiële schade ad € 1.868,52 en € 10.000,- aan immateriële schade ingediend tegen de verdachte, die hij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële en immateriële schadevergoeding volledig en hoofdelijk toewijsbaar is.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de materiële schade
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering waar deze ziet op de posten vergoeding niet gewerkte dagen, kleding en ambulancekosten nu deze posten niet duidelijk zijn en onvoldoende zijn onderbouwd.
Ten aanzien van de post voor gemaakte kosten voor een vliegticket heeft de raadsman verzocht de vordering op dit punt af te wijzen, dan wel niet ontvankelijk te verklaren wegens gebrek aan causaal verband.
Ten aanzien van de post ziekenhuis daggeldvergoeding heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, zij het dat bij toewijzing van de post vergoeding niet gewerkte dagen deze ziekenhuis daggeldvergoeding hiervan moet worden afgetrokken.
Ten aanzien van de immateriële schade
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade flink moet worden gematigd. De raadsman heeft daarbij aangevoerd dat de officier van justitie heeft verwezen naar een uitspraak waarbij een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade is toegewezen. In deze zaak was sprake van een litteken in het gezicht van de benadeelde en van grote ontsierende littekens. Hiervan is in deze zaak geen sprake, aldus de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten.
De waarde van de kleding is niet met bonnen onderbouwd. Daarom maakt de rechtbank
gebruik van haar schattingsbevoegdheid. De schade aan de kleding wordt geschat op
€ 150,00.
De benadeelde partij heeft zeven dagen in het ziekenhuis moeten verblijven en heeft gedurende die tijd niet kunnen werken. De hoogte van de schade met betrekking tot de niet gewerkte dagen en de ziekenhuis daggeldvergoeding is voldoende onderbouwd aan de hand van loonstroken en de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding. De benadeelde partij is terugverhuisd naar Spanje vanwege een gevoel van onveiligheid en om aldaar verder te herstellen van zijn verwondingen met hulp van familie en vrienden. De datum van de aanschaf van het ticket en de kosten daarvan blijken uit de overgelegde stukken. Ook dit deel van de vordering wordt toegewezen.
Uit de stukken in het dossier en uit de onderbouwing van de vordering wordt ook duidelijk dat de benadeelde partij met een ambulance is vervoerd naar het ziekenhuis en hiervoor kosten heeft moeten maken. Dit deel van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
Immateriële schade
Evident is dat de benadeelde partij fysiek letsel heeft opgelopen. Uit de bijlage bij de vordering blijkt dat tot op heden aanzienlijke littekens van steekverwondingen zichtbaar zijn en er is sprake van restklachten. Er is daarnaast ook sprake van psychisch leed. De rechtbank acht een vergoeding voor immateriële schade, gelet op wat gebruikelijk is bij dergelijk ernstige voorvallen, tot het gevorderde bedrag van € 10.000,00 billijk.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De rechtbank is van oordeel dat het letsel en de ontstane immateriële schade het gevolg is van het in groepsverband gepleegde geweld. Mede in aanmerking genomen het bepaalde in artikel 6:166 BW, ziet de rechtbank dan ook aanleiding de verdachte hoofdelijk te veroordelen tot betaling van genoemde schadevergoeding. De rechtbank zal daarom bepalen dat indien de medeverdachte de toegewezen schadevergoeding geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Concluderend
De rechtbank is van oordeel dat de materiële en immateriële schade rechtstreeks voortvloeien uit de bewezenverklaarde feiten.
De materiële schade bestaat uit
€ 354,74 (7x € 50,58) vergoeding niet gewerkte dagen;
€ 217,00 (7 x € 31,00) zeven dagen ziekenhuis daggeldvergoeding;
€ 150,00 vergoeding van een spijkerbroek, trui en schoenen;
€ 179,11 voor een vliegticket
€ 967,67 kosten ambulance
De immateriële schade f) is vastgesteld op € 10.000,00.
Wettelijke rente
Ten aanzien van de posten a) en b) kent de rechtbank wettelijke rente toe vanaf de datum ontslag uit het ziekenhuis (17 februari 2022). Ten aanzien van posten c) en e) en ten aanzien van de immateriële schadevergoeding f) kent de rechtbank wettelijke rente toe vanaf de datum van de onrechtmatige daad (11 februari 2022). Ten aanzien van post d) wordt de wettelijke rente toegekend vanaf de datum van de aanschaf van het vliegticket (11 maart
2022).
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft
gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging doodslag en openlijk geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8. Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling (99.000136.58)

Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (verder V.I.) heeft de officier van justitie gevorderd deze geheel toe te wijzen voor een periode van 400 dagen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen. De verdachte zal voor de bewezenverklaarde feiten de volle straf moeten uitzitten. De vordering V.I. schiet dan zijn doel voorbij, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer in strafzaken van de rechtbank Rotterdam van 16 augustus 2018 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan de tenuitvoerlegging met ingang van 1 oktober 2018 is gestart.
De veroordeelde is, gelet op artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 29 april 2020 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder het stellen van bijzondere voorwaarden. Het strafrestant bedroeg op dat moment 425 dagen en de V.I. proeftijd werd vastgesteld op 790 dagen.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 18 februari 2022 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 400 dagen zal herroepen, nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten in de zaak met parketnummer 15/036915-22.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering tijdig is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij rust.
De rechtbank is van oordeel dat er gelet op het voorgaande en gelet op de overige inhoud van dit vonnis termen zijn de vordering toe te wijzen. Bij voornoemd vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 augustus 2018 is de veroordeelde voor het medeplegen van diefstal
(vergezeld van geweld en bedreiging met geweld) en afpersing (overval juwelier) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van deze straf is voorwaardelijke invrijheidstelling verleend per voor de duur van 425 dagen. Op 9 oktober 2020 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam beslist dat de V.I. wordt herroepen voor de duur van 25 dagen. Bij beslissing van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2021 is de proeftijd verlengd met 365 dagen. Vaststaat dat de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden proeftijd nog niet was geëindigd als gevolg van een verlenging daarvan. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen. De rechtbank ziet in het door de raadsman aangevoerde geen reden om de vordering af te wijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 57, 141, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 11.868,52 (elfduizend achthonderdachtenzestig euro en tweeënvijftig cent), bestaande uit € 1.868,52 als vergoeding voor de materiële en € 10.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag.
Wijst de wettelijke rente als volgt toe:
€ 354,74 vanaf 17 februari 2022;
€ 217,00 vanaf 17 februari 2022;
€ 150,00 vanaf 11 februari 2022;
€ 179,11 vanaf 11 maart 2022;
€ 967,67 vanaf 11 februari 2022;
€ 10.000,00 vanaf 11 februari 2022.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 11.868,52 (elfduizend achthonderdachtenzestig euro en tweeënvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als hierboven uitgesplitst, tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat gijzeling kan worden toegepast voor duur van maximaal 94 dagen indien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan al door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe.
Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 400 dagen, alsnog moet worden ondergaan.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Allegro, voorzitter,
mr. E.G. van Roest en mr. P.A. Hesselink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 augustus 2023.