ECLI:NL:RBNHO:2023:7476

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
C/15/330339/ HA ZA 22-451
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake schenkingen en wilsbekwaamheid in erfrechtelijke geschil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen de erfgenamen van de overleden mevrouw [erflaatster] en de gedaagden, die schenkingen hebben ontvangen van haar echtgenoot, de heer [echtgenoot]. De eisende partijen, [eiser 1] en [eiser 2], stellen dat de schenkingen zijn gedaan onder misbruik van omstandigheden, omdat [erflaatster] ten tijde van de schenkingen wilsonbekwaam zou zijn geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de diagnose vasculaire dementie van [erflaatster] niet automatisch betekent dat zij wilsonbekwaam was. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat [erflaatster] op het moment van de schenkingen niet in staat was haar belangen te behartigen. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af en oordeelt dat de schenkingen rechtsgeldig zijn. In reconventie worden de gedaagden in het gelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van legaten aan hen, zoals vastgelegd in het testament van [echtgenoot]. De rechtbank legt de proceskosten ten laste van de eisende partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/330339 / HA ZA 22-451
Vonnis van 19 juli 2023
in de zaak van
1.
[eiser 1] (in zijn hoedanigheid van erfgenaam van wijlen [erflaatster] ),
te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2] (in zijn hoedanigheid van erfgenaam van wijlen [erflaatster] ),
te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] , en afzonderlijk [eiser 1] respectievelijk [eiser 2] ,
advocaat: mr. M.V. Vermeij te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
advocaat: mr. C.H.P. Groot-van Ederen te Alkmaar,
hierna afzonderlijk te noemen, [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ,
en
4.
[testamentair bewindvoerder], in zijn hoedanigheid van testamentair bewindvoerder van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ,
te [woonplaats] ,
5.
[gedaagde 1],
zowel in privé als in haar hoedanigheid van testamentair bewindvoerder van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ,
tussenkomende partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
advocaat: mr. C.H.P. Groot-van Ederen te Alkmaar,
hierna afzonderlijk te noemen [testamentair bewindvoerder] respectievelijk [gedaagde 1] , en tezamen met [gedaagde 2] en [gedaagde 3] : [gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 november 2022;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de producties 28 t/m 30 van de zijde van [eisers] ;
- de mondelinge behandeling van 9 mei 2023. De griffer heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mrs. Vermeij en Groot-van Ederen hebben daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij ter zitting aan de rechtbank hebben overgelegd en die daarmee onderdeel zijn geworden van de processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 5 augustus 2022 is mevrouw [erflaatster] overleden (hierna: [erflaatster] of erflaatster). Ten tijde van haar overlijden was zij niet hertrouwd weduwe van de op 19 september 2020 overleden heer [echtgenoot] (hierna: [echtgenoot] ).
2.2.
Uit het huwelijk van [erflaatster] en [echtgenoot] zijn twee zoons geboren, te weten [eiser 1] en [eiser 2] .
2.3.
[gedaagde 1] is getrouwd met [testamentair bewindvoerder] . [gedaagde 1] , [testamentair bewindvoerder] en hun kinderen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (een tweeling) waren geruime tijd de buren van [erflaatster] en [echtgenoot] .
2.4.
Op 22 januari 2019 heeft M.H.J. Gigengack, specialist Ouderengeneeskunde, de navolgende medische verklaring over zowel [echtgenoot] als [erflaatster] afgelegd:
“geconcludeerd kan worden dat de betrokkene wilsbekwaam kan worden geacht inzake het opstellen van een notariële akte.”
In het bijbehorende verslag van die datum heeft Gigengack het navolgende over [erflaatster] opgenomen:
“Sinds 2015 gediagnosticeerde dementie van het type Alzheimer met vasculaire kenmerken. (..)
Hetero-anamnestisch blijkt dat er sprake is van een stabiel beeld en dat er in het dagelijks leven weinig te merken is van haar verslechterende geheugen behalve dat hij (de rechtbank begrijpt: [echtgenoot] ) merkt dat ze soms iets voor de tweede keer verteld. Dit is conform de brief van Geriant waarin ook over een stabiel ziekteproces wordt geschreven”
2.5.
In een notariële akte van 20 februari 2019 is een levenstestament van [erflaatster] opgenomen. In de akte is onder meer het navolgende opgenomen:
I. VERLENING ALGEMENE VOLMACHTAanwijzing gevolmachtigdenIk wijs aan tot mijn algemeen gevolmachtigden:1. mijn echtgenoot, de heer [echtgenoot] , (…)2. de heer [testamentair bewindvoerder] , (…)3. (…)
VII. WILSBEKWAAMHEID
Door genoemde notaris mr. (..) is op drie januari tweeduizend negentien met de verschenen persoon besproken haar wens tot het afgeven van een algehele (notariële) volmacht ten behoeve van de hiervoor genoemde gevolmachtigde(n). Bij het eerste gesprek is genoemde notaris (..) gebleken, dat indicatoren aanwezig waren als bedoeld in het stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening. Als gevolg daarvan is door (de rechtbank leest: aan) de heer M.H.J. Gigengack, specialist ouderengeneeskunde bij Medeso, verzocht aan de hand van een door hem ingesteld onderzoek te verklaren dat de verschenen persoon voldoende wilsbekwaam is om een dergelijke algehele (notariële) volmacht te kunnen afgeven. Uit een aan deze akte gehecht schrijven van genoemde heer M.H.J. Gigengack, gedagtekend tweeëntwintig januari tweeduizend negentien (..), blijkt van deze wilsbekwaamheid.”
2.6.
Het testament van 10 april 2019 van [echtgenoot] luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
B. LEGATENVoor het geval ik mocht komen te overlijden vóór mijn echtgenote, legateer ik, niet vrij van rechten en kosten, af te geven binnen zes (6) maanden na mijn overlijden, aan:1. [gedaagde 2] , geboren op vier juli tweeduizend, een bedrag in contanten groot zeventig duizend euro (€ 70.000,00);2. [gedaagde 3] , geboren op vier juli tweeduizend, een bedrag in contanten groot zeventig duizend euro (€ 70.000,00);(…)C. BEWIND1.Instelling bewindIk stel een bewind in over de door mij aan de hiervoor onder B.1, B.2. (…) genoemden (hierna te noemen: de rechthebbende) nagelaten of vermaakte goederen.Ten aanzien van dit bewind geldt het volgende:2.Benoeming (opvolgend) bewindvoerderIk benoem tot bewindvoerder over hetgeen ik zal nalaten de ouder(s) van de betreffende rechthebbende(n).(…)8.Einde bewind
(…) Het bewind eindigt bij het bereiken van de vijfentwintig jarige leeftijd door de gerechtigde (…)
D. WETTELIJKE VERDELING
1. Op mijn nalatenschap is de wettelijke verdeling van toepassing. Ik benoem tot mijn enige erfgenamen mijn echtgenote en mijn kinderen, met dien verstande dat ieder van mijn kinderen niet meer zal ontvangen dan zijn/haar legitieme zoals die geldt ten tijde van mijn overlijden. (..)”
2.7.
Het testament van 10 april 2019 van [erflaatster] luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
LEGATEN
Ik legateer, niet vrij van rechten en kosten, af te geven binnen zes (6) maanden na mijn overlijden aan:
mevrouw [gedaagde 1] (..) een bedrag in contanten groot dertienduizend euro (€ 13.000,00);
(..)
ERFSTELLING
Ik benoem tot enige erfgenamen van mijn nalatenschap mijn zoon [eiser 1] (..) en mijn zoon [eiser 2] (..) ieder voor een gelijk deel (..).
Voorts blijkt uit een aan deze akte gehecht schrijven van genoemde heer M.H.J. Gigengack, specialist-ouderengeneeskunde bij Medeso, gedagtekend tweeëntwintig januari tweeduizend negentien (..),van de wilsbekwaamheid van de verschenen persoon.”
[eiser 1] en [eiser 2] hebben de nalatenschap van [erflaatster] zuiver aanvaard.
2.8.
Bij beschikking van 4 februari 2021 van de kantonrechter van deze rechtbank zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [erflaatster] onder bewind gesteld. Daarbij is [eiser 1] benoemd tot bewindvoerder. Als gevolg van het overlijden van [erflaatster] is het bewind geëindigd.
2.9.
Bij brief van 7 juni 2021 hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 3] aan [eiser 1] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [erflaatster] kenbaar gemaakt dat zij inzake de nalatenschap van [echtgenoot] uitbetaling van de legaten opeisen. Zij hebben [eiser 1] verzocht om aan hen beiden een bedrag van € 70.000,- over te maken op hun bankrekeningen en daarbij aanspraak gemaakt op de wettelijke rente.
2.10.
Bij brief van 21 juni 2021 heeft [eiser 1] aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] onder meer het navolgende bericht:
“Ik kan om een aantal redenen niet voldoen aan jullie eisen.
Ten eerste zijn jullie in het testament onder bewind geplaatst van jullie ouders. Naar de reden waarom kan ik alleen maar gissen. Door de onder bewind plaatsing zal ik het bedrag naar een van jullie ouders moeten overmaken. (..)
Dit houdt in dat ik uiterlijk 4 augustus 2021 zal gaan uitkeren.”
2.11.
Op 12 juli 2022 heeft [eiser 1] , handelende in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [erflaatster] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] gedagvaard.
2.12.
Per e-mail van 19 augustus 2021 aan de raadsvrouw van [gedaagden] heeft de raadsman van [eisers] -kort gezegd- de vernietiging ingeroepen van de in geschil zijnde schenkingen en verder -voor zover van belang- als volgt bericht:
“Ten gevolge van de vernietiging van de schenkingen hebben de kinderen een terugbetalingsverplichting. Deze terugbetalingsverplichting (schuld) is verrekenbaar met de vorderingen van de kinderen ten gevolge van de legaten. Mevrouw [erflaatster] (rechtbank: lees [erflaatster] ) heeft derhalve het recht om de vorderingen en de schulden met elkaar te verrekenen.”
2.13.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben als erfgenamen van erflaatster de schorsing van de op
12 juli 2022 door [eiser 1] aanhangig gemaakte gerechtelijke procedure (2.11) ingeroepen en zichzelf direct gepresenteerd als opvolgende partijen.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen in hun hoedanigheid van erfgenamen van erflaatster
- samengevat en na wijziging van eis ter zitting - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair: voor recht zal verklaren dat de schenkingen/rechtshandelingen aan/met [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en/of aan [gedaagde 1] , die hebben plaatsgevonden tussen
5 november 2018 en 25 augustus 2020 buitengerechtelijk zijn vernietigd en
subsidiair: de betreffende schenkingen/rechtshandelingen in rechte vernietigt,
subsidiair: voor recht zal verklaren dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en/of [gedaagde 1] onrechtmatig hebben gehandeld jegens erflaatster, dan wel dat zij ongerechtvaardigd zijn verrijkt jegens erflaatster,
[gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] en/of [gedaagde 1] veroordeelt om aan de nalatenschap van erflaatster -(de rechtbank begrijpt:) [eiser 1] en [eiser 2] - te betalen een bedrag van € 115.376,-, dan wel € 57.688, dan wel een in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2021, subsidiair vanaf 19 augustus 2021 althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
[gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 1] veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie
3.3.
[gedaagden] vorderen - samengevat en na wijziging van eis - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de zuiver aanvaard hebbende erfgenamen in de nalatenschap van [erflaatster] en [echtgenoot] in privé veroordeelt :
tot betaling van een bedrag van € 49.663,00 aan zowel [gedaagde 3] als [gedaagde 2] op hun bankrekeningnummers (BEM), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2021, dan wel vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot de dag der algehele voldoening,
tot betaling van een bedrag van € 9.783,00 aan [gedaagde 1] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2022 tot en met de dag der algehele voldoening dan wel vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot de dag der algehele voldoening,
voorwaardelijk, voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat [eiser 1] en [eiser 2] een bedrag van [gedaagde 1] te vorderen hebben, tot verrekening van dit bedrag met het aan [gedaagde 1] te betalen bedrag van € 9.783,00 na te zijn vermeerderd met de daarover door [eiser 1] en [eiser 2] verschuldigde rente en hen daarbij veroordeelt het resterende bedrag aan [gedaagde 1] te betalen,
in de kosten van het geding.
3.4.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
Naar de kern genomen hebben [eisers] aan het gevorderde ten grondslag gelegd dat [echtgenoot] in de periode van 5 november 2018 tot en met 25 augustus 2020 diverse bedragen bij wijze van schenking aan [gedaagden] heeft overgemaakt, in totaal tot een bedrag van
€ 115.376,00 zoals blijkt uit het navolgende overzicht:
Buitengerechtelijk is de vernietiging van deze schenkingen ingeroepen omdat deze onder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand zouden zijn gekomen, althans zonder de daartoe op grond van artikel 1:88 BW vereiste toestemming van [erflaatster] . [gedaagden] zijn gehouden tot terugbetaling van deze bedragen uit hoofde van onverschuldigde betaling, dan wel uit hoofde van onrechtmatig handelen door [gedaagden] , aldus nog steeds [eisers]
4.2.
misbruik van omstandigheden? (vordering onder 3.1A)
De rechtbank stelt voorop dat misbruik van omstandigheden aanwezig is, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden (artikel 3:44 lid 4 BW). In geval van schenkingshandelingen dient met betrekking tot de bewijslast van het gestelde misbruik artikel 7:176 BW mede in de beoordeling te worden betrokken. Op grond van deze bepaling rust -kort gezegd- bij een beroep op vernietigbaarheid door de schenker de bewijslast van het tegendeel op de begiftigde, tenzij van de schenking een notariële akte is opgemaakt of deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn.
4.3.
Naar de rechtbank begrijpt is de centrale stelling in het betoog van [eisers] dat [erflaatster] als gevolg van vergevorderde dementie ten tijde van de in geschil zijnde overboekingen wilsonbekwaam was zodat zij niet langer in staat was haar belangen zelfstandig te behartigen en (dus) ook niet om tegenwicht te bieden aan de handelingen van [echtgenoot] in deze. Ondanks de wetenschap dat [erflaatster] wilsonbekwaam was, hebben [gedaagden] de ontvangen bedragen behouden. [erflaatster] had geen enkel belang had bij de schenkingen en heeft deze ook nooit gewild terwijl deze wel mede ten laste van haar aandeel in de huwelijksgoederengemeenschap met [echtgenoot] zijn verricht, aldus [eisers]
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan in de stellingen van [eisers] besloten ligt, rechtvaardigt de omstandigheid dat [erflaatster] in 2015 is gediagnosticeerd met de diagnose vasculaire dementie op zichzelf niet de verstrekkende conclusie dat [erflaatster] vanaf dat moment geheel wilsonbekwaam was om in welke vorm dan ook over haar vermogen te beschikken. In hoeverre dit het geval is geweest hangt er vanaf hoe de in 2015 vastgestelde dementie zich nadien verder heeft ontwikkeld, met name in de periode waarin de in geschil zijnde overboekingen hebben plaatsgevonden. Over dit verdere verloop van de dementie sinds de diagnose verschillen partijen van mening. Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om de ontwikkeling sinds 2015 uit te kunnen afleiden, in ieder geval niet wat betreft de periode waarin de in geschil zijnde overboekingen hebben plaatsgevonden. De door [eisers] in het geding gebrachte behandelplannen van Geriant, gedateerd op 18 december 2015 en 20 februari 2018, bevatten geen enkele informatie op dit punt en kunnen dus de door [eisers] gestelde algehele wilsonbekwaamheid niet ondersteunen.
4.5.
Ook nadien is bepaald niet vast komen te staan dat [erflaatster] op enig moment geheel wilsonbekwaam is geworden. De notaris heeft immers voorafgaand aan het passeren van het levenstestament van [erflaatster] op 20 februari 2019 (2.5) het zogenaamde “stappenplan” gevolgd om de wilsbekwaamheid van [erflaatster] te (laten) beoordelen. In de akte heeft de notaris dit onderwerp uitvoerig besproken en zich daarbij gebaseerd op de stellige verklaring van Gigengack (2.4), die zich op zijn beurt mede heeft gebaseerd op een brief van Geriant (waarin sprake is van een stabiel ziektebeeld) die zich overigens niet bij de stukken bevindt. De juistheid van de verklaring van Gigengack is door [eisers] onvoldoende gemotiveerd bestreden zodat van die juistheid dient te worden uitgegaan. De rechtbank acht Gigengack als specialist ouderengeneeskunde bij uitstek gekwalificeerd om op dit gebied een oordeel te geven. Daarom gaat de rechtbank voorbij aan het verzoek van [eisers] om (alsnog) een deskundigenbericht te gelasten.
Van gemotiveerde en met bewijsstukken gestaafde stellingen van [eisers] dat [erflaatster] in de periode ná het passeren van het levenstestament (alsnog) geheel wilsonbekwaam is geworden, is de rechtbank niet gebleken. Dit alles leidt tot de slotsom dat niet is vast komen te staan dat op het moment van de schenkingen er bij [erflaatster] sprake was van een zodanige afhankelijkheid dan wel abnormale geestestoestand (in de zin van artikel 3:44 lid 4 BW) dat zij daardoor is bewogen tot het doen van de schenkingen. Van misbruik van omstandigheden kan om die reden geen sprake zijn.
4.6.
toestemming ex artikel 1:88 BW
Sterk samengevat hebben [eisers] gesteld dat de schenkingen buitengerechtelijk zijn vernietigd, althans door de rechtbank alsnog moeten worden vernietigd omdat deze zonder de vereiste toestemming van [erflaatster] (artikel 1:88 lid 1 sub b en 1:89 BW) zijn verricht. Bovendien was als gevolg van de wilsonbekwaamheid van [erflaatster] haar levenstestament in werking getreden. Mede gelet op de omvang van de schenkingen was het [echtgenoot] als gevolmachtigde niet toegestaan om op basis van het levenstestament dergelijke schenkingen te verrichten, aldus [eisers]
4.7.
De rechtbank volgt [eisers] niet in hun stellingen. Dat [erflaatster] geen toestemming heeft gegeven tot het verrichten van de in geschil zijnde schenkingen is niet vast komen te staan. [gedaagden] hebben dat gemotiveerd bestreden, zodat het op de weg van [eisers] ligt om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit het ontbreken van de benodigde toestemming volgt. Dit geldt te meer nu uit het dossier eerder het tegendeel lijkt te volgen, zoals blijkt uit de navolgende omstandigheden. [eisers] hebben niet bestreden dat [echtgenoot] en [erflaatster] met [gedaagden] gedurende tientallen jaren een zeer nauwe burenrelatie onderhielden. Daaruit vloeide onder meer voort dat zij gezamenlijk kerst vierden in 2018, bij welke gelegenheid [echtgenoot] in het bijzijn van [erflaatster] een schenkingsaanbod aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] heeft gedaan. Deze aankondiging is uitgemond in een serie betalingen in de daaropvolgende maanden tot medio april 2019. Anders dan in de stellingen van [eisers] besloten ligt, is voor het aannemen van een schenking(overeenkomst) niet vereist dat het daarmee gemoeide bedrag exact op voorhand vaststaat.
4.8.
In tegenstelling tot de beweringen van [eisers] , rijst uit de door [gedaagden] als producties 14-16 in het geding gebrachte verklaringen van buren/vrienden van [echtgenoot] en [erflaatster] geenszins het beeld op dat [echtgenoot] gewoon was uitsluitend op eigen initiatief en geheel zonder instemming en medeweten van [erflaatster] te handelen, laat staan dat [erflaatster] geen stem zou hebben gehad in de wijze waarop de financiën binnen het huwelijk werden besteed. Ook de in het geding gebrachte verklaringen van [testamentair bewindvoerder] en [gedaagde 1] weerspreken eensluidend en uitvoerig het door [eisers] geschetste beeld, waarbij opmerking verdient dat [testamentair bewindvoerder] onder meer als volgt heeft verklaard:
“Weinig wisten wij hoeveel [echtgenoot] en [erflaatster] wilden schenken, totdat de volgende maanden van januari tot april 2019 ongeveer 100.000 euro werd overgemaakt. Tijdens ieder diner, na weer een storting, bedankte wij [echtgenoot] en [erflaatster] hiervoor namens onze kinderen. Ook [gedaagden] (rechtbank: lees [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ) hebben hen regelmatig hiervoor bedankt. Op een gegeven moment zie [erflaatster] ons dat wij hun niet steeds hoefden te bedanken omdat zij dit graag voor de kinderen wilden doen.”
Voor zover [eisers] ook in dit verband hebben verwezen naar de vermeende wilsonbekwaamheid van [erflaatster] , houden de daarmee verband houdende stellingen geen stand. De rechtbank verwijst naar en overweegt gelijk aan hetgeen hiervoor in het kader van het gestelde misbruik van omstandigheden is overwogen. Met het voorgaande is de grondslag
aan het onder 3.1A gevorderde komen te ontvallen en ligt dit geheel voor afwijzing gereed.
4.9.
onrechtmatige daad (vordering onder 3.1B)
[eisers] hebben aan de subsidiair gevorderde verklaring voor recht ten grondslag gelegd dat [gedaagden] onrechtmatig jegens [erflaatster] , althans jegens [eisers] als erfgenamen van [erflaatster] , hebben gehandeld door de schenkingen te accepteren. [gedaagden] wisten dat de schenkingen in strijd met het levenstestament en zonder toestemming van [erflaatster] werden verricht. [gedaagden] zijn daarom gehouden de als gevolg daarvan ontstane schade van in totaal € 115.376,00 te vergoeden, aldus nog steeds [eisers]
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de summiere stellingen van [eisers] op dit punt volgt onmiskenbaar dat het gestelde onrechtmatig handelen wordt gegrond op de inhoud van het levenstestament van [erflaatster] . Uit het levenstestament volgt echter dat dit is gemaakt voor het geval dat [erflaatster] zelf niet meer in staat is om -kort gezegd- haar belangen te behartigen. In het testament is immers met zoveel woorden opgenomen:
“Met dit levenstestament wil ik mede voorzien in de situatie dat ik om wat voor reden dan ook niet meer zelf kan handelen”.Uit hetgeen hiervoor ten aanzien van het gestelde misbruik van omstandigheden is overwogen volgt juist dat die situatie zich niet heeft voorgedaan in de periode waarin de schenkingen zijn verricht. Om die reden kan van onrechtmatig handelen door [gedaagden] geen sprake zijn en komt de grondslag aan het gevorderde te ontvallen. De beantwoording van de vraag of de overboekingen wel of niet in overeenstemming zijn met de door [erflaatster] in het levenstestament getroffen regeling ten aanzien van giften behoeft daarom ook geen beantwoording.
4.11.
ongerechtvaardigde verrijking (vordering onder 3.1B)
Aan de subsidiair gevorderde verklaring voor recht hebben [eisers] blijkens het petitum in de dagvaarding mede ten grondslag gelegd dat [gedaagden] met de in geschil zijnde overboekingen ongerechtvaardigd zijn verrijkt (artikel 6:212 BW). Ter zitting heeft de raadsman van [eisers] bevestigd dat deze grondslag in de dagvaarding niet verder is uitgewerkt en dat deze grondslag – naar de rechtbank begrijpt – niet langer wordt gehandhaafd. Aldus behoeft deze grondslag geen bespreking meer .
4.12. “
“winterkleren Ma”
De rechtbank stelt vast dat partijen uitvoerig aandacht hebben besteed aan deze post, waarmee de betalingen van 5 november 2018 en 12 november 2018 tot een totaalbedrag van € 4.000,00 verband houden (4.1). Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen kan de beantwoording van de vraag of de betreffende bedragen wel of niet (geheel) verband houden met door [gedaagde 1] voorgeschoten bedragen voor aanschaf van kleding van [erflaatster] en [echtgenoot] en/of (deels) bestaan uit een schenking aan [gedaagde 1] , achterwege blijven.
4.13.
betalingen augustus 2020 “ [gedaagde 1] allerlei betalingen?”
Ter zitting zijn de door [eisers] geplaatste kritische kanttekeningen besproken met betrekking tot het op 25 augustus 2020 door [echtgenoot] aan [gedaagde 1] overgeboekte totaalbedrag van
€ 5.000,00 in de vorm van twee betalingen van € 3.000,00 respectievelijk € 2.000,00. [eisers] hebben gesteld dat -naar de rechtbank begrijpt- [echtgenoot] de bedragen met gebruikmaking van het levenstestament aan [gedaagden] heeft geschonken, en daarmee buiten de reikwijdte van het levenstestament is getreden.
4.14.
[gedaagden] hebben bij wijze van verweer aangevoerd dat de betalingen verband houden met door hen voor [echtgenoot] en [erflaatster] voorgeschoten bedragen zoals de aanschaf van een auto voor [echtgenoot] , een airco en reparatie/onderhoud aan de woning van [echtgenoot] en [erflaatster] .
4.15.
De rechtbank stelt vast dat [eisers] niet gemotiveerd hebben weersproken dat de overboekingen verband houden met de door [gedaagden] genoemde reële uitgaven. Daarbij verdient opmerking dat de verklaring van [gedaagden] wordt ondersteund door de door [echtgenoot] blijkens de overgelegde bankafschriften bij de overboekingen geplaatste omschrijving “allerlei betalingen” en “alle betalingen”. Ook indien met [eisers] aangenomen zou worden dat [erflaatster] ten tijde van deze overboekingen inmiddels wilsonbekwaam was geworden, dan is daarmee nog niet gegeven dat de betalingen de door haar in het levenstestament aan de gevolmachtigde(n) gegeven bevoegdheden overschrijden.
resumé
4.16.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen in conventie voor afwijzing gereed liggen.
In reconventie
4.17.
legaten aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (vordering onder 3.3A)
De rechtbank stelt vast dat [eisers] niet hebben bestreden dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] een vordering op de nalatenschap van [echtgenoot] hebben uit hoofde van de door [echtgenoot] aan hen gelegateerde bedragen van ieder (netto, na aftrek successierecht) € 49.663,00. Uit hetgeen de rechtbank hiervoor in conventie heeft overwogen volgt dat het beroep op verrekening van [eisers] met de door hen in conventie ingestelde vorderingen niet slaagt. Dit brengt met zich dat het gevorderde voor toewijzing vatbaar is als hierna in het dictum vermeld. De over de legaten gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar met ingang van 7 juni 2021 gelet op de hiervoor onder 2.9 weergegeven sommatie en bij gebreke van enig verweer op dit punt van de zijde van [eisers]
4.18.
legaat aan [gedaagde 1] (vordering onder 3.3B)
Vaststaat dat [erflaatster] in haar testament een bedrag van € 13.000,00 aan [gedaagde 1] heeft gelegateerd, waarvan netto na aftrek van successierecht een bedrag van € 9.783,00 resteert. [eisers] hebben betwist tot betaling gehouden te zijn en hebben daartoe aangevoerd dat het testament van [erflaatster] nietig is omdat zij ten tijde van het passeren van de akte reeds wilsonbekwaam was geworden. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij. Daargelaten dat -zoals hiervoor in conventie is overwogen- de vermeende wilsonbekwaamheid van [erflaatster] niet is vast komen, hebben [eisers] ook geen vorderingen ingesteld gericht op aantasting van de rechtsgeldigheid van het testament. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het gevorderde voor toewijzing vatbaar is als na te melden. De gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken worden toegewezen.
En verder in conventie en in reconventie
4.19.
proceskosten
In de omstandigheid dat [eisers] zowel in conventie als in reconventie geheel in het ongelijk worden gesteld, ziet de rechtbank aanleiding [eisers] in de proceskosten te veroordelen tot op heden aan de zijde van [gedaagden] in conventie begroot op:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
3.760,00
(2 punten × € 1.880,00)
Totaal
6.037,00
En in reconventie begroot op € 2.366,00 aan salaris advocaat (2 punten x € 1.183,00).
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten (voor zover nakosten worden gemaakt). De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op een bedrag van € 6.037,00 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
In reconventie
5.4.
veroordeelt [eisers] tot betaling van een bedrag van € 49.663,00 aan zowel [gedaagde 3] als aan [gedaagde 2] vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, te voldoen op de navolgende BEM rekeningen:
[gedaagde 2] INZ BEWIND: [rekeningnummer]
- [gedaagde 3] INZ BEWIND: [rekeningnummer] ;
5.5.
veroordeelt [eisers] tot betaling aan [gedaagde 1] van een bedrag van € 9.783,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 september 2022 tot en met de dag der algehele voldoening;
5.6.
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op een bedrag van € 2.366,00 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
5.7.
verklaart de veroordelingen onder 5.4 – 5.6 uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.