ECLI:NL:RBNHO:2023:7596

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
22/2200
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden op luchthaven Schiphol na veroordeling voor misdrijf

Op 8 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A.E.M.C. Koudijs, en de commandant van de Koninklijke Marechaussee, vertegenwoordigd door mr. F.D. Eftekahri. De zaak betreft de intrekking van de toestemming die op 23 oktober 2020 aan eiser was verleend om beveiligingswerkzaamheden te verrichten op luchthaven Schiphol. Deze intrekking vond plaats naar aanleiding van een veroordeling van eiser voor het rijden met een ingevorderd rijbewijs, wat een misdrijf is volgens de Wegenverkeerswet 1994.

Eiser had eerder toestemming gekregen om beveiligingswerkzaamheden uit te voeren, maar na een aanhouding op 25 september 2021 voor snelheidsovertreding en de daaropvolgende veroordeling op 7 februari 2022, heeft de Koninklijke Marechaussee besloten de toestemming in te trekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de toestemming in overeenstemming is met de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019, die vereisen dat personen die beveiligingswerkzaamheden verrichten betrouwbaar moeten zijn. De rechtbank oordeelde dat de veroordeling van eiser en zijn eerdere overtredingen voldoende reden vormden om aan te nemen dat hij niet meer betrouwbaar was voor deze functie.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. Eiser kreeg geen terugbetaling van het griffierecht en geen vergoeding van proceskosten. Tegen deze uitspraak kan in hoger beroep worden gegaan bij de Raad van State binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2200

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van8 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. A.E.M.C. Koudijs, advocaat te Utrecht,
en

de commandant van de Koninklijke Marechaussee, verweerder,

gemachtigde: mr. F.D. Eftekahri, ambtenaar op het departement van Defensie.

Inleiding

Bij besluit van 29 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder
de door hem op 23 oktober 2020 verleende toestemming om eiser beveiligingswerkzaamheden op de luchthaven Schiphol te laten verrichten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) ingetrokken.
Verkort in deze uitspraak aangehaalde wetsartikelen zijn opgenomen in de bijlage bij dit proces-verbaal.
Bij besluit van 10 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder zijn verschenen de gemachtigde, vergezeld van mr. D.L.H.H. van Hout, ambtenaar der Koninklijke Marechaussee.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Motivering

1.1
Verweerder heeft aan eiser op 23 oktober 2020 toestemming verleend als bedoeld in artikel 7, tweede lid, Wpbr om beveiligingswerkzaamheden te verrichten voor het beveiligingsbedrijf Securitas Transport en Aviation Security op luchthaven Schiphol.
1.2
Op 25 september 2021 is eiser aangehouden voor overschrijding van de maximumsnelheid op een autosnelweg met meer dan 60 km per uur en is het rijbewijs van eiser ingevorderd. De officier van justitie heeft die invordering op grond van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 gehandhaafd. Bij beschikking van de raadkamer van de rechtbank Midden-Nederland van 27 oktober 2021 is het rijbewijs die dag aan eiser teruggegeven. De rechtbank overwoog dat het rijbewijs weliswaar terecht was ingevorderd, maar dat zij niet verwachtte dat aan eiser de bevoegdheid auto te rijden nog langer zou worden ontzegd.
1.3.1
Aan de intrekking van de toestemming heeft verweerder ten grondslag gelegd dat volgens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 december 2021 de Koninklijke Marechaussee op 8 oktober 2021 tegen eiser proces-verbaal heeft opgemaakt inzake vermoedelijke overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) (rijden met een ingevorderd rijbewijs) en dat eiser daarvoor is gedagvaard.
1.3.2
Uit de artikelen 175 en 177 Wvw volgt dat rijden met een auto terwijl het rijbewijs is ingevorderd, een misdrijf is. Uit een recent uittreksel van 19 januari 2023 blijkt dat de politierechter in de rechtbank Noord-Holland eiser voor dat feit op 7 februari 2022 heeft veroordeeld tot taakstraf van 30 uren. Die straf is inmiddels onherroepelijk. Uit dat uittreksel blijkt tevens dat de kantonrechter eiser in 2018 – inmiddels onherroepelijk – heeft bestraft voor te snel rijden op 9 december 2017 en de officier van justitie voor de snelheidsovertreding, gepleegd op 25 september 2021 – zij het nog niet onherroepelijk – een strafbeschikking heeft opgelegd.
1.4
Eiser bestrijdt niet dat hij op 8 oktober 2021 een voertuig heeft bestuurd zonder dat hij over een rijbewijs beschikte.
2.1
De rechtbank overweegt als volgt. Het gaat in deze zaak om het toepassen van artikel 7, vijfde lid, en indirect het vierde lid, Wpbr. De minister van Justitie en Veiligheid heeft voor onder meer de toepassing van artikel 7 Wpbr de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (Beleidsregels) opgesteld waarin hij heeft uiteengezet hoe verweerder invulling moet geven aan het toepassing van die bepaling.
2.2
De discussie spitst zich in dit geval toe op de vraag of eiser nog betrouwbaar is te achten beveiligingswerkzaamheden op Schiphol te verrichten in de zin van artikel 7, vierde lid, Wpbr. Niet in geschil is dat eiser over de vaardigheden beschikt die werkzaamheden te verrichten. De toestemming die aan eiser is verleend beveiligingswerkzaamheden te verrichten op Schiphol kan verweerder op grond van het vijfde lid van dat artikel intrekken als er twijfel is over de betrouwbaarheid van eiser. Verweerder heeft beoordelingsruimte bij de beantwoording van de vraag of eiser betrouwbaar is te achten. Die ruimte heeft de minister van Justitie en Veiligheid deels ingevuld met de Beleidsregels.
2.3
In de Beleidsregels is, anders dan eiser aanvoert, geen hardheidsclausule opgenomen. Voor zover eiser in dat kader doelt op afwijking van de terugkijktermijn in de Beleidsregels, kan hem het beroep op die beleidsregel niet baten omdat de veroordeling eerst is uitgesproken na het primaire besluit, zodat verkorten van die termijn bij de onderhavige beoordeling niet mee kan brengen dat niet meer naar die veroordeling voor rijden zonder rijbewijs wordt gekeken.
2.4
Het misdrijf rijden terwijl het rijbewijs is ingevorderd en de veroordeling daarvoor, leiden volgen de Beleidsregels tot de conclusie dat eiser (thans) niet over de betrouwbaarheid beschikt voor de beveiligingswerkzaamheden. De intrekking is in zoverre in overeenstemming met het beleid.
2.5
Wel moet worden bezien of verweerder er in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen niet van de Beleidsregels af te wijken. Ter zitting is gebleken dat er wel alternatieve maatregelen denkbaar zijn, waarvoor verweerder had kunnen kiezen in plaats van het intrekken van de toestemming, zoals het geven van een waarschuwing, maar er is geen grond voor het oordeel dat verweerder in dit geval ook voor een alternatieve maatregel had behoren te kiezen. Daarvoor heeft verweerder het misdrijf in samenhang met de andere overtredingen te ernstig kunnen achten. [1]
Verweerder is er bij het nemen van het primaire besluit van uitgegaan dat er tegen eiser een verdenking lag wegens het rijden met een ingevorderd rijbewijs. Ten tijde van het bestreden besluit was eiser daarvoor al veroordeeld. Rijden met een ingevorderd rijbewijs is een misdrijf, waar eiser strafrechtelijk gezien opzet op heeft gehad. Eiser kan nu wel erkennen dat het niet slim is geweest dat hij met een ingevorderd rijbewijs is gaan rijden en aanvoeren dat hij zich niet realiseerde dat sprake was van een misdrijf, maar dat doet aan de opzettelijkheid en de bewustheid van het begaan van het misdrijf niet af.
Gelet op de Beleidsregels is het begaan van voornoemd misdrijf reden voor het weigeren of intrekken van de toestemming, maar dient nog wel een afweging te worden gemaakt. Bij die afweging is betrokken dat eiser twee keer eerder in overtreding is geweest door te hard te rijden. Er was dus meer aan de hand.
Op zichzelf vormde dit alles volgens de Beleidsregels voldoende reden om de eerder aan eiser verleende toestemming in te trekken. De vraag is of die omstandigheden inderdaad voldoende zijn om te concluderen dat eiser niet meer betrouwbaar is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat het voldoende is. Werkzaam zijn in een beveiligingsfunctie schurkt heel dicht aan tegen optreden als een publieke persoon die regels handhaaft. Indien iemand, zoals in het geval van eiser, aanwijzingen van een officier van justitie – de invordering van zijn rijbewijs – naast zich neerlegt, vormt dat op zichzelf reden aan te nemen dat hij niet betrouwbaar is te achten in de zin van artikel 7 Wpbr. Een en ander heeft ongetwijfeld te maken met de geringe levenservaring van eiser, maar het vormde voor verweerder toch voldoende reden om de aan eiser verleende toestemming in te trekken. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder van de Beleidsregels had behoren af te wijken. Daarbij betrekt de rechtbank de volgende omstandigheden. Eiser heeft inmiddels ander werk gevonden. Hij is dus op dit moment niet afhankelijk van het werk als beveiliger. Verder is niet gebleken van hele specifieke bijzonderheden. Die omstandigheden zijn ook niet vervat in het gepleegde feit zelf. Dat eiser die morgen dacht te laat te komen voor zijn werk en daarom de auto ondanks de invordering van het rijbewijs had bestuurd, is daarvoor niet voldoende. Eiser heeft daarmee een belangrijke vordering van de officier van justitie genegeerd. De vergelijking die eiser heeft gemaakt met andere zaken is niet doorslaggevend. Uiteraard waren dat zaken waarin de misstappen van de betreffende persoon vast nog veel ernstiger waren en waarin nog meer reden was voor het intrekken van de toestemming, maar dat betekent niet dat de grens in het geval van eiser niet is bereikt. Het door eiser nog aangevoerde argument dat de rechtbank zijn ingevorderde rijbewijs heeft terug doen geven voordat over het misdrijf was beslist, was ook geen reden om de intrekking van de toestemming onredelijk te achten, omdat de rechtbank – anders dan eiser aanvoert - daarbij niet heeft geoordeeld dat eisers rijbewijs geheel ten onrechte was ingevorderd. Er is aldus geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van de Beleidsregels had behoren af te wijken. Daarom blijft de intrekking van de toestemming in stand.
3. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
4. Tegen de mondelinge uitspraak kan in hoger beroep worden gegaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023 door
mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr.W.I.K. Baart, griffier.
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan in hoger beroep bij de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7
1. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aan welke een vergunning is verleend stelt geen personen te werk die belast zullen worden met de leiding van de organisatie of het bureau, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van Onze Minister.
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
(…)
4. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. (…).
5. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend. (…)
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
3.3.
Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Ad a. (veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken)
De persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd mag op het moment van de aanvraag niet:
1. binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd of,
2) binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd
(…)
Transacties en strafbeschikkingen
Een transactie met het Openbaar Ministerie en een strafbeschikking, opgelegd door het Openbaar Ministerie of door een opsporingsambtenaar, worden gelijk gesteld met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
(…)
Afwijking termijnen
De korpschef, de Commandant van de Koninklijke Marechaussee, of de Minister van Justitie en Veiligheid, in het geval van een leidinggevende of een organisatie of recherchebureau zonder vestiging in Nederland, kan van de hiervoor onder 1 en 2 bepaalde termijnen afwijken indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.
(…)
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 9
(…)
4. Het is degene van wie ingevolge artikel 130, tweede lid, de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs is gevorderd, dan wel wiens rijbewijs is ingevorderd en aan wie dat bewijs niet is teruggegeven, verboden op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieën waarvoor dat bewijs was afgegeven, te besturen of als bestuurder te doen besturen.
Artikel 164
1. Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdelen a en b, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, tegen wie door een van die personen proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van overtreding van een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs dan wel het hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs en, indien hem daar een internationaal rijbewijs is afgegeven, dat bewijs.
2. De in het eerste lid bedoelde vordering wordt gedaan in geval van overtreding van:
(…)
d. overschrijding van een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid met vijftig kilometer of meer, door een bestuurder van een motorrijtuig anders dan een bromfiets, in geval van staandehouding van de bestuurder;
(…)
4. De ingevorderde bewijzen worden tegelijk met het proces-verbaal onverwijld opgezonden aan de officier van justitie. In de gevallen bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, b, d, of e, of indien op grond van andere feiten of omstandigheden ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de bestuurder opnieuw een feit als bedoeld in het tweede of derde lid zal begaan, is de officier van justitie bevoegd de ingevorderde bewijzen onder zich te houden totdat de strafbeschikking onherroepelijk is geworden, de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of, indien bij die strafbeschikking of uitspraak de bestuurder de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen onvoorwaardelijk is ontzegd, tot het tijdstip waarop de ontzegging is verstreken.
Artikel 176
(…)
2. Overtreding van de artikelen 7, eerste lid, onderdelen a en c, 8, 9, eerste, tweede, vierde, vijfde, zevende en negende lid en 70m wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie.
Artikel 178
1. De in de artikelen 175 en 176 strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.
(…)

Voetnoten

1.Dat oordeel wordt niet anders, doordat verweerder ter zitting de bereidheid heeft getoond in eisers geval de terugkijktermijn bij een volgend instemmingsverzoek op relatief korte termijn te beperken, dan wel over een beperkte periode bij een nieuwe aanvraag in eerste instantie te willen volstaan met een waarschuwing. Op dat aanbod is eiser ter zitting overigens niet ingegaan.