In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 10 mei 2023 was ingediend. De verzoekster, vertegenwoordiger van de minderjarige erfgenaam, vroeg om opheffing van de vereffening van de nalatenschap van de erflaatster, die geen testament had achtergelaten. De erflaatster had als enige erfgenaam haar minderjarige dochter achtergelaten, en de vader van de dochter had verzocht om een machtiging om de nalatenschap te verwerpen, wat niet was verleend. De nalatenschap werd beneficiair aanvaard door de erfgenaam en de zussen van de erflaatster, die een boedelbeschrijving hadden ingediend.
De kantonrechter overwoog dat de vereffening kan worden opgeheven als de kosten van de vereffening de baten onevenredig zwaar belasten. De verzoekster stelde dat de nalatenschap negatief was, met baten van € 2.309,47 en schulden van € 3.249,75, wat resulteerde in een negatief saldo van € 940,28. De kantonrechter constateerde echter dat de kosten van de vereffening, die door de verzoekster waren opgegeven, niet hoger waren dan de baten. De kantonrechter oordeelde dat de vereffening niet kon worden opgeheven, omdat de kosten niet hoger waren dan de baten en wees het verzoek af.
De beslissing van de kantonrechter benadrukte dat in het geval van beneficiaire aanvaarding zonder benoemde vereffenaar, de erfgenaam zelf de vereffeningswerkzaamheden dient uit te voeren zonder recht op vergoeding. De kantonrechter erkende echter dat de werkzaamheden van de verzoekster als 'pre-vereffeningskosten' konden worden aangemerkt, maar dat dit niet leidde tot de opheffing van de vereffening. De kantonrechter wees het verzoek tot opheffing van de vereffening af.