ECLI:NL:RBNHO:2023:7663

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
22/4283 en 22/4291
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor woningbouw in Bergen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland de beroepen van eisers tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op het adres [adres 1] in [woonplaats]. De vergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op 11 februari 2022. Eisers, waaronder [eiser 1], [eiser 2], Stichting Frits Zeiler en de familie [naam 2], hebben beroep ingesteld tegen deze vergunning. De rechtbank heeft de beroepen op 25 mei 2023 behandeld en heeft op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van [eiser 2] niet-ontvankelijk is, omdat zij geen belanghebbende meer is. Voor de overige beroepen oordeelt de rechtbank dat deze ongegrond zijn. De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders voldoende gemotiveerd heeft waarom de omgevingsvergunning voor de bouw van de woning kan worden verleend, ondanks dat de goothoogte en bouwhoogte de toegestane waarden overschrijden. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat de overschrijding van de goothoogte geen onevenredige gevolgen heeft voor de omwonenden.

De rechtbank benadrukt dat de beoordeling van de omgevingsvergunning niet de kap van bomen betreft, maar enkel de bouw van de woning. De rechtbank concludeert dat de vergunningverlening in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat de belangen van de eisers niet op onaanvaardbare wijze worden aangetast. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 22/4283 en 22/4291

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2023 in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2] ,

(gemachtigde: mr. D. Quakernaat),
Stichting Frits Zeiler ,
Fam. [naam 2] ,
(gemachtigde mr. [eiser 2] ),
allen uit [woonplaats] ),
eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, het college

(gemachtigden: G.I. Remo en B. van Ommen).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [naam 1] uit [woonplaats] ), vergunninghouder
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op het adres [adres 1] in [woonplaats] .
1.1.
Het college heeft deze vergunning verleend op 11 februari 2022. Met de bestreden besluiten van 13 juli 2022 op de bezwaren van eisers is het college bij de vergunningverlening gebleven. Het bezwaar dat door de familie [naam 7] was ingediend, is niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Eisers hebben beroep ingesteld. Het beroep van [eiser 1] en [eiser 2] is geregistreerd onder nummer HAA 22/4283, het beroep van Stichting Frits Zeiler en de heer en mevrouw [naam 2] is geregistreerd onder nummer HAA 22/4291.
1.3.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 mei 2023 op zitting behandeld, samen met de beroepen met nummers HAA 21/6203 en 21/6208. Hieraan hebben deelgenomen:
1.5.
[eiser 1] , [eiser 2] (als procespartij en als gemachtigde),
mr. Quakernaat, de gemachtigden van het college, [naam 1] , [naam 3] en de gemachtigde van vergunninghouder. Ook waren aanwezig [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] .
1.6.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Vergunninghouder is eigenaar van het perceel aan de [adres 1] in [woonplaats] . Dit perceel valt binnen het bereik van het bestemmingsplan ‘Bergen-Dorpskern Zuid’. Op het perceel rusten de bestemmingen ‘Groen’, ‘Tuin’ en ‘Wonen-Van Reenenpark’.
2.2.
Vergunninghouder heeft op 16 juli 2021 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op dat perceel. Het college heeft op 11 februari 2022 een omgevingsvergunning verleend, voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’, ‘uitvoeren van een werk of werkzaamheden’ en ‘strijdig gebruik gronden en bouwwerken’.
2.3.
Eisers hebben bezwaar gemaakt, waarna verweerder het bestreden besluit heeft genomen.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt in deze beroepen alleen of de besluitvorming van het college over de omgevingsvergunning voor de bouw van een woning in stand kan blijven.
3.2.
Het college heeft ook een vergunning verleend voor het plaatsen van een tijdelijke woonunit en voor de aanleg van een talud of verharding. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de besluitvorming daarover niet, omdat daar geen gronden tegen zijn aangevoerd.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van [eiser 2] niet-ontvankelijk is en dat de beroepen voor het overige ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Belanghebbenden
5.1.
De rechtbank moet eerst beoordelen of eisers belanghebbenden zijn, omdat alleen een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter [1] . Belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken [2] . Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, belanghebbende is [3] . Een uitsluitend van een andere betrokkene afgeleid belang voldoet niet aan de eis dat een belang rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser 2] geen belanghebbende is, voor zover zij het beroep namens zichzelf heeft ingesteld. Zij en [eiser 1] woonden allebei aan de [adres 2] in [woonplaats] . Dit perceel grenst aan de achterkant van het perceel van vergunninghouder. Op de zitting is vastgesteld dat [eiser 2] daar niet meer woont en ook geen eigenaar meer is van de woning. Daarom kan niet gezegd worden dat haar belang rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit. Om die reden is zij niet-ontvankelijk in het beroep.
Is het 0-peil correct vastgesteld?
6.1.
Eisers stellen dat het 0-peil niet goed is vastgesteld, waardoor de invoergegevens van het bouwplan niet kloppen. Het 0-peil moet volgens hen worden vastgesteld door de gemiddelde hoogte te nemen van het direct aan de gevels grenzende aansluitende afgewerkte maaiveld. Het college is ten onrechte alleen uitgegaan van de voorgevel, terwijl de achtergevel twee meter lager ligt.
6.2.
Voor de vraag hoe het 0-peil moet worden vastgesteld, moet in dit geval naar het bestemmingsplan gekeken worden. In artikel 2 staat op welke manier gemeten moet worden bij toepassing van de planregels. Uit onderdelen 4 en 5 van dat artikel volgt dat in dit geval voor de goot- en bouwhoogte uitgegaan moet worden van het direct aan de gevels grenzende aansluitende afgewerkte maaiveld. In zoverre hebben eisers gelijk dat het 0-peil moet worden vastgesteld door de gemiddelde hoogte te nemen.
6.3.
De rechtbank kan het college volgen in de berekening die hij heeft gemaakt. Volgens het college grenzen de bestaande gevels aan drie kanten aan een maaiveld van 1,3 meter boven de weg. De westgevel ligt op gelijke hoogte als de weg, aldus het college. Eisers hebben dit niet bestreden. Vervolgens heeft het college het gemiddelde genomen van deze metingen om te komen tot de gemiddelde hoogte van het maaiveld. Uitgaande van 3 x 130 centimeter ( = 390 centimeter) en 1 x 0 centimeter (de westgevel), sluit het maaiveld inderdaad op de bestaande woning aan op een gemiddeld niveau van 98 centimeter (390/4) of 0,98 meter boven de weg. De conclusie is dat het 0-peil correct is vastgesteld.
Overschrijding van de goothoogte
7.1.
Vaststaat dat het bestemmingsplan een maximale goothoogte van 4 meter toestaat. Het bouwplan voorziet in een goothoogte van 7 meter. Dit betekent dat het bouwplan op dit punt in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend om af te wijken van het bestemmingsplan. Het college heeft deze bevoegdheid ontleend aan artikel 2.12 eerste lid onder a onder 2º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in combinatie met artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
7.2.
Het college heeft in dit kader aan de vergunningverlening ten grondslag gelegd dat de goothoogte wordt overschreden door de kapvorm. Het college heeft advies gevraagd aan de stedenbouwkundige en die heeft positief geadviseerd over het bouwplan. Het bouwplan past in het straat- en bebouwingsbeeld en leidt niet tot onevenredige aantasting van de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving, aldus het college. Het is niet zo dat de vergunde goothoogte een extra verdieping mogelijk maakt. Die verdieping is ook al mogelijk binnen de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan. Ook heeft het college meegewogen dat de nieuwbouwwoning blijft binnen de contouren van de toegestane opgaande gevel van 4 meter hoog met daarop een kap met een hellingshoek van 65 graden tot 10 meter hoog. Daaraan voegt het college toe dat de nieuwbouwwoning op ruime afstand staat van beide zijdelingse perceelgrenzen. Daarom leidt overschrijding van de goothoogte niet tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige percelen, aldus het college.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college daarmee voldoende heeft gemotiveerd waarom een afwijkende goothoogte geen onevenredige gevolgen voor eisers heeft. De conclusie is dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken wat betreft de goothoogte. Niet gebleken is dat de woon- en leefbelangen van eisers op onaanvaardbare manier wordt aangetast, zoals eiser stellen.
Over de bouwhoogte
8.1.
Eisers stellen dat het bouwplan ook de toegestane bouwhoogte overschrijdt. Volgens eisers heeft het college niet gemotiveerd welke hoogte aangehouden moet worden voor het bepalen van ‘de gemiddelde hoogte van het direct aan de gevels aansluitende afgewerkte maaiveld’. In het besluit is geen rekening gehouden met het glooiende terrein aan de achterkant van de woning. Volgens eiser brengt een juiste toepassing van artikel 2 van het bestemmingsplan mee dat de bouwhoogte hoger is dan 10 meter.
8.2.
Het standpunt van eisers volgt uit hun standpunt over het verkeerd vaststellen van het 0-peil. Hiervoor onder 6.3. werd al uitgelegd waarom het 0-peil wel correct is vastgesteld. Omdat bij die meting rekening wordt gehouden met het gemiddelde bij de vier gevels van het gebouw, wordt ook rekening gehouden met het glooiende terrein.
De maximaal toegestane bouwhoogte is 10 meter. Het bouwplan voorziet in een bouwhoogte van 9,52 meter. Dit betekent dat verweerder zich op het standpunt kon stellen dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, voor zover het gaat om de bouwhoogte.
Aanbouw (kelder en veranda)
9.1.
Eisers stellen dat de aanbouw bestaat uit een kelder en een veranda. De veranda aan de achterkant van het hoofdgebouw is 4 meter diep, terwijl het bestemmingsplan in artikel 25, vierde lid, onder g, maximaal 3 meter toestaat. De kelder is geen ondergrondse aanbouw maar één en dezelfde doorgetrokken ruimte. De kelder begint volgens eisers op gelijke hoogte als de voorgevel en niet op 3 meter achter de voorgevel [4] .
Een aanbouw mag wel buiten het bouwvlak, maar dan moet het college volgens eisers motiveren waarom de bestemming ‘natuur- en landschapswaarde’ niet wordt overschreden De aanbouw vernietigt de oorspronkelijke structuur van ‘t Oude Hof. Daarmee is het in strijd met de ‘natuur- en landschapswaarde’, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan als waardevol landschappelijk element.
9.2.
De rechtbank constateert dat eisers in hun standpunt uitgaan van een verkeerde lezing van artikel 25, vierde lid, onder g, van het bestemmingsplan. Deze bepaling gaat namelijk over de breedte van het hoofdgebouw op een perceel, niet over de maximale diepte van een uitbouw. De diepte van een aanbouw aan de achtergevel van een hoofdgebouw, mag 3 meter bedragen vanuit de achtergevel. Dat staat in artikel 25, vierde lid, onder q van het bestemmingsplan. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat het isolatiemateriaal ondergeschikt is en op basis van artikel 35 van het bestemmingsplan buiten beschouwing mag worden gelaten bij de bepaling van de diepte. Dit betekent dat de kelder 2,955 meter buiten de achtergevel van de woning uitsteekt en voldoet aan de maximaal toegestane dieptemaat. De rechtbank kan het college daarin volgen. Alleen het gedeelte van de kelder dat doorloopt voorbij de achtergevel van de woning is een aanbouw. Zoals uit het voorgaande blijkt is er op dat punt geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of het college de afweging over aantasting van natuur- en landschapswaarde voldoende heeft gemotiveerd.
Advisering over natuur- en landschappelijke waarden
10.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat de natuur- en landschapsdeskundige die het college heeft geraadpleegd ook ambtenaar is bij de gemeente, althans een directe collega is van de ambtenaar die de vergunningverlening heeft voorbereid. Het college heeft geen blijk gegeven van behoorlijk bestuur, door geen onafhankelijke deskundige in te zetten.
Eisers vinden het evident dat het college vanuit behoorlijk en fatsoenlijk bestuur onafhankelijk advies zou moeten inwinnen, want alleen dan kan een gedegen belangafweging van de verschillende bestemmingen worden gedaan.
10.2.
De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt. In artikel 1.58 van het bestemmingsplan staat de volgende definitie van ‘natuur- en landschapsdeskundige:
“een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake natuur en landschap”. Het bestemmingsplan staat niet in de weg aan de aanwijzing van een eigen beleidsmedewerker, zoals het college heeft gedaan. Over de persoon van de deskundige heeft het college aangevoerd dat hij op 14 december 2021 is aangewezen als deskundige en dat deze beleidsmedewerker natuur- en landschap beschikt over jarenlange ervaring op het gebied van de beleidsadvisering natuur en landschap wat betreft beleidsnota’s en aanvragen omgevingsvergunning. Ook heeft het college de opleidingen en werkervaring van de beleidsmedewerker omschreven. De rechtbank is van oordeel dat het college met dit alles voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de beleidsmedewerker over de nodige expertise beschikt en als deskundige kan worden gezien in de zin van het bestemmingsplan.
Onlosmakelijke verbondenheid
11.1.
Volgens eisers hangt het kappen van de bomen dusdanig samen met de beoordeling van het onderhavige bouwplan, dat die kap in deze procedure in het kader van de ruimtelijke ordening moet worden meegenomen. De rechtbank begrijpt dit standpunt zo dat volgens eisers deze activiteiten zodanig met elkaar verbonden zijn dat vergunninghouder verplicht was om één aanvraag voor een omgevingsvergunning in te dienen en dat het college daar niet afzonderlijk mocht beslissen [5] .
11.2.
De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake is van een situatie waarin één feitelijke handeling juridisch gezien bestaat uit meerdere activiteiten, waarvoor een omgevingsvergunning vereist is die beide activiteiten omvat. Het gaat hier om het bouwen van een woning en de kap van bomen. Dat zijn twee feitelijke handelingen. Er is geen noodzaak om de verschillende activiteiten direct uit te voeren, waardoor het kappen en het bouwen niet kwalificeert als één handeling. De vergunningen konden los van elkaar worden aangevraagd en beoordeeld.
Goede ruimtelijke ordening
12.1.
Eisers voeren aan dat bij strijd met het bestemmingsplan het college alle betrokken ruimtelijke belangen tegen elkaar moet afwegen, in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Het college gaat ten onrechte voorbij aan de zwaarwegende natuur-en landschapsbelangen. Voor de bouw moeten oude, hoge, zeer waardevolle bomen worden gekapt en wordt het duinlandschap geëgaliseerd. Het bouwplan is daardoor in strijd met de natuur- en landschapswaarden.
12.2.
De rechtbank stelt voorop dat het in deze uitspraak niet gaat over de vergunning voor de kap van de bomen, maar over de vergunning voor de bouw van de woning. Het college heeft de vergunning verleend, op basis van de bevoegdheid die het bestemmingsplan daarvoor biedt. Aan een belangenafweging zoals eisers dat bedoelen, komt het college dan niet toe. Verder overweegt de rechtbank dat de door eisers genoemde natuur- en landschapswaarden in deze procedure alleen een rol spelen voor zover het gaat over de kelder. De rechtbank kan het college volgen in het standpunt dat de deskundige op dit punt voldoende gemotiveerd heeft waarom die waarden door de kelder niet onevenredig worden aangetast.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep van [eiser 2] is niet-ontvankelijk. Voor het overige zijn de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van [eiser 2] niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dat staat in artikel 1:2 van de Awb.
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2021:1315.
4.Dat volgt uit artikel 25, vierde lid, onder i, van het bestemmingsplan.
5.Een en ander zoals bedoeld in artikel 2.7 van de Wabo.