ECLI:NL:RBNHO:2023:7750

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
15.189666.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval veroorzaakt door beroepschauffeur met zware gevolgen voor slachtoffer

Op 8 augustus 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beroepschauffeur die op 7 maart 2022 betrokken was bij een verkeersongeval te Middenbeemster. De verdachte, die als bestuurder van een vrachtauto reed, heeft schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Tijdens het rijden was hij afgeleid door het schoonmaken van zijn zonnebril en het voeren van een videogesprek via zijn mobiele telefoon. Hierdoor heeft hij een voor hem ontstane file niet tijdig opgemerkt, wat leidde tot een aanrijding met een voor hem rijdende personenauto. Het slachtoffer, een bestuurder van die auto, heeft als gevolg van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waaronder een dwarslaesie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging erkende dat de verdachte fout was geweest, maar pleitte voor een lagere mate van schuld. De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder tachograafgegevens en verklaringen van het slachtoffer, geconcludeerd dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn blanco strafblad en de impact van het ongeval op zowel de verdachte als het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van beroepschauffeurs om extra oplettend te zijn in het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.189666.22 (P)
Uitspraakdatum: 8 augustus 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 juli 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F.A. van den Heuvel, advocaat te Eindhoven, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 maart 2022 te Middenbeemster, gemeente Purmerend als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een vrachtauto, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, de N244, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, kort voor en/of ten tijde van het ongeval te videobellen en/of tijdens het rijden zijn zonnebril schoon te maken en/of (zo) met hoge snelheid te (blijven) rijden en/of niet tijdig te reageren op de voor hem op de weg ontstane
verkeerssituatie van langzaam rijdend tot stilstaand verkeer en -met grote impact- op te botsen of aan te rijden tegen een voor hem rijdende personenauto, waardoor aan de bestuurder van die personenauto (genaamd [benadeelde]) zwaar lichamelijk letsel (te weten een dwarslaesie) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 maart 2022 te Middenbeemster, gemeente Purmerend als bestuurder van een voertuig (vrachtauto, kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de weg, de N 244, met een zodanig hoge snelheid, dat hij niet in staat was tijdig te reageren op de voor hem ontstane verkeerssituatie van langzaamrijdend tot stilstaand verkeer en zijn voertuig niet tot stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en is opgebotst of aangereden tegen een voor hem rijdende personenauto, waardoor schade en/of letsel is ontstaan, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, namelijk dat de verdachte zich op 7 maart 2022 zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte was afgeleid, omdat hij tijdens het rijden bezig was met het schoonmaken van zijn zonnebril en omdat hij middels zijn mobiele telefoon een videogesprek met zijn partner had. Hierdoor heeft de verdachte gedurende langere tijd (het ontstaan van) een file voor hem niet opgemerkt. Het handelen van de verdachte in het verkeer kan volgens de officier van justitie worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en onoplettend.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het tenlastegelegde geen opmerkingen, nu de verdachte erkent dat hij fout is geweest die dag. De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte schuldig is aan het verkeersongeval, in die zin dat zijn schuld te kwalificeren is als aanmerkelijke schuld, de ondergrens van schuld, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Op 7 maart 2022 is de verdachte op de N244 te Middenbeemster, rijdend vanaf de richting Purmerend in de richting van De Rijp, met zijn vrachtwagen aangereden tegen de achterste auto van zojuist ontstane file voor hem. Deze auto is door de klap in een sloot naast de weg terecht gekomen. De verdachte is vervolgens tegen een voor die personenauto staande Mercedes-vrachtwagen gereden en is daar tot stilstand gekomen. De bestuurder van de personenauto, het slachtoffer [benadeelde], heeft als gevolg van deze botsing zwaar lichamelijk letsel opgelopen, namelijk een (partiële) dwarslaesie.
De primaire vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval en zo ja, in welke mate. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake bij een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte het primaire feit heeft begaan, moet de rechtbank vaststellen of zijn gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, zoals hiervoor beschreven.
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, tot bewezenverklaring van het primaire feit. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De verdachte wordt onder andere verweten dat het verkeersongeval aan hem te wijten is omdat hij kort voor, dan wel tijdens het ongeval, al rijdende bezig was met het schoonmaken van zijn zonnebril en een videogesprek voerde op zijn mobiele telefoon. De verdachte heeft erkend dat hij onoplettend is geweest, omdat hij bezig was met het schoonmaken van zijn zonnebril. De verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad een videogesprek met zijn partner heeft gevoerd, maar dit al had beëindigd voordat het ongeval plaatsvond.
Naar aanleiding van het verkeersongeval is onderzoek gedaan naar de tachograafschijven van de betrokken vrachtwagens, de Scania van de verdachte en de Mercedes waartegen de verdachte tot stilstand kwam. Uit de Scania-tachograaf blijkt dat om 9:48:47 (gecorrigeerde tijd) een verandering in snelheid zichtbaar wordt, om 9:48:48 een noodremming aanving, en om 9:48:49 de aanrijding met de Mercedes-vrachtwagen plaatsvond. Verder blijkt uit de Mercedes-tachograaf dat de chauffeur van de Mercedes 22 seconden vóór de aanrijding snelheid begon te minderen door het gas in totaal 5 seconden los te laten en daarna 14 seconden lang te remmen tot de Mercedes stilstond. De Mercedes-vrachtwagen stond al 3 seconden stil toen de vrachtwagen van de verdachte met een snelheid van 49 km/h achter op de Mercedes reed. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte aanzienlijk eerder had kunnen zien dat het verkeer voor hem vaart begon te minderen, nu de vrachtwagen vóór hem 20 seconden eerder begon met vaart minderen en 15 seconden eerder begon met remmen en zelfs al stilstond voordat de verdachte zijn noodremming uitvoerde. Uit dit onderzoek wordt ook geconcludeerd dat, gelet op de overeenkomende tachograafdata van beide voertuigen, het ongeval heeft plaatsgevonden op 7 maart 2022 tussen 09:48:49 uur en 09:49:17 uur.
Dat de verdachte aanzienlijk te laat heeft geremd volgt ook uit de verklaring van het slachtoffer [benadeelde]. Hij zag dat de vrachtauto die hem van achteren naderde niet remde. Hij heeft vroeger zelf ook op een vrachtwagen gereden en weet dat de cabines van vrachtauto’s voorover veren bij een remming. Om te voorkomen dat zijn auto klem zou komen te zitten tussen beide vrachtwagens heeft hij toen zijn auto de berm ingestuurd, maar hij werd toch door de achterop komende vrachtwagen geraakt waardoor zijn auto in de sloot belandde.
Uit onderzoek naar de iPhone van de verdachte volgt dat de verdachte en zijn vriendin in de minuten voor het ongeval ieder probeerden de ander te videobellen, maar dat deze oproepen niet zijn beantwoord. Om 9:48:03 beantwoordt de verdachte een Whatsappbericht van zijn vriendin en om 9:48:12 start de verdachte een videogesprek dat in totaal 42 seconden duurt.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte in elk geval onmiddellijk voorafgaand aan het verkeersongeval zodanig was afgeleid door het telefoongebruik en het poetsen van zijn zonnebril dat hij gedurende een bijzonder lange periode niet door heeft gehad dat het verkeer dat voor hem reed snelheid verminderde en tot stilstand kwam. De rechtbank concludeert hieruit dat de verdachte gedurende langere tijd onvoldoende aandacht had voor het verkeer op de weg, waardoor hij op het allerlaatste moment een noodremming moest maken voor een voor hem ontstane file. Toen het hem niet lukte om de vrachtwagen tot stilstand te brengen, is hij met aanzienlijke snelheid tegen de achterzijde van de personenauto van het slachtoffer gebotst en vervolgens tegen de Mercedes-vrachtwagen tot stilstand gekomen.
De verdachte is door aldus te handelen ernstig tekort geschoten in de voorzichtigheid en oplettendheid, die uitgerekend van hem als beroepschauffeur mocht worden verwacht.
Concluderend is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat de verdachte, door het geheel van zijn gedragingen en de context van die gedragingen kort voor of tijdens het verkeersongeval, zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en daarom schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 7 maart 2022 te Middenbeemster, gemeente Purmerend als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een vrachtauto, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, de N244, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig en onoplettend, kort voor en/of ten tijde van het ongeval te videobellen en tijdens het rijden zijn zonnebril schoon te maken en (zo) met hoge snelheid te (blijven) rijden en niet tijdig te reageren op de voor hem op de weg ontstane verkeerssituatie van langzaam rijdend tot stilstaand verkeer en -met grote impact- aan te rijden tegen een voor hem rijdende personenauto, waardoor aan de bestuurder van die personenauto (genaamd [benadeelde]) zwaar lichamelijk letsel (te weten een dwarslaesie) werd toegebracht.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uur, subsidiair 80 dagen hechtenis en tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Bij het formuleren van haar eis heeft de officier van justitie enerzijds rekening gehouden met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer en met straffen die in soortgelijke zaken wordt opgelegd.
Anderzijds heeft de officier van justitie ook rekening gehouden met de persoon van de verdachte, zijn proceshouding en zijn blanco strafblad.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de gevolgen van de straf voor de verdachte. Het ontnemen van zijn rijbewijs zou betekenen dat de verdachte zijn werk niet meer kan uitoefenen. Ook moet rekening gehouden worden met de houding van de verdachte na het ongeval. Hij heeft voorkomen dat het slachtoffer in zijn auto verder de sloot in zou glijden, door deze auto met spanbanden aan zijn vrachtauto vast te binden. De verdachte is al ruim twintig jaar beroepschauffeur en heeft nog nooit een ongeluk veroorzaakt. De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat de verdachte zeer begaan is met het lot van het slachtoffer en dat hij zeer lijdt onder het feit dat hij niet weet hoe het met het slachtoffer gaat. Hij zou heel graag herstelbemiddeling willen met het slachtoffer, al geeft de verdachte duidelijk aan de keuze van het slachtoffer, dat geen contact met de verdachte wil, te respecteren. De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke rijontzegging op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige verkeersovertreding. Met zijn vrachtauto is hij op een rechte en overzichtelijke weg met hoge snelheid ingereden op een voor hem ontstane file. Verdachte is hierbij tegen de auto van het slachtoffer [benadeelde] gebotst, waardoor deze auto in de naast weg liggende sloot werd gelanceerd. Het rijgedrag van de verdachte heeft erin geresulteerd dat het slachtoffer [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Uit de door de officier van justitie voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer door de (partiële) dwarslaesie zeer in zijn bewegingen is beperkt. Hij ondervindt nog dagelijks grote hinder en verdriet.
De verdachte is vrachtwagenchauffeur van beroep en van deze groep verkeersdeelnemers wordt in het bijzonder verwacht dat zij extra oplettend zijn en goed overzicht houden over de weg.
De rechtbank weegt mee dat het verkeersongeval ook voor de verdachte mentaal grote gevolgen heeft. Ook op de terechtzitting is meermalen gebleken dat het lot van het slachtoffer hem zeer aangrijpt. Hij lijdt onder het feit niet te weten hoe het met het slachtoffer gaat. Verdachte erkent zijn schuld aan het ongeval en neemt de verantwoordelijkheid op zich. De verdachte heeft een grotendeels bekennende proceshouding, behalve waar het betreft het al rijdende voeren van een videogesprek kort voor of tijdens het ongeval.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het blanco strafblad van de verdachte en op de reclasseringsrapportage van 12 juli 2023. Uit deze rapportage komt naar voren dat er weinig tot geen problemen zijn op alle leefgebieden. Het ongeval heeft veel impact op de verdachte gehad en het lijkt erop dat hij het nog geen plek heeft kunnen geven. Vanuit de reclassering worden geen interventies, behandeling of begeleiding geïndiceerd geacht.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. Deze nemen bij een ongeval, waarbij een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, er geen sprake is van alcoholgebruik en een ernstige mate van schuld aanwezig is, tot uitgangspunt een taakstraf van 160 uur en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 1 jaar. De rechtbank ziet echter aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken door een hogere taakstraf en een voorwaardelijke rijontzegging op te leggen. De rechtbank overweegt hiertoe omdat de verdachte in zijn ruim twintig jaar als vrachtwagenchauffeur niet eerder betrokken is geweest bij een ongeval en hij ook nu nog werkt als vrachtwagenchauffeur, en de gevolgen van het opleggen van een onvoorwaardelijke rijontzegging aan de verdachte zeer groot zullen zijn. Daarnaast is de verdachte niet eerder met justitie in aanraking geweest en lijdt hij aanzienlijk onder wat hij het slachtoffer heeft aangedaan. Onder die omstandigheden is het strafvorderlijk belang naar het oordeel van de rechtbank meer gediend bij het opleggen van een voorwaardelijke rijontzegging en een hogere taakstraf. De rechtbank acht daarom het opleggen van een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van een jaar, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht;
6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderd veertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
1 (één) jaar.
Beveelt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.A. Hesselink, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. E.G. van Roest, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 augustus 2023.