ECLI:NL:RBNHO:2023:758

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
C/15/334725 / FA RK 22-5838
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd voor een minderjarige met complexe zorgbehoeften

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 januari 2023 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun dochter, geboren op [geboortedag] 2020. De minderjarige, die prematuur en dysmatuur is geboren, heeft een moeizame start van haar leven gekend, mede door het gebruik van alcohol, cannabis en medicijnen door de moeder tijdens de zwangerschap. De ouders zijn niet in staat gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige binnen een aanvaardbare termijn te dragen, wat heeft geleid tot een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezag te beëindigen en de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers als voogd te benoemen.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder, hoewel ze begrijpt waarom het gezag beëindigd moet worden, het emotioneel moeilijk vindt. De vader is niet verschenen, maar heeft aangegeven dat hij het niet eens is met het verzoek van de Raad. De pleegmoeder, die de zus van de moeder is, heeft aangegeven dat zij het beter vindt dat de GI de voogdij op zich neemt, gezien de complexe situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd en dat de ouders, ondanks hun goede intenties, niet in staat zijn om de zorg voor haar te dragen.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen, met als doel de stabiliteit en zorg voor de minderjarige te waarborgen. De rechtbank benadrukt het belang van contact tussen de ouders en de minderjarige, zodat zij een goed beeld van elkaar kunnen blijven vormen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/334725 / FA RK 22-5838
Datum uitspraak: 30 januari 2023
Beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank over de gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Haarlem, hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
[vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
[pleegmoeder],
tante moederszijde (mz) en tevens pleegmoeder,
hierna te noemen: de pleegmoeder,
de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Alkmaar.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoek met bijlagen van de Raad van 8 december 2022, ingekomen bij de griffie op 8 december 2022.
1.2
Op 16 januari 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- de moeder;
- de pleegmoeder;
- mevrouw [naam] namens de Raad;
- mevrouw [A] en mevrouw [B] namens de GI.
1.3
De vader is -alhoewel daartoe behoorlijk opgeroepen- niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
Bij beschikking van 28 augustus 2020 is de voorlopige ondertoezichtstelling over de toen nog ongeboren [de minderjarige] uitgesproken voor de duur van drie maanden tot 28 november 2020. Bij beschikking van 10 september 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 10 september 2023.
2.3
Bij beschikking van 10 september 2020 is een machtiging verleend om de toen nog ongeboren [de minderjarige] uit huis te plaatsen vanaf de geboorte in een voorziening voor pleegzorg. Deze maatregel is daarna verlengd, laatstelijk tot 10 september 2023.
2.4
[de minderjarige] woont sinds 14 oktober 2020 bij de pleegmoeder.

3.Het verzoek en het standpunt van de Raad

3.1
De Raad verzoekt het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over [de minderjarige] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2
De Raad heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat [de minderjarige] door toedoen en nalaten van haar ouders ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De ouders van [de minderjarige] zijn niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen. De vader en de moeder zijn vanwege hun persoonlijke problematiek en het gebrek aan onderlinge communicatie niet in staat het gezag over [de minderjarige] (al dan niet gezamenlijk) te blijven dragen. Volgens de Raad is de moeder vanwege haar problematiek niet altijd beschikbaar en bereikbaar en bestaat ten aanzien van de vader de zorg dat hij onvoldoende zicht heeft op wat [de minderjarige] nodig heeft, waardoor hij (mogelijk) zijn eigen belangen boven die van [de minderjarige] zal blijven stellen.
De Raad vindt de situatie op dit moment nog te complex en te kwetsbaar om de pleegmoeder nu al als te belasten met de voogdij over [de minderjarige] , hoewel daarnaar de voorkeur van de ouders uitgaat. De Raad stelt zich daarom op het standpunt dat de GI de voogdij dient te krijgen over [de minderjarige] .

4.De standpunten van de belanghebbenden

4.1
De moeder begrijpt waarom de Raad verzoekt om een gezagsbeëindiging van de ouders, maar vindt dat gevoelsmatig wel moeilijk en verdrietig. De moeder wil liever dat, als er een gezagsbeeindigende maatregel zou komen, de pleegmoeder de voogdij gaat uitoefenen in plaats van de GI. De moeder begrijpt echter ook dat het voor de pleegmoeder heel erg lastig kan zijn als zij nu al met de voogdij wordt belast. De moeder hoopt dat zij vaker omgang kan hebben met [de minderjarige] . De moeder is dankbaar voor het feit dat de pleegmoeder (haar zus) zo goed voor haar dochter zorgt.
4.2
Uit het raadsrapport volgt dat de vader het niet eens is met het verzoek van de Raad. De vader wil dat de pleegmoeder met de voogdij wordt belast als het gezag van de ouders wordt beëindigd. Ook de vader ziet dat [de minderjarige] door de pleegmoeder goed wordt verzorgd en opgevoed.
De vader is niet ter zitting verschenen om zijn standpunt nader toe te lichten.
4.3
De pleegmoeder denkt dat het beter is als eerst de GI de voogdij over [de minderjarige] gaat uitoefenen. De pleegmoeder merkt dat het steeds lastiger is om met de vader te communiceren en met hem over (gezags)beslissingen op één lijn te komen. De pleegmoeder vreest dat dat erger wordt als zij met de voogdij wordt belast. De pleegmoeder denkt daarom dat het beter is als eerst de GI de voogdij krijgt.
De pleegmoeder heeft verder ter zitting aangegeven dat [de minderjarige] binnenkort medisch zal worden onderzocht om vast te stellen of zij een syndroom heeft, en zo ja, of dit een genetisch syndroom is of dat het is ontstaan door alcoholgebruik van de moeder tijdens de zwangerschap. [de minderjarige] heeft enkele uiterlijke kenmerken die daarop wijzen.
4.4
De GI heeft zich bij brief van 7 december 2022 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden. De GI heeft ten tijde van het onderzoek bij de raadsonderzoekers aangegeven dat de pleegmoeder kan worden belast met de voogdij, maar dat zij zich ook kan voorstellen dat dit voor nu een stap te vroeg is. De GI heeft ter zitting verklaard dat zij zich kan vinden in het verzoek van de Raad om eerst de GI met de voogdij te belasten.

5.De beoordeling

5.1
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.3
Uit de rapportage van de Raad en de behandeling ter zitting is gebleken dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [de minderjarige] heeft een moeizame start van haar leven gekend doordat de moeder tijdens de zwangerschap veelvuldig alcohol, cannabis en medicijnen heeft gebruikt. Naast de verslavingsproblemen waren er ook zorgen over de psychiatrische problemen en de sociale en financiële problematiek van de moeder. De vader leek de ernst van de situatie onvoldoende in te zien. [de minderjarige] is door deze omstandigheden al voor haar geboorte (voorlopig) onder toezicht gesteld en daarnaast is er ten aanzien van haar een machtiging verleend om haar na de geboorte direct uit huis te plaatsen.
5.4
Op [geboortedag] 2020 is [de minderjarige] prematuur en dysmatuur geboren, met mogelijk een syndroom. [de minderjarige] is, door wat zij heeft meegemaakt, een kwetsbaar meisje dat extra aandacht en zorg nodig heeft. [de minderjarige] verblijft sinds zij na haar geboorte uit het ziekenhuis is ontslagen, in het gezin van haar tante, de zus van haar moeder. Zij krijgt daar de zorg die zij nodig heeft en beide ouders zien dat ook. Nadat de GI een opvoedbesluit had genomen, heeft de meervoudige kamer van de rechtbank in haar beschikking van 26 februari 2021 geoordeeld dat het toekomstperspectief van [de minderjarige] bij het pleeggezin ligt. De ouders koesteren echter nog steeds de wens om, als het met hen wat beter gaat, weer zelf de zorg over [de minderjarige] te gaan dragen.
De rechtbank is van oordeel dat de ouders vanwege hun persoonlijke problematiek, ondanks hun goede wil en intenties, niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen. Uit het raadsrapport volgt dat de moeder onvoldoende in staat is gebleken haar problematiek, ondanks de fors ingezette hulpverlening, blijvend te verminderen. Ten aanzien van de vader bestaan er zorgen over zijn handelen in het contact met [de minderjarige] en daarnaast heeft hij onvoldoende (in)zicht op wat [de minderjarige] nodig heeft.
5.5
Uit het voorgaande volgt dat dat is voldaan aan de voorwaarden voor een gezagsbeëindiging. Uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens over het recht op ‘family life’ in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens volgt echter dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag als ook is gebleken dat de gezondheid en de ontwikkeling van het kind worden geschaad indien de ouder of de ouders hun gezag behouden. De rechtbank is van oordeel dat dit bij [de minderjarige] het geval is.
Uit het raadsrapport, en ook uit de toelichting ter zitting door de pleegmoeder met betrekking tot een incident waarbij een ambulance nodig was, blijkt immers dat de moeder niet altijd bereikbaar en beschikbaar is, waardoor het niet altijd lukt om op tijd in contact te komen met de moeder. Dit vormt een risico, omdat [de minderjarige] veel zorg nodig heeft. Daarbij is ter zitting gebleken dat de vader tegen te nemen beslissingen in gaat, terwijl hij onvoldoende zicht heeft op wat [de minderjarige] nodig heeft. Dit kan er ook toe leiden dat [de minderjarige] in onzekerheid moet verkeren over voor haar belangrijke zaken en beslissingen, wat zeer schadelijk is voor haar ontwikkeling.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen. Met deze beslissing ontstaat er rust voor [de minderjarige] .
5.6
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
5.7
De ouders hebben allebei aangegeven graag te willen dat de pleegmoeder met de voogdij wordt belast als hun ouderlijk gezag wordt beëindigd. De rechtbank is echter met de Raad van oordeel dat de situatie nu nog te complex en te kwetsbaar is om de pleegmoeder te belasten met de voogdij over [de minderjarige] . De pleegmoeder heeft ter zitting zelf ook aangegeven dat zij de situatie op dit moment te ingewikkeld vindt om zelf gezagsbeslissingen te nemen en dat zij steun ervaart van de betrokkenheid van de GI. Op termijn zal de pleegmoeder mogelijk wel de voogdij willen en kunnen uitoefenen, maar er moet eerst meer stabiliteit komen in de situatie. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
5.8
Tot slot overweegt de rechtbank dat de ouders een belangrijke rol spelen in het leven van [de minderjarige] . Een wijziging in het gezag maakt dit niet anders. De rechtbank acht het van groot belang dat het contact tussen de ouders en [de minderjarige] in stand blijft, zodat [de minderjarige] zich blijvend een goed beeld van haar ouders kan vormen en de ouders een waardevolle rol in het leven van [de minderjarige] kunnen vervullen. Ter zitting is duidelijk geworden dat de GI zal onderzoeken of de door de moeder gewenste uitbreiding van de omgang in het belang is van [de minderjarige] .

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
beëindigt het ouderlijk gezag van [moeder] , geboren op [geboortedag moeder] 1982 te [geboorteplaats moeder] , en [vader] , geboren op [geboortedag vader] 1983 te [geboorteplaats vader] , over de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] ;
6.2
benoemt tot voogd over genoemde minderjarige, de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Alkmaar;
6.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. A.S. Friedberg en mr. M.M. Cuypers, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Kuip, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.