ECLI:NL:RBNHO:2023:7712

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
C/15/339898 / JU RK 23-774
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe gezinsproblematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 juli 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De minderjarige, die te maken heeft gehad met herhaalde afwijzing door zijn ouders, is opgevangen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De ouders, die belast zijn met het ouderlijk gezag, hebben aangegeven niet langer in staat te zijn om voor de minderjarige te zorgen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige in een onveilige en onzekere situatie verkeert, wat schadelijk is voor zijn ontwikkeling. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen voor de duur van een jaar, tot 21 juli 2024, en ook de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. Dit is noodzakelijk om de continuïteit van de zorg en begeleiding voor de minderjarige te waarborgen. De kinderrechter heeft daarbij aangegeven dat de situatie van de minderjarige nauwlettend in de gaten gehouden moet worden, en dat er gewerkt moet worden aan zijn schoolgang en persoonlijke ontwikkeling. De kinderrechter heeft ook besloten te wachten met de toetsing van het opvoedbesluit totdat het onderzoek naar de gezagsbeëindiging door de Raad voor de Kinderbescherming is afgerond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/339898 / JU RK 23-774
Datum uitspraak: 20 juli 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 23 mei 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 juli 2023. Daarbij was aanwezig [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.
1.3.
De ouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Ook [de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om zijn mening te geven, maar hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 21 juli 2017 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 21 juli 2023.
2.3.
Bij beschikking van 21 juli 2017 is tevens een machtiging verleend door de kinderrechter om [de minderjarige] uit huis te plaatsen bij de vader. Deze machtiging is daarna verlengd. Bij beschikking van 30 juli 2020 is vervolgens (na een spoedmachtiging) een machtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. Deze machtiging is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 5 juli 2022 tot 21 januari 2023.
2.4.
Op grond van voornoemde machtiging verbleef [de minderjarige] bij [gezinshuis] . Begin juli 2022 is [de minderjarige] terug geplaatst bij de vader. [de minderjarige] verbleef ook een aantal dagen per week in een netwerkpleeggezin.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 6 april 2023 een machtiging verleend om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 21 juli 2023.
2.6.
Op grond van voornoemde machtiging verblijft [de minderjarige] bij [accomodatie jeugdhulpaanbieder] in [plaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt daarbij de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ter onderbouwing van de verzoeken heeft de GI het volgende aangevoerd.
3.2.
[de minderjarige] heeft te maken met veel afwijzing vanuit zijn ouders en dit is zeer schadelijk voor zijn ontwikkeling. Daarnaast zijn er ernstige zorgen over zijn gedrag en de vele wisselingen van woonplek waaraan hij is blootgesteld. De terugplaatsingen bij de vader zijn niet goed verlopen. De ouders kunnen [de minderjarige] niet de (specialistische) zorg, opvoeding en begeleiding bieden die hij nodig heeft. Daarbij komt dat de ouders niet langer open staan voor een thuisplaatsing van [de minderjarige] . De GI heeft daarom het standpunt ingenomen dat [de minderjarige] niet langer bij de ouders kan wonen. De GI acht het van belang dat voor iedereen duidelijk is waar [de minderjarige] gaat opgroeien en heeft daarom dit opvoedbesluit genomen en een verzoek tot gezagsbeëindiging bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) ingediend. In afwachting van dit onderzoek is het noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] worden verlengd, zodat zijn woonplek bij [accomodatie jeugdhulpaanbieder] kan worden gewaarborgd.
3.3.
De jeugdzorgwerker heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij sinds 15 juni jl. betrokken is bij [de minderjarige] . Hij heeft geprobeerd contact te leggen met de vader, maar daar nog geen reactie op gekregen. De moeder heeft bij de vorige jeugdzorgwerker al aangegeven dat zij niet langer betrokken wil worden bij de hulpverlening rondom [de minderjarige] . [de minderjarige] zelf heeft ook al enige tijd geen contact meer met zijn ouders en wil niet meer terug naar huis. Het contact is zodanig verstoord dat het volgens de jeugdzorgwerker beter is om te investeren in hulp en ondersteuning voor [de minderjarige] zelf. [de minderjarige] heeft iemand nodig vanuit zijn netwerk of hulpverlening die voor langere tijd betrokken blijft. Het is daarom belangrijk dat hij bij [accomodatie jeugdhulpaanbieder] kan blijven wonen. Hij krijgt daar één uur per dag individuele begeleiding van een maatschappelijk werker die met hem meekijkt met zaken als school en financiën. Het onderzoek naar een mogelijke gezagsbeëindiging is nog niet gestart, maar de laatste verwachting is dat het onderzoek over een half jaar is afgerond.

4.De beoordeling

4.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
4.2.
De kinderrechter stelt vast dat [de minderjarige] vanaf jonge leeftijd is geconfronteerd met veel wisselingen en onrust in zijn thuissituatie. Na een uithuisplaatsing bij het gezinshuis [gezinshuis] is [de minderjarige] in de zomer van 2022 gedeeltelijk bij de vader en gedeeltelijk bij een pleeggezin gaan wonen. Het eerder geïndiceerde terug naar huis onderzoek heeft vanwege de wachtlijsten zo lang op zich laten wachten dat het zijn functie had verloren. Daarom is besloten in plaats daarvan in te zetten op systeemtherapie om de vader en zijn partner handvatten te geven om met de gedragsproblematiek van [de minderjarige] om te gaan. In februari 2023 is de thuissituatie bij de vader echter zodanig geëscaleerd dat [de minderjarige] heeft besloten weg te gaan, waarna zijn vader heeft aangegeven dat [de minderjarige] niet langer thuis kan wonen. Sindsdien hebben de vader en [de minderjarige] geen contact meer gehad. De moeder kan vanwege haar persoonlijke problematiek niet voor [de minderjarige] zorgen en heeft weinig tot geen contact met hem. Omdat het pleeggezin [de minderjarige] ook niet langer kon opvangen, moest voor hem een crisisplek gezocht worden.
4.3.
Het is de kinderrechter duidelijk geworden dat [de minderjarige] meermaals te maken heeft gehad met een afwijzing, onder meer vanuit zijn ouders. Na zijn moeder heeft nu ook zijn vader aangegeven de zorg voor hem niet meer te kunnen en willen dragen. [de minderjarige] lijkt daardoor min of meer op zichzelf aangewezen. De kinderrechter acht dit zeer zorgelijk en ook verdrietig, zeker omdat er sprake lijkt te zijn van trauma en hechtingsproblematiek bij [de minderjarige] . Ook zijn er nog steeds zorgen over het gedrag en de schoolgang van [de minderjarige] . De kinderrechter acht het daarom van belang dat de jeugdzorgwerker als vast gezicht betrokken blijft om de situatie te monitoren en de belangen van [de minderjarige] te behartigen. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
4.4.
De doelen waaraan in het kader van de ondertoezichtstelling gewerkt dient te worden zijn:
- het oppakken van de schoolgang van [de minderjarige] ;
- het inzetten en voortzetten van persoonlijke hulpverlening voor [de minderjarige] ;
- duidelijkheid krijgen over het perspectief van [de minderjarige] en het gezag van de ouders;
- het herstellen van contact met personen die voor [de minderjarige] belangrijk zijn, voor zover dat mogelijk is.
4.5.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). Het is de kinderrechter duidelijk geworden dat de ouders op dit moment niet beschikbaar zijn voor [de minderjarige] . Een netwerkpleeggezin is ook niet langer een optie. [de minderjarige] is daarom opgevangen bij [accomodatie jeugdhulpaanbieder] . Nadat hij vier weken in de crisisopvang heeft gezeten, is hij doorgestroomd naar een vaste woonplek. Hij lijkt het daar naar zijn zin te hebben en krijgt de begeleiding en ondersteuning die hij nodig heeft. Op die manier kan hij langzaam toewerken naar meer zelfstandigheid. De verwachting is dat [de minderjarige] bij [accomodatie jeugdhulpaanbieder] zal blijven tot hij volwassen is. De kinderrechter wil met de toetsing van het opvoedbesluit echter wachten tot de Raad het onderzoek naar de gezagsbeëindiging van de ouders heeft afgerond. De kinderrechter acht het van belang dat de plek van [de minderjarige] bij [accomodatie jeugdhulpaanbieder] tot die tijd kan worden gewaarborgd en zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , voor de duur van een jaar, tot 21 uiterlijk juli 2024;
5.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot uiterlijk 21 juli 2024;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2023 door
mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L. Jense als griffier, en op schrift gesteld op 3 augustus 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.