ECLI:NL:RBNHO:2023:7635

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
C/15/328576 / FA RK 22-2511
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en zorgregeling tussen ouders met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 4 augustus 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die samen twee kinderen hebben. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, wat door de vrouw niet werd betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding toegewezen. De rechtbank heeft ook de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw bepaald, aangezien de vrouw zich niet tegen dit verzoek heeft verweerd. Daarnaast is er een zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige om de week bij de man verblijft en de helft van de vakanties bij hem doorbrengt. De rechtbank heeft ook de onderhoudsbijdragen voor de kinderen en de partnerbijdrage voor de vrouw vastgesteld. De man moet een kinderbijdrage van € 158 per maand betalen voor de minderjarige en een partnerbijdrage van € 88 per maand aan de vrouw. De rechtbank heeft bepaald dat partijen de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap hebben verdeeld en dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/328576 / FA RK 22-2511 en C/15/332997 / FA RK 22-4876
Beschikking d.d. 4 augustus 2023 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.G.C. Smit, gevestigd te Zaandam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A. Vogelaar, gevestigd te Wormerveer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen 1 en 2, van de man, ingekomen op 27 mei 2022;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de vrouw, met bijlagen 1 en 2, ingekomen op 6 september 2022;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek van 7 oktober 2022;
- het gewijzigd c.q. aanvullend verzoek, met bijlagen 2 t/m 10, van de man, ingekomen op 27 juni 2023
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 5 juli 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 juli 2023.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. M.G.C. Smit en de vrouw, bijgestaan door mr. A. Vogelaar.
De advocaat van de man heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
1.3.
De minderjarige [de minderjarige] is, gelet op haar leeftijd, voorafgaand aan de zitting in raadkamer gehoord.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] in de gemeente [gemeente] .
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
Daarnaast zijn partijen de ouders van het meerderjarige kind [de meerderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
2.3.
Scheiding
2.3.1.
De man heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De vrouw heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.
2.3.2.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
Door de man is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. Nu de man voldoende heeft gemotiveerd dat het voor hem op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de man ontvangen in zijn verzoek tot echtscheiding.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.3.
De wet staat niet toe de beslissing over de echtscheiding uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank wijst het verzoek daartoe dan ook af.
2.4.
Verblijfplaats
2.4.1.
De man heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn.
De vrouw heeft zich daartegen niet verweerd.
2.4.2.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet.
2.5.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.5.1.
De man heeft bij gewijzigd verzoek verzocht een zorgregeling vast te stellen:
- primair: waarbij [de minderjarige] de ene week van vrijdag tot vrijdag bij de vrouw verblijft en de andere week van vrijdag tot vrijdag bij de man;
- subsidiair: waarbij [de minderjarige] de volgende dagen bij de man verblijft:
week 1: vrijdag uit school tot dinsdag naar school en donderdag uit school tot vrijdag naar school;
week 2: maandag uit school tot dinsdag naar school;
- meer subsidiair: waarbij [de minderjarige] de volgende dagen bij de man verblijft:
week 1: vrijdag uit school tot maandag naar school en donderdag uit school tot vrijdag naar school;
week 2: maandag uit school tot dinsdag naar school.
2.5.2.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat [de minderjarige] om de week van vrijdag uit school tot maandagavond na het eten bij de man verblijft.
2.5.3.
[de minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat ze een fijn contact met haar beide ouders en broer [de meerderjarige] heeft en dat ze tevreden is met de huidige regeling, waarbij ze de ene week bij de man verblijft van vrijdag uit school tot maandag naar school en van donderdag uit school tot vrijdag naar school en de andere week van maandag uit school tot dinsdag naar school.
2.5.4.
De rechtbank zal een zorgregeling vaststellen conform het meer subsidiaire verzoek van de man (dit is de regeling zoals die thans verloopt), nu uit het gesprek met [de minderjarige] en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat de juiste balans in de verdeling van de zorgtaken is gevonden. Voorts zal de rechtbank bepalen dat [de minderjarige] de helft van de vakanties bij de man verblijft, in onderling overleg te verdelen. Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt op dit punt.
2.6.
Onderhoudsbijdragen
2.6.1.
De man heeft bij gewijzigd verzoek verzocht een door hemzelf te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige] (hierna ook: kinderbijdrage) van € 158 per maand.
2.6.2.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen kinderbijdrage van € 419 per maand voor [de meerderjarige] en € 339 per maand voor [de minderjarige] vast te stellen met ingang van de datum van indiening van het verweerschrift, subsidiair met ingang van de datum van de verkoop en levering van de echtelijke woning.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar eigen levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 346 per maand vast te stellen.
kinderbijdrage
[de meerderjarige]
2.6.3.
is gedurende de procedure meerderjarig geworden. Indien een minderjarige tijdens de procedure meerderjarige wordt, kan hij of zij de wettelijke vertegenwoordiger machtigen om tijdens het verdere verloop van de procedure namens hem of haar op te treden. De vrouw heeft -naar de rechtbank begrijpt weloverwogen- een dergelijke machtiging niet overgelegd, zodat zij niet gemachtigd is om namens [de meerderjarige] op te treden na 19 april 2023. Derhalve liggen er geen verzoeken aan de rechtbank voor welke betrekking hebben op een bijdrage van de ouders in het levensonderhoud van [de meerderjarige] .
De rechtbank wijst er ten overvloede op dat de ouders verplicht zijn te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van [de meerderjarige] , in ieder geval tot hij de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt. Zij kunnen hierover in onderling overleg afspraken maken met [de meerderjarige] .
ingangsdatum
2.6.4.
De rechtbank sluit voor de ingangsdatum van een eventuele kinderbijdrage aan bij de datum beschikking, te weten 4 augustus 2023. Partijen hebben hier ter zitting overeenstemming over bereikt.
behoefte
2.6.5.
De man heeft gesteld dat de behoefte van de kinderen in 2022 € 1.201 per maand bedraagt en de vrouw heeft gesteld dat de behoefte van de kinderen in dat jaar € 1.197 per maand bedraagt. Gelet op het kleine verschil tussen deze stellingen zal de rechtbank zonder nadere berekening bepalen dat de behoefte van de kinderen in 2022 € 1.201 bedraagt, nu dit tot een (iets) hogere kinderbijdrage leidt. Geïndexeerd naar 1 januari 2023 bedraagt de behoefte van [de minderjarige] en [de meerderjarige] dan € 1.242 per maand, oftewel voor [de minderjarige] € 621 per maand.
draagkracht van partijen
2.6.6.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of partijen over voldoende draagkracht beschikken om elk hun aandeel in deze behoefte te kunnen betalen.
De man is in loondienst werkzaam bij [BV] Uit de salarisspecificaties van maart, april en mei 2023 volgt dat de man een fiscaal loon heeft van € 4.491 per maand en gemiddeld € 643 per maand verdient uit overwerk. Voorts ontvangt de man 8% vakantiegeld en draagt hij een pensioenpremie van € 343 per maand af.
Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de man op de algemene heffingskorting en arbeidskorting bedraagt zijn NBI € 3.621 per maand.
Op grond van de draagkrachtformule bedraagt zijn draagkracht dan € 952 per maand.
2.6.7.
De vrouw is in loondienst werkzaam bij [stichting] . Zij werkt 28 uur per week. De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet van haar verwacht kan worden dat zij haar werkzaamheden uitbreidt naar 36 uur per week, zoals de man stelt. Het is gebleken dat de vrouw gedurende het hele huwelijk parttime heeft gewerkt, dat zij haar werkzaamheden reeds heeft uitgebreid van 20 naar 28 uur per week en dat een uitbreiding van haar uren tot gevolg heeft dat zij meer onregelmatige diensten in de avond en nacht zal krijgen, dit terwijl zij ook zorgtaken voor [de minderjarige] en [de meerderjarige] heeft. Over een paar jaar, als [de minderjarige] oud genoeg is, kan de vrouw haar werkzaamheden naar alle waarschijnlijkheid wel uitbreiden, zo heeft zij ter zitting ook gesteld.
Uit de salarisspecificatie van de vrouw van april 2023 volgt dat de vrouw een fiscaal loon heeft van € 2.723 per maand. Ook ontving zij die maand een onregelmatigheidstoeslag van
€ 325. Voorts ontvangt zij 8% vakantiegeld en een eindejaarsuitkering van 8,33%. Zij draagt een pensioenpremie af van € 316 per maand en € 20 aan overige premies (IP, WW en WGA). Bij deze inkomsten ontvangt zij een kindgebonden budget van € 4.903 per jaar.
Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de vrouw op de algemene heffingskorting en arbeidskorting bedraagt haar NBI € 2.998 per maand.
Op grond van de draagkrachtformule bedraag haar draagkracht dan € 647 per maand.
verdeling draagkracht
2.6.8.
Ingevolge het Tremarapport dient de draagkracht van de partijen in beginsel gelijk te worden verdeeld over alle kinderen waarvoor zij onderhoudsplichtig zijn.
De draagkracht van man ten behoeve van [de minderjarige] bedraagt aldus € 476 per maand en de draagkracht van de vrouw ten behoeve van [de minderjarige] bedraagt € 324 per maand.
draagkrachtvergelijking
2.6.9.
De gezamenlijke draagkracht van partijen ten behoeve van [de minderjarige] bedraagt € 800 per maand. Dit bedrag overschrijdt de behoefte van [de minderjarige] van € 621 per maand en daarom is er aanleiding om een draagkrachtvergelijking te maken. De verdeling van de kosten van [de minderjarige] over partijen wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 476 : 800 x 621 = € 369 per maand.
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 324 : 800 x 621 = € 252 per maand.
zorgkorting
2.6.10.
Op het berekende aandeel dient de zorgkorting in mindering te worden gebracht. De rechtbank volgt ook in dit opzicht het Tremarapport, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Nu de man gemiddeld drie dagen per week omgang heeft met/de zorg heeft voor [de minderjarige] , geldt een percentage van 35%.
Omdat de behoefte van [de minderjarige] € 621 per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 217 per maand. De man wordt geacht dit bedrag minimaal te besteden aan [de minderjarige] bij de uitoefening van zijn zorgtaken.
conclusie
2.6.11.
Op grond van het voorgaande dient de man met ingang van 4 augustus 2023 een kinderbijdrage voor [de minderjarige] van € 152 (369 – 217) per maand aan de vrouw te betalen. Omdat de man heeft verzocht een kinderbijdrage van € 158 te betalen, zal de rechtbank een kinderbijdrage vaststellen conform het verzoek van de man.
partnerbijdrage
ingangsdatum
2.6.12.
De rechtbank overweegt dat uit de wet volgt dat de partnerbijdrage niet kan ingaan op een datum die is gelegen voor de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank bepaalt de ingangsdatum van een eventuele partnerbijdrage op laatstgenoemde datum.
behoefte vrouw
2.6.13.
De rechtbank berekent de behoefte van de vrouw aan hand van de zogenaamde hofnorm. Bij deze vuistregel wordt uitgegaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen voor het uiteengaan, te verminderen met de kosten van de kinderen. De huwelijksgerelateerde behoefte wordt dan gesteld op 60% van dit gezinsinkomen.
De rechtbank volgt bij de behoeftebepaling van de vrouw de berekening van de behoefte van de kinderen van de man, zodat wordt uitgegaan van het NBGI € 5.466 per maand in 2022 en de kosten kinderen € 1.201 per maand in 2022.
De behoefte van de vrouw bedraagt dan € 2.559 per maand ((5.466 – 1.201) x 0,6) in 2022, geïndexeerd naar 1 januari 2023 € 2.646 netto per maand.
behoeftigheid
2.6.14.
Op de behoefte van de vrouw dienen de eigen inkomsten van de vrouw in mindering te worden gebracht. De eigen inkosten van de vrouw worden berekend met de gegevens als genoemd in 2.6.7 met dien verstande dat het kindgebonden budget buiten beschouwing wordt gelaten. Het NBI van de vrouw bedraagt dan € 2.589 per maand, zodat haar aanvullende behoefte € 56 netto per maand (2.645 – 2.589) bedraagt, zijnde € 88 bruto per maand.
draagkracht man
2.6.15.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de man over voldoende draagkracht beschikt om bij te dragen in de aanvullende behoefte van de vrouw.
Uitgaande van het NBI van € 3.621, de kosten van levensonderhoud van € 1.175 per maand, het woonbudget van 30% van het NBI en het eigen aandeel in de kosten van de [de minderjarige] en [de meerderjarige] van € 369 per kind per maand heeft de man een draagkracht van € 78 netto per maand, zijnde € 123 bruto per maand.
vergelijking van de financiële situaties
2.6.16.
Als sprake is van eigen inkomen van een onderhoudsgerechtigde en/of van een relatief hoge behoefte en draagkracht, kan het redelijk zijn de financiële situatie van partijen
nader te vergelijken, zodat de vrouw bij toekenning van een partnerbijdrage niet meer vrij te besteden overhoudt dan de man.
De rechtbank ziet daarom aanleiding een vergelijking te maken. Uit deze berekening blijkt dat de vrouw bij een partnerbijdrage van meer dan € 357 per maand meer vrij te besteden overhoudt dan de man. Bij een door de man te betalen partnerbijdrage van € 88 bruto per maand houdt de vrouw dus niet meer dan de man over om te besteden.
conclusie
2.6.17.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand een partnerbijdrage van € 88 bruto per maand aan de vrouw moet betalen.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt ten aanzien van het NBI van partijen, de draagkracht van de man en de vergelijking van de financiële situaties. Een exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht.
2.7.
Goederengemeenschap
2.7.1.
De man heeft bij gewijzigd verzoek verzocht:
  • primair voor recht te verklaren dat partijen de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap hebben verdeeld en te dier zake niets meer van elkaar te vorderen hebben;
  • subsidiair de verdeling vast te stellen zoals weergeven onder punt 9 tot en met 13 van het wijzigingsverzoek.
2.7.2.
De vrouw heeft verzocht partijen te gelasten tot verdeling van de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap over te gaan.
2.7.3.
Ter zitting is gebleken dat partijen de ontbonden huwelijksgemeenschap reeds hebben verdeeld en verrekend. De levensverzekering ten behoeve van [de meerderjarige] komt ten goede van [de meerderjarige] (in 2025) en de spaarrekening ten behoeve van [de minderjarige] komt (te zijner tijd) ten goede van [de minderjarige] . De rechtbank zal op verzoek van de man voor recht verklaren dat partijen de tussen heb bestaande huwelijksgemeenschap hebben verdeeld en te dier zake niets meer van elkaar te vorderen hebben.
2.8.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
2.9.
Ingetrokken verzoeken
De man heeft het verzoek met betrekking tot het huurrecht ingetrokken en de vrouw heeft het verzoek met betrekking tot het voortgezet gebruik van de woning ingetrokken, zodat de rechtbank hierop niet meer hoeft te beslissen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd in de gemeente [gemeente] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
bepaalt dat de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
3.3.
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
de voornoemde minderjarige verblijft bij de man:
in week 1: vrijdag uit school tot maandag naar school en donderdag uit school tot vrijdag naar school;
in week 2: maandag uit school tot dinsdag naar school;
en de helft van de schoolvakanties, in onderling overleg te bepalen;
3.4.
bepaalt dat de man € 158 per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarige, met ingang van 4 augustus 2023;
3.5.
bepaalt dat de man € 88 per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering
tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.6.
verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de kinderbijdrage en de partnerbijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
verklaart voor recht dat partijen de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap hebben verdeeld en te dier zake niets meer van elkaar te vorderen hebben;
3.8.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.E.J. van Schie op 4 augustus 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.