2.6.Onderhoudsbijdragen
2.6.1.De man heeft bij gewijzigd verzoek verzocht een door hemzelf te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige] (hierna ook: kinderbijdrage) van € 158 per maand.
2.6.2.De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen kinderbijdrage van € 419 per maand voor [de meerderjarige] en € 339 per maand voor [de minderjarige] vast te stellen met ingang van de datum van indiening van het verweerschrift, subsidiair met ingang van de datum van de verkoop en levering van de echtelijke woning.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar eigen levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 346 per maand vast te stellen.
2.6.3.is gedurende de procedure meerderjarig geworden. Indien een minderjarige tijdens de procedure meerderjarige wordt, kan hij of zij de wettelijke vertegenwoordiger machtigen om tijdens het verdere verloop van de procedure namens hem of haar op te treden. De vrouw heeft -naar de rechtbank begrijpt weloverwogen- een dergelijke machtiging niet overgelegd, zodat zij niet gemachtigd is om namens [de meerderjarige] op te treden na 19 april 2023. Derhalve liggen er geen verzoeken aan de rechtbank voor welke betrekking hebben op een bijdrage van de ouders in het levensonderhoud van [de meerderjarige] .
De rechtbank wijst er ten overvloede op dat de ouders verplicht zijn te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van [de meerderjarige] , in ieder geval tot hij de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt. Zij kunnen hierover in onderling overleg afspraken maken met [de meerderjarige] .
2.6.4.De rechtbank sluit voor de ingangsdatum van een eventuele kinderbijdrage aan bij de datum beschikking, te weten 4 augustus 2023. Partijen hebben hier ter zitting overeenstemming over bereikt.
2.6.5.De man heeft gesteld dat de behoefte van de kinderen in 2022 € 1.201 per maand bedraagt en de vrouw heeft gesteld dat de behoefte van de kinderen in dat jaar € 1.197 per maand bedraagt. Gelet op het kleine verschil tussen deze stellingen zal de rechtbank zonder nadere berekening bepalen dat de behoefte van de kinderen in 2022 € 1.201 bedraagt, nu dit tot een (iets) hogere kinderbijdrage leidt. Geïndexeerd naar 1 januari 2023 bedraagt de behoefte van [de minderjarige] en [de meerderjarige] dan € 1.242 per maand, oftewel voor [de minderjarige] € 621 per maand.
2.6.6.De rechtbank moet vervolgens beoordelen of partijen over voldoende draagkracht beschikken om elk hun aandeel in deze behoefte te kunnen betalen.
De man is in loondienst werkzaam bij [BV] Uit de salarisspecificaties van maart, april en mei 2023 volgt dat de man een fiscaal loon heeft van € 4.491 per maand en gemiddeld € 643 per maand verdient uit overwerk. Voorts ontvangt de man 8% vakantiegeld en draagt hij een pensioenpremie van € 343 per maand af.
Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de man op de algemene heffingskorting en arbeidskorting bedraagt zijn NBI € 3.621 per maand.
Op grond van de draagkrachtformule bedraagt zijn draagkracht dan € 952 per maand.
2.6.7.De vrouw is in loondienst werkzaam bij [stichting] . Zij werkt 28 uur per week. De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet van haar verwacht kan worden dat zij haar werkzaamheden uitbreidt naar 36 uur per week, zoals de man stelt. Het is gebleken dat de vrouw gedurende het hele huwelijk parttime heeft gewerkt, dat zij haar werkzaamheden reeds heeft uitgebreid van 20 naar 28 uur per week en dat een uitbreiding van haar uren tot gevolg heeft dat zij meer onregelmatige diensten in de avond en nacht zal krijgen, dit terwijl zij ook zorgtaken voor [de minderjarige] en [de meerderjarige] heeft. Over een paar jaar, als [de minderjarige] oud genoeg is, kan de vrouw haar werkzaamheden naar alle waarschijnlijkheid wel uitbreiden, zo heeft zij ter zitting ook gesteld.
Uit de salarisspecificatie van de vrouw van april 2023 volgt dat de vrouw een fiscaal loon heeft van € 2.723 per maand. Ook ontving zij die maand een onregelmatigheidstoeslag van
€ 325. Voorts ontvangt zij 8% vakantiegeld en een eindejaarsuitkering van 8,33%. Zij draagt een pensioenpremie af van € 316 per maand en € 20 aan overige premies (IP, WW en WGA). Bij deze inkomsten ontvangt zij een kindgebonden budget van € 4.903 per jaar.
Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de vrouw op de algemene heffingskorting en arbeidskorting bedraagt haar NBI € 2.998 per maand.
Op grond van de draagkrachtformule bedraag haar draagkracht dan € 647 per maand.
2.6.8.Ingevolge het Tremarapport dient de draagkracht van de partijen in beginsel gelijk te worden verdeeld over alle kinderen waarvoor zij onderhoudsplichtig zijn.
De draagkracht van man ten behoeve van [de minderjarige] bedraagt aldus € 476 per maand en de draagkracht van de vrouw ten behoeve van [de minderjarige] bedraagt € 324 per maand.
2.6.9.De gezamenlijke draagkracht van partijen ten behoeve van [de minderjarige] bedraagt € 800 per maand. Dit bedrag overschrijdt de behoefte van [de minderjarige] van € 621 per maand en daarom is er aanleiding om een draagkrachtvergelijking te maken. De verdeling van de kosten van [de minderjarige] over partijen wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 476 : 800 x 621 = € 369 per maand.
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 324 : 800 x 621 = € 252 per maand.
2.6.10.Op het berekende aandeel dient de zorgkorting in mindering te worden gebracht. De rechtbank volgt ook in dit opzicht het Tremarapport, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Nu de man gemiddeld drie dagen per week omgang heeft met/de zorg heeft voor [de minderjarige] , geldt een percentage van 35%.
Omdat de behoefte van [de minderjarige] € 621 per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 217 per maand. De man wordt geacht dit bedrag minimaal te besteden aan [de minderjarige] bij de uitoefening van zijn zorgtaken.
2.6.11.Op grond van het voorgaande dient de man met ingang van 4 augustus 2023 een kinderbijdrage voor [de minderjarige] van € 152 (369 – 217) per maand aan de vrouw te betalen. Omdat de man heeft verzocht een kinderbijdrage van € 158 te betalen, zal de rechtbank een kinderbijdrage vaststellen conform het verzoek van de man.
2.6.12.De rechtbank overweegt dat uit de wet volgt dat de partnerbijdrage niet kan ingaan op een datum die is gelegen voor de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank bepaalt de ingangsdatum van een eventuele partnerbijdrage op laatstgenoemde datum.
2.6.13.De rechtbank berekent de behoefte van de vrouw aan hand van de zogenaamde hofnorm. Bij deze vuistregel wordt uitgegaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen voor het uiteengaan, te verminderen met de kosten van de kinderen. De huwelijksgerelateerde behoefte wordt dan gesteld op 60% van dit gezinsinkomen.
De rechtbank volgt bij de behoeftebepaling van de vrouw de berekening van de behoefte van de kinderen van de man, zodat wordt uitgegaan van het NBGI € 5.466 per maand in 2022 en de kosten kinderen € 1.201 per maand in 2022.
De behoefte van de vrouw bedraagt dan € 2.559 per maand ((5.466 – 1.201) x 0,6) in 2022, geïndexeerd naar 1 januari 2023 € 2.646 netto per maand.
2.6.14.Op de behoefte van de vrouw dienen de eigen inkomsten van de vrouw in mindering te worden gebracht. De eigen inkosten van de vrouw worden berekend met de gegevens als genoemd in 2.6.7 met dien verstande dat het kindgebonden budget buiten beschouwing wordt gelaten. Het NBI van de vrouw bedraagt dan € 2.589 per maand, zodat haar aanvullende behoefte € 56 netto per maand (2.645 – 2.589) bedraagt, zijnde € 88 bruto per maand.
2.6.15.De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de man over voldoende draagkracht beschikt om bij te dragen in de aanvullende behoefte van de vrouw.
Uitgaande van het NBI van € 3.621, de kosten van levensonderhoud van € 1.175 per maand, het woonbudget van 30% van het NBI en het eigen aandeel in de kosten van de [de minderjarige] en [de meerderjarige] van € 369 per kind per maand heeft de man een draagkracht van € 78 netto per maand, zijnde € 123 bruto per maand.
vergelijking van de financiële situaties
2.6.16.Als sprake is van eigen inkomen van een onderhoudsgerechtigde en/of van een relatief hoge behoefte en draagkracht, kan het redelijk zijn de financiële situatie van partijen
nader te vergelijken, zodat de vrouw bij toekenning van een partnerbijdrage niet meer vrij te besteden overhoudt dan de man.
De rechtbank ziet daarom aanleiding een vergelijking te maken. Uit deze berekening blijkt dat de vrouw bij een partnerbijdrage van meer dan € 357 per maand meer vrij te besteden overhoudt dan de man. Bij een door de man te betalen partnerbijdrage van € 88 bruto per maand houdt de vrouw dus niet meer dan de man over om te besteden.
2.6.17.Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand een partnerbijdrage van € 88 bruto per maand aan de vrouw moet betalen.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt ten aanzien van het NBI van partijen, de draagkracht van de man en de vergelijking van de financiële situaties. Een exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht.