ECLI:NL:RBNHO:2023:7671

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
21/6203 en 21/6208
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor uitweg, kap van bomen en rooien van stobben

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 10 augustus 2023, zijn de beroepen van verschillende eisers tegen een omgevingsvergunning voor het maken van een uitweg, de kap van 23 bomen en het rooien van stobben op een perceel in Bergen beoordeeld. De vergunning was eerder verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op 21 maart 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepen van eiser 2 en de familie eiser 4 niet-ontvankelijk zijn, omdat zij geen belanghebbenden zijn. De overige beroepen zijn gegrond verklaard, omdat de rechtbank oordeelt dat de besluitvorming van het college niet in stand kan blijven, met name wat betreft de kap van boom 22, die niet volledig op het perceel van de vergunninghouder staat. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van griffierechten en proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/6203 en 21/6208

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2023 in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2]

(gemachtigde: mr. D. Quakernaat ),
Stichting Frits Zeiler ,
Fam. [eiser 3] ,
Fam. [eiser 4] ,
(gemachtigde mr. [gemachtigde tevens eiser] ),
allen uit [woonplaats] ,
eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, het college

(gemachtigden: G.I. Remo en B. van Ommen).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [naam 1] uit [woonplaats] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de omgevingsvergunning voor het maken van een nieuwe uitweg, de kap van 23 bomen en het rooien van stobben op het perceel [adres 1] in [woonplaats] .
1.1.
Het college heeft deze omgevingsvergunning verleend bij besluit van
21 maart 2021. Met de bestreden besluiten van 30 september 2021 op de bezwaren van eisers is het college onder aanvulling en verbetering van de motivering bij de vergunningverlening gebleven.
1.2.
Eisers hebben beroep ingesteld. Het beroep van [eiser 1] en [eiser 2] is geregistreerd onder nummer HAA 21/6203, het beroep van Stichting Frits Zeiler ,
fam. [eiser 3] en fam. [eiser 4] is geregistreerd onder nummer HAA 21/6208.
1.3.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 mei 2023 op zitting behandeld, samen met de beroepen met nummers HAA 22 /4283 en 22 /4291. Hieraan hebben deelgenomen:
[eiser 1] , [eiser 2] (als procespartij en als gemachtigde),
mr. Quakernaat , de gemachtigden van het college, [naam 1] , [naam 7] en de gemachtigde van vergunninghouder. Ook waren aanwezig [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] .
1.5.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de besluitvorming van het college over de omgevingsvergunning van 21 maart 2021 in stand kan blijven, daar waar het gaat om de kap van de bomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De rechtbank beoordeelt niet het rooien van stobben, omdat eisers daar geen gronden tegen hebben aangevoerd.
3. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen van [eiser 2] en fam. [eiser 4] niet-ontvankelijk zijn en dat de beroepen voor het overige gegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Daarbij bespreek de rechtbank eerst de gronden die in beide beroepen zijn aangevoerd. Aan het einde van deze uitspraak bespreekt de rechtbank onder 11 de overige gronden in het beroep met nummer HAA 21/6208.
Van welke feiten gaat de rechtbank uit?
4.1.
Vergunninghouder is eigenaar van het perceel aan de [adres 1] in [woonplaats] . Dit perceel valt binnen het bereik van het bestemmingsplan ‘Bergen-Dorpskern Zuid’. Op het perceel rusten de bestemmingen ‘Groen’, ‘Tuin’ en ‘Wonen-Van Reenenpark’ en voor een deel van het perceel geldt de aanduiding ‘natuur- en landschapswaarden’. Het perceel was onderdeel van buitenplaats ‘het Oude Hof’ en de Bosbeek liep er over. Het perceel bevindt zich in de nabijheid van Natura 2000-gebied ‘Noordhollands duinreservaat’.
4.3.
Vergunninghouder wil op het perceel diverse activiteiten uitvoeren, zoals bomen kappen, een nieuwe uitweg maken, een nieuwe woning realiseren en een talud of verharding realiseren.
Belanghebbenden
5.1.
De rechtbank moet eerst beoordelen of eisers belanghebbenden zijn, omdat alleen een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter [1] . Belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken [2] . Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, belanghebbende is [3] . Een uitsluitend van een andere betrokkene afgeleid belang voldoet niet aan de eis dat een belang rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser 2] geen belanghebbende is, voor zover zij het beroep namens zichzelf heeft ingesteld. Zij en [eiser 1] woonden allebei aan de [adres 2] in [woonplaats] . Dit perceel grenst aan de achterkant van het perceel van vergunninghouder. Op de zitting is vastgesteld dat [eiser 2] daar niet meer woont en ook geen eigenaar meer is van de woning. Daarom kan niet gezegd worden dat haar belang rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit. Om die reden is zij niet-ontvankelijk in het beroep.
5.3.
Ook fam. [eiser 4] kan niet als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt. Zij wonen aan de [adres 3] in [woonplaats] ). Hun perceel ligt op enige afstand van het perceel van vergunninghouder en zij hebben geen direct zicht op dat perceel. Verder is niet gebleken dat zij op een andere manier gevolgen van enige betekenis ondervinden van het bestreden besluit. Dat dhr. [eiser 4] voorzitter is geweest van de wijkraad en betrokken is geweest bij de totstandkoming van het bestemmingsplan, leidt gelet op het vorenstaande niet tot een ander oordeel.
5.4.
De rechtbank merkt de andere eisers wel aan als belanghebbenden. Zij kunnen daarom wel in het beroep worden ontvangen.
Over welke bomen gaat het?
6. De omgevingsvergunning is voor de kap van 23 bomen, voor één boom heeft het college de vergunning geweigerd. Onderdeel van de omgevingsvergunning is een tekening van Creatio Leijen, van 18 september 2020. Op die tekeningen staan diverse bomen, aangeduid met de getallen 1 t/m 24 en de letters A t/m F. De rechtbank houdt in deze uitspraak ook die aanduidingen aan.
Staan de bomen op het perceel van vergunninghouder?
7.1.
Eisers stellen onder andere dat de boom met nummer 12 en de boom met nummer 22 op de erfgrens staan. Het college wekt volgens hen ten onrechte de indruk dat de kap van alle bomen noodzakelijk is voor het realiseren van een nieuw te bouwen woning. Het college heeft niet aan vergunninghouder gevraagd aannemelijk te maken dat de bomen op zijn perceel staan, aldus eisers.
7.2.
Aannemelijk is dat de boom met nummer 12 wel volledig op het perceel van vergunninghouder staat. Op de tekening van 18 september 2020 staat de boom ingetekend op het perceel van vergunninghouder. Namens de vergunninghouder is op zitting verklaard dat deze boom volledig op het perceel van vergunninghouder staat en dat de wortel naar het perceel van [eiser 1] loopt. Dit standpunt wordt bevestigd door de foto’s van boom 12 , die door eisers zijn overgelegd. Daarom volgt de rechtbank niet het standpunt van eisers dat deze boom op de erfgrens staat
7.3.
Op de zitting is vastgesteld dat de boom met nummer 22 niet volledig op het perceel van vergunninghouder staat, maar ook op het perceel van [eiser 1] ( [eiser 1] ). [eiser 1] heeft een foto [4] laten zien, waarop een schutting en een deel van een boom te zien zijn. Het staat niet ter discussie dat die schutting eigendom is van [eiser 1] en op het perceel van [eiser 1] staat. Het staat ook vast dat de boom op de foto de boom met nummer 22 is. Op de foto is te zien dat de stam van de boom door de schutting heen komt. De schutting wordt als het ware onderbroken door de boom. Daarmee stelt de rechtbank vast dat de boom niet alleen eigendom is van vergunninghouder maar ook van [eiser 1] .
7.4.
Het college is er bij de vergunningverlening ten onrechte van uitgegaan dat de boom met nummer 22 volledig op het perceel van vergunninghouder stond. Het uitgaan van onjuiste feiten is onzorgvuldig en hierdoor klopt ook de motivering niet. Om die reden kan het bestreden besluit niet in stand blijven, voor zover het gaat om boom 22 . Het college zal ten aanzien van boom 22 een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
7.5.
Eisers hebben de plaats en eigendom van de andere bomen op de tekening niet ter discussie gesteld. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het college terecht heeft aangenomen dat de andere bomen op het perceel van vergunninghouder staan. Voor de volledigheid stelt de rechtbank vast dat de boom met nummer 18 inmiddels weg is.
Wat is het toetsingskader voor de vergunningplicht?
8.1.
Juridisch gezien is de kap van bomen het uitvoeren van een werk, zoals bedoeld in artikel 2.1. eerste lid, aanhef en onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarvoor is bepaalde gevallen een omgevingsvergunning nodig, als dat in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.
De kap van bomen moet ook worden gezien als het vellen of doen vellen van een houtopstand, zoals bedoeld in artikel 2.2., eerste lid, onder g van de Wabo. Ook daarvoor geldt een vergunningplicht, als dat is bepaald in een provinciale of gemeentelijke verordening.
8.2.
De rechtbank constateert dat in dit geval de vergunningplicht voor de kap van de bomen voortvloeit uit het bestemmingsplan en uit de algemene plaatselijke verordening (Apv). In artikel 25, lid 14, van het bestemmingsplan, staat namelijk:
“Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding “natuur- en landschapswaarden (nlw)” zonder schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren;
a. het rooien en/of vellen van houtgewassen met een grotere hoogte dan 3 m en/of een grotere oppervlakte dan 5 m;
b. het aanbrengen van verhardingen met een grotere oppervlakte dan 50 m2;
c. het ophogen en/of afgraven van gronden.
In artikel 4:11 van de Apv staat:
Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen
8.3.
De rechtbank beoordeelt hierna de besluitvorming van het college aan de hand van de criteria uit het bestemmingsplan en de Apv, maar uitsluitend in het licht van de beroepsgronden van eisers.
Kon het college de vergunning op grond van het bestemmingsplan verlenen?
9. Uit artikel 25, lid 16, van het bestemmingsplan volgt dat een aanlegvergunning [5] uitsluitend wordt verleend als uit een advies van de deskundige op het gebied van natuur en landschap blijkt dat de natuur- en landschapswaarden ter plaatse niet onevenredig worden aangetast.
deskundige
9.1.
Eisers stellen dat het college onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een advies ligt van een deskundige op het gebied van natuur- en landschapswaarden, zoals bedoeld in het bestemmingsplan. Het college kon daarom niet de conclusies van de beleidsmedewerker natuur- en landschap aan de besluitvorming ten grondslag leggen.
9.2.
De rechtbank volgt eisers niet in dat standpunt. In artikel 1.58 van het bestemmingsplan staat de volgende definitie van ‘natuur- en landschapsdeskundige: “een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake natuur en landschap.” Het college heeft advies gevraagd aan dhr. [naam 11] . Hij is beleidsmedewerker natuur en landschap van de gemeente Bergen. Op 14 december 2021 is hij aangewezen als deskundige, in de zin van het bestemmingsplan. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan zijn deskundigheid. Het enkele feit dat hij werkzaam is voor de gemeente Bergen, is daarvoor onvoldoende.
natuurwaarden
9.3.
Onder natuurwaarde wordt verstaan ‘de in een gebied aanwezige waarden in verband met de aanwezige flora en fauna [6] . Volgens de door het college aangewezen deskundige leidt het plan niet tot onevenredige aantasting van natuurwaarden. Hij baseert zich daarbij op de quickscan natuur die ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes en Groot heeft uitgevoerd, op verzoek van vergunninghouder. De conclusie van de quickscan is dat er geen belangrijke negatieve effecten worden verwacht voor beschermde soorten (waaronder vleermuizen), als de aanbevelingen, beperkingen en restricties in acht worden genomen die ook in het rapport staan. De conclusie uit de quickscan voor de gebiedsbescherming is dat op voorhand is uit te sluiten dat beschermde gebieden direct beïnvloed worden door de plannen.
9.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college met die quikscan voldoende gemotiveerd heeft waarom de natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast. Eisers hebben advies gevraagd aan [naam 8] (geograaf en ecologisch adviseur). Haar rapport van 3 juni 2021 leidt niet tot een andere conclusie. Sterker nog, zij schrijft daarin dat Van der Goes en Groot een gerenommeerd adviesbureau is en dat er geen reden is om hun conclusies in twijfel te trekken. Eisers hebben ook een rapport ingebracht van
[naam 12] , van 16 juni 2014. Daarmee betwisten zij de bevindingen van de quickscan, voor zover het gaat over de aanwezigheid van en gevolgen voor vleermuizen. Dit kan hen niet baten. In de quickscan is namelijk ook aandacht besteed aan vleermuizen en zoals al is overwogen, kon verweerder de besluitvorming wat betreft de natuurwaarden baseren op die quickscan. Dit geldt ook voor de conclusies in de quickscan over stikstofemissie.
landschapswaarden
9.5.
De rechtbank is het met eisers eens dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake zou zijn van een onevenredige aantasting van landschapswaarden. In artikel 1.53 van het bestemmingsplan is het begrip ‘landschapswaarde’ als volgt omschreven: “De in een gebied aanwezige waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende natuur, levende natuur en cultuur.”
9.6.
Dat de landschapswaarde niet onevenredig wordt aangetast, onderbouwt het college in het bestreden besluit in de eerste plaats door te verwijzen naar wat het bestemmingsplan zegt over het ontstaan van het Van Reenenpark, de landschappelijke beleving en de Bosbeek. Daaraan voegt het college het volgende toe: Vanaf de openbare weg is het oorspronkelijke reliëf langs de [naam laan 1] , voor het gedeelte ten noorden van de [naam laan 2] , niet tot nauwelijks beleefbaar of waarneembaar. Het verdwijnen van het oorspronkelijke reliëf is onontkoombaar, door de keuze om nieuwbouw toe te staan. Op het perceel van vergunninghouder lijkt het oorspronkelijke duinreliëf deels nog aanwezig te zijn terwijl op de meeste percelen van de [naam laan 3] / [naam laan 1] de bodem inmiddels grotendeels is afgevlakt. Door op het achterste deel van het terrein het groen te behouden, kan het reliëf daar ook behouden blijven. Het bestaande reliëf blijft niet bewaard, waar nieuwbouw is gepland en ook niet op het gedeelte van de tuin direct rondom het huis. Het eindbeeld waarin rondom het huis weinig beplanting staat en op het achterste deel van het perceel bomen aanwezig zijn, is een landschappelijk passend beeld in de woonwijk. Het college concludeert dat er bomen verdwijnen maar dat ook vanaf de openbare weg de beleving van een groen achtererf mogelijk blijft, als in de toekomstige situatie het achterste deel van de tuin beplant blijft.
9.7.
In het verweerschrift schrijft het college hierover het volgende: Een deel van de landschapswaarden wordt gevormd door de uitstraling en opbouw van de openbare ruimte. Dit wordt gekenmerkt door brede wegprofielen en groene bermen met laanbeplanting. Daaraan wordt geen afbreuk gedaan. Dat het reliëf wordt aangetast, is het directe gevolg van het toestaan van bebouwing. Dit is geen aantasting van landschapswaarden die in de weg staat aan het verlenen van de vergunning.
9.8.
Uit het bovenstaande blijkt dat het college zich heeft beperkt tot de landschapswaarden, voor zover dat waarneembaar is vanaf de openbare weg. Uit de definitie in het bestemmingsplan blijkt niet dat de landschapswaarden zich daartoe beperken. Ook blijkt dat het college vindt dat de landschapswaarden niet alleen worden gevormd door de uitstraling en opbouw van openbare ruimte. Het college heeft niet voldoende duidelijk gemotiveerd waar die landschapswaarden nog meer door worden gevormd en ook niet of op dat punt wel of geen sprake is van aantasting van de landschapswaarden. Bovendien heeft het college geen onderscheid gemaakt tussen de te kappen bomen die volgens het college moeten wijken voor de nieuwbouw (bomen 1 t/m 11) en de te kappen bomen die in de achtertuin staan en ogenschijnlijk geen ruimte hoeven te maken voor de nieuw te bouwen woning (bomen 12 t/m 21). Dit had wel gemoeten, in het licht van het betoog van het college dat aantasting van het reliëf het directe gevolg is van het toestaan van bebouwing. Niet gebleken is dat de kap van de bomen met nummers 12 t/m 21 nodig is om die bebouwing toe te staan. Eventuele aantasting van het reliëf daar is dus niet direct het gevolg van het toestaan van bebouwing. Het beroep van eisers slaagt ook op dit punt.
Kon het college de vergunning op grond van de Apv verlenen?
10. In de Apv staat dat het college een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden kan weigeren of voorschriften of beperkingen aan de vergunning kan verbinden, in het belang van ecologische waarden, landschappelijke / stedenbouwkundige waarden, cultuurhistorische waarden, waarden voor recreatie en leefbaarheid, waarden van dorpsschoon en beeldbepalende waarden. De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kon maken.
10.1.
Eisers stellen dat het college weliswaar heeft gekeken naar de gevolgen die de bomen hebben voor het nieuwbouwproject, maar dat het college niet getoetst heeft aan de hiervoor onder 10 genoemde weigeringsgronden. De rechtbank volgt eisers daar niet in. In het bestreden besluit blijkt dat het college heeft gekeken of de waarden van dorpsschoon in het geding zijn. Dit is één van de weigeringsgronden. Daaruit blijkt dus dat het college getoetst heeft aan artikel 4:11b van de Apv.
waarden van dorpsschoon
10.2.
In het bestreden besluit schrijft het college over de bomen in de achtertuin het volgende. De kwaliteit van bomen 12 , 18 en 22 is redelijk en deze hebben enige waarde voor het dorpsschoon. Volgens het college is de kwaliteit slecht van bomen 13 t/m 17 en 19 t/m 21, hebben die geen mooie kronen en zijn voor die bomen daarom de waarden van dorpsschoon niet in het geding. Voor de bomen op de voorkant van het perceel heeft de deskundige per boom de kwaliteit onderzocht en ook of de boom al dan niet in de weg staat bij realisering van het plan. In het verweerschrift lijkt het college een ander standpunt in te nemen. In het verweerschrift wijst het college namelijk onder andere op de uitgebreide herplantplicht die is opgelegd om ervoor te zorgen dat de groenzone weer kan dienen als foerageergebied voor de vleermuizen en omdat het de waarde van dorpsschoon tegemoet komt. Uit de Apv volgt dat een dergelijke voorwaarde kan worden opgelegd als één van de weigeringsgronden zich voordoet. Van het opleggen van deze voorwaarde om aan de waarde van dorpsschoon tegemoet te komen, gaat de suggestie uit dat die waarde wordt aangetast. Zonder die aantasting heeft het college namelijk niet de bevoegdheid om een dergelijk voorschrift aan de vergunning te verbinden. Op de zitting heeft de gemachtigde van het college hierover verklaard dat het bestreden besluit leidend is, dat daarin staat dat volgens de deskundige de waarde van dorpsschoon niet in geding is en dat de deskundige gevolgd moet worden. De rechtbank is van oordeel dat het college dit onderdeel van de besluitvorming onvoldoende helder heeft gemotiveerd. Het is onvoldoende duidelijk welke afweging het college hierin heeft gemaakt en op grond waarvan. Het beroep is op dit punt gegrond.
Cultuurhistorische waarden en waarden voor leefbaarheid
10.3.
Eisers stellen dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, door niet te motiveren waarom de cultuurhistorische waarden en de waarden voor leefbaarheid niet in het geding zijn. De rechtbank gaat aan deze beroepsgrond voorbij, omdat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt op welke wijze die waarden volgens hen aangetast zouden worden.
Verplaatsing van de inrit
11. De stichting en de familie [eiser 3] voeren aanvullend nog aan dat de natuur- en landschapswaarden onevenredig worden aangetast omdat het duin reliëf wordt vlakgemaakt. Ook stellen zij dat verplaatsing van de inrit leidt tot ernstige aantasting van het oorspronkelijke duin reliëf aan de straatzijde. Dit standpunt slaagt niet. In overweging 9.6 werd al geconstateerd dat volgens het college het reliëf grotendeels al weg is.

Conclusie en gevolgen

12.1.
[eiser 2] (in het beroep met nummer 21/6203) en fam. [eiser 4] (in het beroep met nummer 21/6208) kunnen niet in het beroep worden ontvangen.
12.2.
Voor het overige zijn de beroep gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen.. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
12.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden. In het beroep met nummer 21/6203 is dat € 181,- en in het beroep met nummer 21/6208 is dat € 360,-.
12.3.
Eisers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten, behalve [eiser 2] en fam. [eiser 4] . Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt in beide beroepen € 1.674,- omdat de gemachtigden van eisers ieder een beroepschrift hebben ingediend en aan de zitting hebben deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van [eiser 2] en het beroep van fam. [eiser 4] niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen voor het overige gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 30 september 2021;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- (in het beroep met nummer 21/6203) respectievelijk € 360,- (in het beroep met nummer 21/6208) aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van de proceskosten aan eisers, zijnde € 1.674,- in het beroep met nummer 21/6203) en € 1.674,- in het beroep met nummer 21/6208.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dat staat in artikel 1:2 van de Awb.
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2021:1315.
4.Het gaat om foto A van boom 22 , die is overgelegd op 12 mei 2023.
5.zoals bedoeld in artikel 25, lid 14, van het bestemmingsplan
6.Artikel 1.59 van het bestemmingsplan.