ECLI:NL:RBNHO:2023:7461

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
HAA 23_2759
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake invorderingsbesluit zonder spoedeisend belang

Op 13 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen [verzoekster 1] BV en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een invorderingsbesluit van 6 april 2023, waarbij een bedrag van € 2.000,- werd ingevorderd als dwangsommen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening op 20 april 2023.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster haar spoedeisend belang niet voldoende heeft onderbouwd. De enkele stelling dat verzoekster, een commercieel bedrijf, in financiële problemen verkeert, is niet overtuigend aangetoond. Bovendien heeft verweerder, de Omgevingsdienst, aangegeven dat er geen daadwerkelijke invordering zal plaatsvinden totdat op het bezwaar is beslist. Dit betekent dat er geen spoedeisend belang is voor een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding is om een voorziening te treffen. Er is geen proceskostenveroordeling of griffierechtvergoeding opgelegd, aangezien het verzoek ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/2759

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 juli 2023 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster 1] BV, door verzoekster ook aangeduid als
[naam] [1] , uit Vijfhuizen, verzoekster
gemachtigde: mr. W. van Rheenen van Politiek Onderzoek&Adviesbureau van de VVD,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
gemachtigde: mr. H.S. Poppens, werkzaam bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.

Inleiding en procesverloop

1. Bij besluit (invorderingsbeschikking) van 6 april 2023 heeft verweerder van verzoekster een bedrag van € 2.000,- ingevorderd die verzoekster volgens verweerder als dwangsommen heeft verbeurd. Verzoekster heeft tegen dit besluit bij verweerder bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter op 20 april 2023 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
2. De griffier heeft verzoekster verzocht haar spoedeisend belang toe te lichten. Verzoekster heeft daarop op 5 mei 2023 geantwoord.
3. De griffier heeft ook contact gezocht met verweerder. Bij bericht van 14 juni 2023 heeft verweerder meegedeeld dat verweerder niet overgaat tot daadwerkelijke invordering van de dwangsommen totdat op het bezwaarschrift is beslist. Verzoekster heeft op 26 juni 2023 op dit bericht gereageerd.
4. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening.
5. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. In deze zaak is geen sprake van een spoedeisend belang.
7. Voor dat oordeel is op de eerste plaats van belang dat de enkele stelling dat verzoekster, een commercieel bedrijf, betaling van het bedrag niet zou kunnen betalen en door betaling in haar voortbestaan zou worden bedreigd, zonder overtuigende onderbouwing, die ontbreekt, in beginsel niet meebrengt dat sprake is van een toereikend spoedeisend belang. De stelling van verzoekster dat verweerder, c.q. de Omgevingsdienst, een onwettig beleid zou voeren en het besluit onrechtmatig zou hebben genomen, maken de zaak ook niet spoedeisend. Dat zijn argumenten voor de bodemzaak. Maar belangrijker is nog dat verweerder bij het e-mailbericht van 14 juni 2023 de voorzieningenrechter heeft bericht dat niet zal worden overgegaan tot daadwerkelijke invordering van verbeurde dwangsommen totdat is beslist op het door verzoekster tegen het besluit van 6 april 2023 gemaakte bezwaar. Omdat verweerder daarmee heeft toegezegd dat van daadwerkelijke invordering voor het besluit op bezwaar wordt afgezien, is de conclusie dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij een voorziening voor de duur van de bezwaarprocedure.
8. Het betoog van verzoekster dat het uitstel als gevolg van deze toezegging mogelijk kort zal zijn als zij ongelijk krijgt in bezwaar, doet daaraan niet af.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het voorgaande heeft verzoekster geen spoedeisend belang en is het verzoek daarom (kennelijk) ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling (of opdracht tot griffierechtvergoeding) bestaat geen aanleiding, omdat er geen aanleiding is een voorziening te treffen. Of uit coulance griffierecht zal worden vergoed op grond van artikel 8:82, zesde lid, Awb is aan verweerder en niet aan de voorzieningenrechter.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2023.
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verzoekster heeft bij haar verzoek geen uittreksel uit haar inschrijving bij de Kamer van Koophandel overgelegd, waaruit kan blijken wat haar statutaire of handelsnamen zijn. De voorzieningenrechter neemt op grond van de wederzijds overgelegde stukken aan dat haar statutaire naam “ [verzoekster 1] BV” is.