ECLI:NL:RBNHO:2023:7607

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
10254495 \ CV EXPL 22-4601
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vernietiging van een overeenkomst wegens dwaling in een civiele zaak tussen een schadeverzekeringsadviseur en een onderneming

In deze civiele zaak vorderde een schadeverzekeringsadviseur betaling van facturen voor een premiebesparingsonderzoek. De gedaagde onderneming betwistte de vordering en beroept zich op dwaling, stellende dat het eindrapport niet voldeed aan de verwachtingen. De kantonrechter oordeelde dat de adviseur onvoldoende informatie had verstrekt over de inhoud van het eindrapport, waardoor de gedaagde een verkeerde voorstelling van zaken had. De overeenkomst werd gedeeltelijk vernietigd, wat betekende dat de gedaagde niet verplicht was de eind-fee te betalen, maar de start-fee niet teruggevorderd kon worden. De vordering van de adviseur werd afgewezen, en de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie en informatieverstrekking in contractuele relaties.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10254495 \ CV EXPL 22-4601
Uitspraakdatum: 10 augustus 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
[eiser]
gevestigd te [vestigingsplaats 1] , kantoorhoudende te [plaats]
eiseres
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: De Best & Partners B.V.
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] .
gevestigd te [vestigingsplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: Frontyr B.V.
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een adviseur op het gebied van schadeverzekeringen betaling van haar facturen voor het uitvoeren van een onderzoek naar een jaarlijks door gedaagde mogelijk te realiseren schadeverzekeringspremiebesparing. Gedaagde voert aan dat het eindrapport dat de adviseur heeft verstrekt niet voldoet aan de verwachtingen die zij daarvan mocht hebben en zij beroept zich daarom op dwaling. Dit beroep rechtvaardigt een gedeeltelijke vernietiging, omdat de adviseur in verband met hetgeen zij omtrent de verwachtingen wist of behoorde te weten gedaagde voorafgaand aan de tweede fase van het onderzoek had behoren in te lichten. De kantonrechter zal de vordering van de adviseur dan ook afwijzen. Omdat het beroep slechts gedeeltelijk slaagt, heeft gedaagde geen recht op terugbetaling van de door haar aan de adviseur betaalde start-fee. De tegenvordering wordt dan ook afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 21 december 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 12 juni 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brieven van 1 en 2 juni 2023 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een onderneming die zich richt op het onderzoeken van lopende verzekeringsportefeuilles van schadeverzekeringen voor haar opdrachtgevers op (onnodige) verborgen kosten, en jaarlijks te realiseren premiebesparingen bloot te leggen en te rapporteren onder de noemer ‘prijs/kwaliteitsoptimalisatie’ (PKO). Op haar website schrijft [eiser] over haar dienstverlening als volgt:
‘Uw lopende schadeverzekeringen worden door de onpartijdige AssurantieController© zeer kritisch tegen het ligt gehouden. Hiervoor hebben wij het [eiser] traject met de [eiser] AssurantieBenchmark ontwikkeld, waarbij u na ons onderzoek en analyse glashelder ziet welke polissen goedkoper met behoud van dezelfde kwaliteit (vaak beter) door u ingekocht en direct door u ingeregeld kunnen worden.’
2.2.
Het onderzoekstraject dat [eiser] aanbiedt kent twee fasen en twee betalingsmomenten, te weten een start-fee voor de eerste fase ([eiser]-premiebesparingsscan en start PKO-fase) een eind-fee voor de tweede fase (na oplevering en bespreking van het PKO-rapport).
2.3.
Nadat partijen op 21 augustus 2021 een gesprek hebben gevoerd over de dienstverlening die [eiser] aanbiedt, hebben partijen op 3 september 2021 een ‘overeenkomst tot het verrichten van een premiebesparingsscan en prijs/kwaliteits-optimalisatie MKB-schadeverzekeringen’ gesloten. In deze voor akkoord door [gedaagde] ondertekende overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende opgenomen.

[eiser] garandeert;
  • ‘Volledige onafhankelijke, transparante voorlichting, uw belang staat centraal;
  • Inzicht in de hoogte van de verborgen beloningscomponenten in uw lopende schadeverzekeringen naar huidige maatstaven;
  • No Cure, no Pay * indien de scan aangeeft dat de jaarlijks mogelijke premiebesparing lager is;
Minimale besparing € 10.000,- (de Cure)
  • Geen verkoop van nieuwe verzekeringen of oversluiten van uw huidige verzekeringen;
  • Onpartijdig inzichtelijk maken wat de jaarlijks passende beloning voor jaarlijkse adviezen, persoonlijke begeleiding en schadebehandeling kan zijn betreffende uw verzekeringsportefeuille;
  • Onderzoek op basis van dezelfde huidige klant specifieke polis-bepalingen beschreven op uw polis bladen waaronder begrepen verzekerde bedragen, dekkingen, clausules en eigen risico’s. Hierop geen kwaliteitsverlies;
en:
U de Consultant van [eiser] opdracht geeft tot een volledige inventarisatie, rapportage en optimalisatie van alle lopende bedrijfsmatige schadeverzekeringen (…). Uw huidige verzekeringsportefeuille en uw jaarlijks mogelijke premiebesparingen worden onpartijdig in kaart gebracht met de [eiser] premiebesparingsscan.”
2.4.
[eiser] hanteert twee verschillende tariefstelsels. Partijen zijn in de overeenkomst Tarief A overeengekomen. Dit tarief bestaat uit een start-fee van € 3.000,00 (exclusief btw) en een eind-fee van 35% van de blootgelegde gegarandeerde premiebesparing. De start-fee van € 3.412,20 (inclusief btw) is op 4 september 2020 door [eiser] aan [gedaagde] gefactureerd en is door [gedaagde] betaald.
2.5.
In het rapport (‘Overzicht [eiser] Premiebesparings-scan ondernemer’) van 3 september 2020 dat [eiser] op basis van de pre-scan heeft opgesteld, is als indicatie vermeld dat [gedaagde] een premiebesparing van € 14.765,10 zou kunnen realiseren. Over de vervolgfase is in dit rapport het volgende opgenomen:

Optimalisatie van uw verzekeringsportefeuille door inzet provisieloze adviseur AFM en DSI geregistreerd, fase 2 [eiser] traject, geeft een onpartijdig beeld op prijs zonder kwaliteitsverlies. Uw verzekeringsportefeuille wordt in uw belang onpartijdig in kaart gebracht met het op te leveren prijs kwaliteit optimalisatie rapport, fase 3 en tevens einde [eiser] traject.
2.6.
Vervolgens is [eiser] gestart met de tweede fase. Deze fase heeft geresulteerd in een eindrapport (‘Prijs/kwaliteits- Optimalisatierapport’) met datum 20 april 2022. Op 17 mei 2022 is dit rapport met [gedaagde] besproken. In dit rapport is, voor zover van belang, de volgende conclusie en aanbeveling opgenomen:
“Een maatwerk verzekeringsportefeuille voor uw organisatie is nu haalbaar. Met verzekeringen die in uw belang nodig zijn. De in kaart gebrachte maatwerkportefeuille kan worden gerealiseerd tegen een maandelijkse vergoeding van € 488,- (excl. € 89.88 assurantiebelasting).
De jaarlijkse kostprijs dienstverlening ten behoeve van uw assurantieportefeuille kan dus tegen een aantrekkelijker alternatief tarief door u worden gerealiseerd. Dat is dan voor adviezen/ontwikkelingen/aanpassingen tgv wet- en regelgeving door het jaar heen, een vlekkeloze schade begeleiding en voor persoonlijke begeleiding middels een vast aanspreekpunt. Een uiteindelijk te realiseren jaarlijkse premiebesparingvan ruim € 18.506,- (inclusief premiebesparing op assurantiebelasting)is een werkelijk mooi resultaat.
(…)
Middels deze verklaring is het [eiser]-traject (De [eiser]-scan en oplevering van het PKO-rapport) officieel en met goedkeuring van de klant opgeleverd dd. 17/05/2022. Samen hebben we vastgesteld dat de te realiserenblootgelegde jaarlijkse netto premiebesparing € 11.571,- bedraagt. Dat is na aftrek jaarlijks serviceabonnement inclusief assurantiebelasting.”
Het rapport is voor akkoord door [gedaagde] ondertekend.
2.7.
Op 18 mei 2022 heeft [eiser] een factuur van € 4.606,30 aan [gedaagde] toegestuurd. Op de factuur staat als omschrijving vermeld ‘eindfee Fase 3 [eiser] traject’. De eind-fee is op deze factuur berekend over een premiebesparing van € 11.571,00. Op 12 juli 2022 heeft [eiser] [gedaagde] een aanvullende factuur van € 3.230.99 toegestuurd. Op deze factuur staat als omschrijving ‘aanvullende factuur eindfee Fase 3 [eiser] traject’ en is berekend over een premiebesparing van € 18.506,00. Beide facturen zijn door [gedaagde] niet betaald.
2.8.
Per e-mail van 12 juli 2022 heeft Beest Vastgoed verzocht de facturen voor de eind-fee te crediteren onder vermelding van het volgende:

Alle verzekeringen en premies zijn overgenomen van het excel-bestand die wij hebben aangeleverd, daar is een formule opgezet (+/- 11,11%) en dat is dus volgens u onze besparing. Vervolgens verzuimd u te vermelden bij welke maatschappij we dan wel goedkoper uit zijn. Wij beroepen ons op de overeenkomst waarin staat ‘no cure, no pay’.U heeft een onjuiste voorstelling van zaken gegeven.Indien u besluit om de factuur niet te crediteren zullen wij het reeds betaalde bedrag van € 3.412,20 terug vorderen.”
2.9.
Bij brief van 25 maart 2023 heeft [gedaagde] de overeenkomst, voor zover dit niet reeds door de e-mail van 12 juli 2022 zou zijn gerealiseerd, op grond van dwaling vernietigd.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 8.912,37. Dit bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 8.080,28, buitengerechtelijke incassokosten van € 779,01 en een contractuele rente van 1% per maand die tot en met 13 december 2022 € 53,08 bedraagt.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] op basis van de tussen partijen gesloten overeenkomst gehouden is de facturen voor de eind-fee te betalen. Dit heeft [gedaagde] echter nagelaten. Hierdoor is zij ook de contractueel overeengekomen rente verschuldigd. Vanwege het uitblijven van betaling, heeft [eiser] haar vordering uit handen moeten geven. De hiermee gepaard gaande buitengerechtelijke incassokosten moet [gedaagde] ook betalen.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat de tussen partijen gesloten overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling. Deze dwaling is te wijten aan de inlichtingen, mededelingen en informatie die [eiser] heeft verstrekt, dan wel inlichtingen die [eiser] heeft nagelaten. [eiser] heeft namelijk doen voorkomen dat [gedaagde] met het eindrapport van [eiser] direct verzekeringen tegen scherpere tarieven af kon sluiten. Dit blijkt echter niet het geval te zijn, omdat het rapport niet inzichtelijk maakt op welke wijze en waar (bij welke maatschappij) tegen scherpere tarieven een verzekering kan worden afgesloten. Volgens [gedaagde] bevat het rapport alleen algemeen luidende vermeldingen waar zij verder niets mee kan en heeft [eiser] pas na de oplevering van het rapport kenbaar dat zij niet voor een opdrachtgever nader inzichtelijk maakt hoe en waar verzekeringen goedkoper kunnen worden ingekocht. [eiser] wist dat [gedaagde] niet met een tussenpersoon wilde werken en zelf direct de premiebesparingen wilde regelen, en had haar hierover moeten inlichten.
4.2.
Omdat [gedaagde] heeft gedwaald, heeft zij de overeenkomst bij brief van 25 januari 2023 vernietigd. Deze vernietiging heeft tot gevolg dat [gedaagde] de start-fee onverschuldigd heeft betaald. Zij vordert daarom bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot terugbetaling van de door haar betaalde start-fee van € 3.412,20.
4.3.
[eiser] betwist dat [gedaagde] een beroep op dwaling toekomt. Van vernietiging van de overeenkomst kan dan ook geen sprake zijn en zij is daardoor niet gehouden de door [gedaagde] betaalde start-fee terug te betalen.

5.De beoordeling

de vordering en de tegenvordering
5.1.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2.
[gedaagde] beroept zich op dwaling en voert aan dat zij bij het sluiten van de overeenkomst over een onjuiste voorstelling van zaken beschikte en dat zij nooit met [eiser] in zee was gegaan indien zij had geweten wat het eindrapport in zou houden.
5.3.
Voorop staat dat het feit dat één van partijen bij het aangaan van de overeenkomst geen juiste voorstelling van zaken had, in het algemeen geen invloed heeft op de geldigheid van die overeenkomst. Dit is slechts anders indien er sprake is van één van de in artikel 6:228 lid 1 BW genoemde gevallen. Zo is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten onder andere vernietigbaar indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten (lid 1 onder a). Voorts kan sprake zijn van dwaling indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten (lid 1 onder b). [gedaagde] beroept zich op deze bepalingen. De verkeerde voorstelling van zaken is volgens haar te wijten aan inlichtingen, mededelingen en informatie van [eiser] . Althans had [eiser] , aangezien zij wist dat [gedaagde] geen derde of tussenpersoon meer wilde inschakelen, haar bij het aangaan van de overeenkomst, maar in ieder geval tijdens de uitvoering van de overeenkomst moeten inlichten dat [gedaagde] niet die informatie zou krijgen waarmee zij zelf, direct, de premiebesparingen kon inregelen.
5.4.
Voor een geslaagd beroep op dwaling is allereerst vereist dat [gedaagde] over een verkeerde voorstelling van zaken beschikte. Deze is erin gelegen dat Beest Vastgoed een eindrapport verwachtte waarin inzichtelijk werd gemaakt welke polissen zij onder gelijke voorwaarden bij welke verzekeringmaatschappijen tegen welke – scherpere – prijs af zou kunnen sluiten. Vaststaat dat het eindrapport deze gegevens niet bevat en dit volgens [eiser] ook geen deel uitmaakt van de overeenkomst.
5.5.
Door [gedaagde] is betoogd dat haar verkeerde voorstelling te wijten is aan [eiser] die bij haar de indruk heeft gewekt dat [gedaagde] een eindrapport zou krijgen waarmee zij zelf direct – zonder tussenpersoon – besparingen zou kunnen realiseren. Op grond daarvan zou, volgens [gedaagde] , verwacht mogen worden dat voor haar direct zichtbaar was bij welke verzekeringsmaatschappij of tussenpersoon zij het goedkoopst verzekeringen af kon sluiten. In dit kader verwijst [gedaagde] naar de website van [eiser] waar staat dat een opdrachtgever na het onderzoek “
glashelder ziet welke polissen goedkoper en met behoud van de dezelfde kwaliteit door u ingekocht en direct door u ingeregeld kunnen worden”.
5.6.
Om vast te stellen wat [gedaagde] mocht verwachten moet allereerst gekeken worden naar hetgeen partijen zijn overeengekomen. Dat [gedaagde] een rapport mocht verwachten waarin zij direct kon zien waar zij het goedkoopst verzekeringen af kon sluiten volgt niet direct uit de door haar ondertekende overeenkomst van 3 september 2020. Die overeenkomst beschrijft in algemene bewoordingen werkzaamheden inhoudende een onderzoek en rapportage in twee fasen, te weten een premiebesparingsscan gevolgd door het PKO-onderzoek, en is weinig concreet. Toegezegd wordt dat inzicht wordt geboden “
in de hoogte van de verborgen beloningscomponenten / kosten in uw lopende schadeverzekeringen naar huidige maatstaven” en dat “
uw huidige verzekeringsportefeuille en uw jaarlijks mogelijke premiebesparingen” in kaart worden gebracht. De focus ligt daarmee op het onderzoek naar verborgen beloningscomponenten/kosten en het op basis daarvan begroten van de hoogte van een mogelijke premiebesparing. Niet is gebleken dat [eiser] vóór het sluiten van of tijdens de looptijd van overeenkomst heeft aangegeven dat het eindrapport de door [gedaagde] verwachte informatie zou bevatten. De hierboven vermelde tekst op de website, waarvan voorts niet vaststaat dat [gedaagde] hier vóór het sluiten van de overeenkomst van heeft kennisgenomen, is daartoe onvoldoende. Het beroep op artikel 6:288 lid 1 onder a BW slaagt niet.
5.7.
Voor een geslaagd beroep op artikel 6:228 lid 1 onder b BW is vereist dat de wederpartij op de hoogte was van de juiste stand zaken (wetenschapsvereiste), de wederpartij wist of behoorde te weten dat het niet meegedeelde punt voor de dwalende van doorslaggevend belang was (kenbaarheidsvereiste) en de wederpartij er rekening mee moest houden dat de ander dwaalde. De kantonrechter is van oordeel dat hieraan met betrekking tot de tweede fase van de overeenkomst is voldaan en overweegt daartoe het volgende. [eiser] wist hoe het eindrapport (‘PKO-rapport) eruit zou zien en dat [gedaagde] met de aard en inhoud daarvan niet bekend was en derhalve zou kunnen dwalen. De vraag is of [eiser] wist of had moeten begrijpen dat het voor [gedaagde] van essentieel belang was dat zij een eindrapport zou krijgen op basis waarvan zij zonder tussenpersoon verzekeringen zou kunnen afsluiten, en daartoe geïnformeerd zou worden bij welke verzekeringsmaatschappij(en) zij welke polis(sen) voordeliger rechtstreeks zou kunnen afsluiten. Uit de stukken blijkt dat [eiser] wist dat [gedaagde] geen gebruik meer wenste te maken van tussenpersonen (in onder meer de e-mail van 23 juli van [eiser] aan [gedaagde] wordt het volgende bevestigd: ”
Meermaals heb je bij mij ook aangegeven dat je helemaal niet zit te wachten op een tussenpersoon en er geen binding mee hebt.
Daarbij stipte je aan altijd alles zelf te moeten doen!”), en dat de verwachte meerwaarde voor [gedaagde] van het eindrapport was dat zij aan de hand daarvan zelf zonder tussenpersoon verzekeringen tegen scherpere tarieven af zou kunnen sluiten. Zonder die eigenschap zou het eindrapport voor [gedaagde] geen toegevoegde waarde hebben ten opzichte van het eerste rapport (de premiebesparingsscan) dat reeds het inzicht gaf dat een premiebesparing mogelijk zou zijn en de te verwachten orde van grootte daarvan.
5.8.
Zoals door [gedaagde] is aangevoerd heeft het eindrapport naar het oordeel van de kantonrechter haar niet op een hoger kennisniveau gebracht met betrekking tot haar schadeverzekeringen. Het eindrapport vermeldt een totaalbedrag aan te realiseren premiebesparing, geeft per categorie verzekering aan dat zonder kwaliteitsverlies 9% of 10% te besparen is onder vermelding van louter algemene stellingen (zoals bijvoorbeeld “
eenvoudig mogelijk te maken”, “
snel te realiseren, niet laten liggen!”, “
vrijwel alle verzekeringen in euro’s behoorlijke besparing mogelijk”) en het eindrapport mondt uit in de aanbeveling dat de geconstateerde premiebesparing te realiseren is door het inschakelen van een tussenpersoon. Weliswaar geen tussenpersoon die op provisiebasis werkt, maar één die zijn diensten verleend op basis van een jaarlijks serviceabonnement. Meer specifiek luidt het advies – en geldt de gegarandeerde premiebesparing uitsluitend in dat geval – om de voor het eindrapport gebruikte DSI-deskundige in te schakelen tegen een maandelijkse servicevergoeding van € 488,00 (exclusief assurantiebelasting van € 89,99). Het eindrapport bevat geen concrete informatie aan de hand waarvan [gedaagde] zonder tussenpersoon verzekeringen zou kunnen afsluiten, hetgeen bevestigd wordt in de e-mail van [eiser] aan [gedaagde] van 13 juli 2022 waarin het volgende staat: “
Onze opdrachtgevers weten op voorhand voordat het [eiser] traject start, dat ze na oplevering van onze eindrapportage een 3 tal keuzes hebben: 1. Een korting bedingen bij de huidige tussenpersoon; 2 Blootgelegde premiebesparing laten inregelen door de voor uw onderzoek ingehuurde specialist of 3. Een opdrachtgever doet niets.”
5.9.
Zoals door [gedaagde] is aangevoerd zijn er vraagtekens te stellen bij de onafhankelijkheid van de ingeschakelde DSI-deskundige gelet op het eigen belang die deze blijkens de uitkomsten van het eindrapport bij de tussen partijen gesloten overeenkomst heeft. Dit eigen belang wordt gediend doordat de DSI-deskundige zijn opgedane wetenschap over welke polissen bij welke verzekeringen waar goedkoper kunnen worden afgesloten niet met Beest Vastgoed deelt en dat het door [eiser] op de website geadverteerde ‘direct kunnen inregelen’ van verzekeringen tegen scherpere premies en de in het eindrapport opgenomen verwijzingen naar ‘eenvoudig mogelijk’ en ‘snel te realiseren’ feitelijk slechts gelden indien [gedaagde] de betrokken DSI-deskundige opdracht daartoe geeft, door het afsluiten van een serviceabonnement. Voorts is de kantonrechter met [gedaagde] van oordeel dat zonder de informatie die de DSI-deskundige heeft verkregen het rapport weinig tot geen waarde heeft, althans weinig tot geen meerwaarde heeft ten opzichte van het eerste rapport waarin al is vastgesteld dat [gedaagde] een substantieel bedrag aan provisie aan de bestaande tussenpersoon betaalt. Als [gedaagde] die tussenpersoon op de kosten had willen aanspreken, had zij dat aan de hand van het eerste rapport al kunnen doen. De meerwaarde van het eindrapport ligt feitelijk, zoals [eiser] ter zitting bij herhaling benadrukt, in de garantie die de betrokken DSI-specialist geeft dat hij een netto premiebesparing van € 11.571,00 jaarlijks zal kunnen realiseren als hij ingehuurd wordt om de verzekeringsportefeuille te beheren. Het eindrapport is zo opgezet dat de klant ertoe bewogen wordt om de verzekeringsportefeuille bij bestaande tussenperso(o)n(en) weg te halen en onder beheer te brengen van de betrokken DSI-specialist. Een en ander tegen betaling van een jaarlijks bedrag van € 6.755,00 (het verschil tussen de netto en bruto premiebesparing) onder de noemer serviceabonnement. Het voorgaande staat op gespannen met hetgeen tussen partijen is overeengekomen (‘geen verkoop van nieuwe verzekeringen of oversluiten van huidige verzekeringen’ en ‘onpartijdigheid’) en de transparantie waarop [eiser] zich voor laat staan, wat een omstandigheid is die eraan bijdraagt dat verkeerde voorstelling van zaken van [gedaagde] voor rekening en risico van [eiser] dient te komen.
5.10.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat het eindrapport door [gedaagde] op 17 mei 2022 naar tevredenheid voor akkoord en sluiting van het [eiser] traject getekend is, waarmee de opdracht succesvol is afgerond. Door [gedaagde] is onvoldoende weersproken gesteld dat het rapport op 17 mei 2022 bij de overhandiging alleen vluchtig doorgenomen is en zij pas later in de gelegenheid was de uitkomsten te bestuderen. Uit de dagvaarding volgt tevens dat het rapport pas de volgende dag (18 mei 2022) met een nadere schriftelijke toelichting aan [gedaagde] is verzonden. Ter zitting is door [eiser] gesteld dat een na het rapport te volgen gesprek met de ingeschakelde DSI-specialist een essentieel onderdeel van de overeenkomst was en een verdere verdieping zou geven, maar daaraan gaat de kantonrechter voorbij nu dit niet uit de overeenkomst noch het eindrapport blijkt. De op 17 mei 2022 gezette handtekening dient onder deze omstandigheden als een handtekening voor ontvangst beschouwd te worden.
5.11.
Gelet op het voorgaande slaagt het door [gedaagde] gedane beroep op dwaling. Dit heeft tot gevolg dat [gedaagde] de overeenkomst gedeeltelijk, dat wil zeggen voor de tweede fase, rechtsgeldig heeft kunnen vernietigen, zoals in de e-mail van 12 juli 2022 ook de intentie lijkt te zijn geweest. De brief van [gedaagde] van 25 januari 2023, waarin aan die e-mail wordt gerefereerd, heeft derhalve deels het beoogde effect gesorteerd. Dat de overeenkomst gedeeltelijk is vernietigd brengt met zich mee dat [gedaagde] de eind-fee niet verschuldigd is en dat [eiser] niet gehouden is de door [gedaagde] betaalde start-fee terug te betalen. Het door [gedaagde] gedane beroep op dwaling ziet immers alleen op het tweede gedeelte van de overeenkomst. Ten aanzien van het eerste gedeelte van de overeenkomst ‘de pre-scan’ – zijnde het deel waarop de start-fee ziet – heeft zij gekregen wat zij daarvan mocht verwachten, zodat dat deel van de overeenkomst in stand blijft. De tegenvordering van [gedaagde] komt dat ook niet voor toewijzing in aanmerking.
5.12
De proceskosten inzake de vordering komen voor rekening van [eiser] , omdat zij ongelijk krijgt. De proceskosten inzake de tegenvordering komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij inzake die vordering ongelijk krijgt.

6.beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op € 660,00 aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde] ;
de tegenvordering
6.3.
wijst de vordering af;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op € 232,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Ploeger en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter